ECLI:NL:RBARN:2006:AX8605

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
11 mei 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 05/4552
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • F.H. de Vries
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bouwvergunning voor aanbrengen van raam in gevel van woning

In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 11 mei 2006 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Renkum over de aanvraag van een bouwvergunning. Eiser had een aanvraag ingediend voor het aanbrengen van een raam met een oppervlakte van ruim 1 m² in de gevel van zijn woning. Het college had deze aanvraag afgewezen, stellende dat het bouwplan in strijd was met het bestemmingsplan en dat het niet wenselijk was om vrijstelling te verlenen in verband met de privacy van omwonenden. Eiser was het hier niet mee eens en stