Registratienummer: AWB 05/3843
Uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen:
Blokker Holding B.V., gevestigd te Laren,
Blokker B.V., gevestigd te Amsterdam, en
De Marskramer B.V., gevestigd te Gouda,
eisers,
vertegenwoordigd door mr. E.M. van Bommel,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Barneveld, verweerder,
Intratuin Barneveld B.V. (hierna te noemen: Intratuin), partij ex artikel 8:26 van de Awb, gevestigd te Barneveld en vertegenwoordigd door mr. J. Hoekstra.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 22 augustus 2005.
Bij besluit van 9 januari 2004 heeft verweerder geweigerd om op verzoek van eisers handhavend op te treden tegen het gebruik van (een deel van) het bedrijfspand van Intratuin voor detailhandel.
Bij besluit van 27 oktober 2004 heeft verweerder het door eisers tegen bovengenoemd besluit ingediende bezwaar ongegrond verklaard en het eerder genoemde besluit gehandhaafd.
Bij uitspraak van 13 juni 2005 heeft de rechtbank Arnhem het door eisers ingestelde beroep tegen het besluit van 27 oktober 2004 gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen.
Bij besluit van 22 augustus 2005 heeft verweerder het door eisers tegen het besluit van 9 januari 2004 ingediende bezwaar gegrond verklaard, maar opnieuw geweigerd om tot handhavend optreden over te gaan vanwege een concreet zicht op legalisatie.
Tegen dit besluit is beroep ingesteld en door verweerder is een verweerschrift ingediend. Naar deze en de overige door partijen ingebrachte stukken wordt hier kortheidshalve verwezen.
Bij schrijven van 11 oktober 2005 heeft Intratuin zich gesteld als partij in het geding.
Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank van 18 april 2006. Namens eiser Blokker Holding BV is verschenen [X], bijgestaan door mr. E.M. van Bommel, advocaat te Amsterdam. Mr. Van Bommel voornoemd is ook verschenen als gemachtigde van de overige eisers. Als getuige deskundige heeft zij meegenomen de heer G. Slob, medewerker van Locatus. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. M. van der Voet, ambtenaar der gemeente. Namens Intratuin is verschenen haar directeur [Y], bijgestaan door mr. J. Hoekstra, advocaat te Amsterdam. Intratuin heeft als deskundige meegenomen de heer A.J.L. Mein, verbonden aan BRO.
Niet in geding is dat verweerder bevoegd is om handhavend op te treden.
Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag het bestuursorgaan hiervan afzien. Dit kan zich voordoen indien concreet uitzicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
Aan de orde is de vraag of concreet zicht op legalisatie bestaat.
Verweerder heeft aan zijn oordeel dat concreet zicht op legalisatie bestaat ten grondslag gelegd dat hij voornemens is om medewerking te verlenen aan het door Intratuin op 27 juli 2005 ingediende verzoek tot vrijstelling voor de geconstateerde strijdige detailhandelactiviteiten (“Aan de dis”).
Eisers kunnen zich hiermee niet verenigen en stellen zich op het standpunt dat er onvoldoende zicht is op legalisatie, zowel procedureel omdat de noodzakelijke procedures ten tijde van het besluit op bezwaar nog niet zo ver gevorderd waren dat op afzienbare termijn legalisatie zou mogen worden verwacht, als inhoudelijk omdat een goede ruimtelijke onderbouwing voor legalisatie ontbreekt.
Naar het oordeel van de rechtbank bestond ten tijde van het bestreden besluit, op 22 augustus 2005, geen concreet zicht op legalisatie, nu er op dat moment nog niet meer was gebeurd dan dat verweerder het voornemen had uitgesproken om medewerking te verlenen aan een inmiddels door Intratuin ingediend verzoek om vrijstelling.
Het beroep is dan ook gegrond en het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking.
Vervolgens is de vraag aan de orde of aanleiding bestaat om onder toepassing van het bepaalde in artikel 8:72, derde lid, van de Awb, de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten. Daarvoor is van belang of inmiddels wél voldoende concreet zicht op legalisatie bestaat.
Naar het oordeel van de rechtbank is er ook thans onvoldoende concreet zicht op legalisatie. Ter zitting is gebleken dat de procedure die moet leiden tot een vrijstelling ingevolge artikel 19, eerste lid van de WRO, zich pas in het stadium bevindt waarin verslag is uitgebracht van de inspraakreacties op het vrijstellingsverzoek. Voorts is de rechtbank niet gebleken dat door Gedeputeerde Staten al een standpunt is ingenomen ten aanzien van de benodigde verklaring van geen bezwaar. De e-mail van 27 oktober 2005 die in de voorlopige voorzieningsprocedure is overgelegd, waarin een gemeenteambtenaar verslag doet van informeel vooroverleg met een ambtenaar van de provincie, komt in dat kader onvoldoende gewicht toe. Ook het feit dat inmiddels een voorontwerp van een bestemmingsplan ter inzage ligt, waarin naar de rechtbank aanneemt de te verlenen vrijstelling zal worden geïncorporeerd, is, ook in samenhang met het voorgaande, onvoldoende.
De gemachtigde van Intratuin heeft ter zitting geopperd om de rechtsgevolgen in stand te laten in verband met de onevenredigheid van handhavend optreden in verhouding tot de daarmee te dienen belangen. De rechtbank ziet geen aanleiding om op deze grond de rechtsgevolgen in stand te laten, omdat verweerder zulks niet aan het bestreden besluit ten grondslag heeft gelegd, en de vraag of sprake is van een dergelijke onevenredigheid – met uitzondering van de opmerking van de gemachtigde van Intratuin hierover ter zitting – in de onderhavige procedure geen onderwerp van discussie geweest.
Aangezien de rechtsgevolgen van het bestreden besluit niet in stand worden gelaten dient verweerder een nieuw besluit op bezwaar te nemen.
De rechtbank acht termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb en verweerder te veroordelen in de door eisers gemaakte proceskosten, welke zijn begroot op € 644,- aan kosten van rechtsbijstand. Van andere kosten in dit verband is de rechtbank niet gebleken.
Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank, mede gelet op artikel 8:74 van de Awb, tot de volgende beslissing.
De rechtbank
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit;
veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten ten bedrage van € 644,- en wijst de gemeente Barneveld aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden;
bepaalt dat de gemeente Barneveld het door eisers betaalde griffierecht ten bedrage van
€ 276,- aan hen vergoedt.
Aldus gegeven door mr. D.J. Post, rechter, in tegenwoordigheid van mr. M.G.J. Litjens, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 11 mei 2006.
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage.