ECLI:NL:RBARN:2006:AX5680

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
26 april 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 05/4297
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • E. Klein Egelink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Strijd met artikel 7:15 lid 3 van de Awb inzake bijstandsverlening en kosten van rechtsbijstand

In deze zaak heeft eiseres, een inwoner van Arnhem, bijzondere bijstand aangevraagd voor de kosten van rechtsbijstand, specifiek de eigen bijdrage van € 45,00 en het griffierecht van € 37,00. De aanvraag werd door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Arnhem afgewezen. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het college handhaafde zijn eerdere besluit. Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft op 15 maart 2006 de zaak behandeld. Eiseres werd vertegenwoordigd door haar advocaat, mr. A.E.L.T. Balkema, terwijl de gemeente werd vertegenwoordigd door J.W.C. Stoop. De rechtbank heeft vastgesteld dat het college in zijn besluit geen oordeel heeft gegeven over het verzoek van eiseres om vergoeding van de proceskosten in bezwaar, wat in strijd is met artikel 7:15, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De rechtbank oordeelt dat het bestreden besluit niet kan standhouden, omdat het college niet eenduidig heeft gecommuniceerd over het nieuwe gemeentelijke beleid met betrekking tot bijstandsverlening en de kosten van rechtsbijstand. Dit beleid blijkt tegenstrijdig en onduidelijk, wat leidt tot de conclusie dat het college in strijd heeft gehandeld met de wet. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en verplicht de gemeente om een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening moet worden gehouden met de noodzaak van de kosten waarvoor bijstand is aangevraagd.

Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat de gemeente Arnhem de proceskosten van eiseres, begroot op € 644, moet vergoeden. Ook moet de gemeente het griffierecht van € 37 aan eiseres terugbetalen. De uitspraak is gedaan door mr. E. Klein Egelink en openbaar gemaakt op 26 april 2006.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht
Registratienummer: AWB 05/4297
Uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen:
[eiseres],
wonende te [woonplaats], vertegenwoordigd door mr. A.E.L.T. Balkema,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Arnhem, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 19 september 2005.
2. Procesverloop
Op 23 februari 2005 heeft eiseres een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor de kosten van de eigen bijdragen rechtsbijstand, te weten: de eigen bijdrage bezwaar ad € 45,00 en griffierecht ad € 37,00.
Bij besluit van 17 maart 2005 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen.
Bij het in rubriek 1 aangeduide besluit heeft verweerder het ingediende bezwaar ongegrond verklaard en het eerder genoemde besluit gehandhaafd.
Tegen dit besluit is beroep ingesteld en door verweerder is een verweerschrift ingediend. Naar deze en de overige door partijen ingebrachte stukken wordt hier kortheidshalve verwezen.
Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank van 15 maart 2006. Namens eiseres is aldaar verschenen, mr. A.E.L.T. Balkema. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door J.W.C. Stoop, werkzaam bij verweerders gemeente.
3. Overwegingen
Aan de gedingstukken en het verhandelde ter zitting ontleent de rechtbank de volgende feiten.
Eiseres heeft bijzondere bijstand aangevraagd voor de eigen bijdrage in verband met verleende rechtsbijstand ter hoogte van € 45,- en griffierecht ter hoogte van 37,-. Onder verwijzing naar zijn beleid heeft verweerder bij het bestreden besluit, het primair besluit waarbij deze aanvraag is afgewezen, gehandhaafd.
In dit geding moet worden beoordeeld of het bestreden besluit de rechterlijke toetsing kan doorstaan.
Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting stelt de rechtbank vast dat verweerder bij het bestreden besluit geen beslissing heeft genomen over het door eiseres in bezwaar en derhalve tijdig gedane verzoek om vergoeding van de proceskosten in bezwaar. Daargelaten de vraag of het feit dat verweerder in bezwaar geen oordeel gegeven heeft ten aanzien van de proceskosten in bezwaar berust op beleid dan wel een gedragslijn van verweerder, is de rechtbank van oordeel dat verweerder hiermee in strijd heeft gehandeld met het bepaalde in artikel 7:15, derde lid, van de Awb. Het beroep dient reeds om die reden gegrond te worden verklaard en het bestreden besluit dient te worden vernietigd.
Vervolgens zal de rechtbank bezien of de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand dienen te worden gelaten. De rechtbank ziet hiervoor geen aanleiding en overweegt daaromtrent als volgt.
Blijkens de gedingstukken en het verhandelde ter zitting stelt verweerder zich op het standpunt dat er sedert 1 januari 2005 sprake is van nieuw gemeentelijk beleid in de vorm van een richtlijn inzake bijstandsverlening en kosten van rechtsbijstand. Dit beleid komt er op neer dat, gezien het karakter van de Wet op de rechtsbijstand (Wrb) als een passende en toereikende voorliggende voorziening, in beginsel geen bijzondere bijstand wordt verstrekt voor de kosten van rechtsbijstand die ten laste van de betrokkene zelf blijven. Toepassing van dit beleid brengt mee dat in gevallen als het onderhavige verweerder bij een aanvraag om toekenning van bijzondere bijstand niet beoordeelt of er sprake is van uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van bestaan die niet uit de eigen middelen kunnen worden voldaan.
De rechtbank overweegt vooraleerst dat eiseres gevolgd kan worden in haar standpunt dat de informatie die verweerder heeft verstrekt aangaande het in zaken als deze te volgen beleid, niet eenduidig is. Op de CD Rom waarop het beleid van verweerder staat zoals dat met ingang van 1 januari 2005 van kracht is, valt - voor zover hier van belang - op blz. 393 het volgende te lezen:
Rechtsbijstand en schadevergoeding
Wettelijke grondslag: artikel 15 WWB
Hoofdregel
De kosten van rechtsbijstand komen niet voor bijstand in aanmerking omdat de Wet op de rechtsbijstand (Wrb) een passende en toereikende voorliggende voorziening is.
Uitzondering
Uitsluitend op verzoek van de afdeling Juridische Zaken moet voor de eigen bijdrage op grond van de Wrb wel bijzondere bijstand worden verstrekt als een besluit van de Dienst Inwonerszaken of een andere gemeentelijke dienst wordt herzien als gevolg van een bezwaar- of beroepsprocedure.
Op blz. 465 staat evenwel het volgende vermeld:
Uitkering en rechtsbijstand
A. In geval van een toevoeging
De onder par. 2 vermelde kosten van rechtsbijstand behoren tot de bijzonder noodzakelijke kosten van het bestaan, indien rechtsbijstand is verleend op grond van een toevoeging van een advocaat krachtens de Wet op de rechtsbijstand. Deze kosten komen voor bijstandsverlening in aanmerking. Dat geldt ook voor rechtsbijstand i.v.m. een bezwaar- of beroepsprocedure tegen de Dienst IZ.
Gelet op bovenvermelde tegenstrijdigheid in het beleid, waarvoor ook door de gemachtigde van verweerder ter zitting geen bevredigende verklaring kon worden gegeven, is de rechtbank van oordeel dat het standpunt van verweerder waarin naar dat beleid verwezen wordt, onbegrijpelijk is. Bij het te nemen besluit zal verweerder in ieder geval op gemotiveerde wijze kenbaar dienen te maken welk beleid gehanteerd wordt.
Met betrekking tot het standpunt van verweerder dat geen bijzondere bijstand wordt verstrekt voor de kosten van rechtsbijstand omdat de Wrb een toereikende en passende voorliggende voorziening is, wordt als volgt overwogen.
Ingevolge artikel 15, eerste lid, van de Wet Werk en Bijstand (WWB) - voor zover hier van belang - bestaat geen recht op bijstand voor zover een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening die gezien haar aard en doel wordt geacht voor de belanghebbende passend en toereikend te zijn. Blijkens de geschiedenis van totstandkoming van artikel 15 van de WWB is de beantwoording van de vraag of een bepaalde voorziening gezien haar aard en doel kan worden aangemerkt als passend en toereikend afhankelijk van de omstandigheden en mogelijkheden van het individuele geval, en wordt mede bepaald door hetgeen naar maatschappelijk inzicht aanvaardbaar wordt geacht (kamerstukken II, 2002-2003, 28870, nr. 3). Indien de voorliggende voorziening is gebaseerd op een wettelijke regeling zal uit de tekst van of toelichting op die regeling moeten volgen of de voorziening, gelet op zijn aard en doel, geacht wordt toereikend en passend te zijn. Blijkens vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (zie onder meer, de uitspraken van 31 maart 2004, JWWB 2004, 168 en 19 oktober 2004, JWWB 2004, 458) is zulks ten aanzien van de Wrb het geval. Naar het oordeel van de rechtbank brengt dit evenwel niet mee dat eiseres geen recht kan doen gelden op bijzondere bijstand voor de door haar verschuldigde eigen bijdrage voor advocaatkosten. De rechtbank verwijst in dit verband naar de nota van toelichting bij de wijziging van het Besluit draagkrachtcriteria rechtsbijstand (Stb. 2000, 242, blz. 3) waarin is aangegeven dat in gevallen waarin de rechtzoekende niet in staat is de eigen bijdrage te betalen, hij veelal kan terugvallen op de bijzondere bijstand. De rechtbank leidt hieruit af dat de wetgever niet heeft bedoeld de mogelijkheid van bijstandsverstrekking voor deze kosten uit te sluiten.
De ingevolge artikel 11, derde lid, van het Besluit draagkrachtcriteria rechtsbijstand, bestaande bevoegdheid van de Raad voor rechtsbijstand (hierna: de Raad) om geen eigen bijdrage op te leggen doet aan het bovenstaande niet af. Blijkens de nota van toelichting bij voormelde bepaling is gebruik van deze bevoegdheid beperkt tot rechtszoekende die niet over enig inkomen of vermogen beschikken. Overeenkomstig het beleid van de Raad zoals dat is vastgelegd in het Handboek Toevoegen gaat het hierbij om personen die aannemelijk kunnen maken gedurende langere tijd niet over inkomen of vermogen te beschikken om de eigen bijdrage te voldoen zoals bijvoorbeeld asielzoekers en gedetineerden die niet beschikken over inkomsten. Toepassing van deze regeling is, aldus genoemd Handboek, niet bedoeld voor gevallen waarin, al dan niet ter overbrugging van een periode waarin geen eigen inkomen wordt genoten, een uitkering is aangevraagd en de rechtszoekende in afwachting is van een uitkering. Gelet op het feit dat de eigen bijdrage die eiseres moest voldoen verband hield met een procedure ter verkrijging van een bijstandsuitkering, acht de rechtbank het, gelet op het hiervoor vermelde beleid van de Raad, uitgesloten dat aan eiseres geen eigen bijdrage zou zijn opgelegd. Dit brengt naar het oordeel van de rechtsbank eveneens mee dat een daartoe strekkend verzoek op voorhand als kansloos moet worden aangemerkt.
De rechtbank is dan ook, anders dan verweerder, van oordeel dat in zoverre niet kan worden gesproken van een toereikende voorliggende voorziening.
Voor zover verweerders standpunt ziet op de kosten van het griffierecht overweegt de rechtbank nog dat de Wrb ten aanzien van deze kosten niet als voorliggende voorziening kan gelden nu vergoeding van griffierecht op grond van de Wrb in het geheel niet mogelijk is.
Gelet op het bovenstaande geeft het door verweerder in deze gevolgde beleid blijk van een onjuiste wetstoepassing. Hetgeen meer en overigens is gesteld, behoeft, gelet op het bovenoverwogene, thans geen bespreking meer.
Verweerder zal een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak en dient daarbij uit te gaan van de noodzaak van de kosten waarvoor bijstand is aangevraagd nu door de Raad voor de rechtsbijstand een toevoeging is verleend. Verder zal verweerder daarbij een beslissing moeten nemen met betrekking tot het verzoek van eiseres om vergoeding van de proceskosten in de bezwaarfase (artikel 7:15, derde lid, van de Awb).
De rechtbank acht termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb en verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten, welke zijn begroot op € 644 aan kosten van verleende rechtsbijstand. Van andere kosten in dit verband is de rechtbank niet gebleken.
Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank, mede gelet op artikel 8:74 van de Awb, tot de volgende beslissing.
4. Beslissing
De rechtbank
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit;
veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten ten bedrage van € 644 en wijst de gemeente Arnhem aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden;
bepaalt voorts dat de gemeente Arnhem het door eiseres betaalde griffierecht ten bedrage van € 37 aan haar vergoedt.
Aldus gegeven door mr. E. Klein Egelink, rechter, in tegenwoordigheid van mr. J.M.B. Moll van Charante, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 26 april 2006.
De griffier, De rechter,
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Verzonden op: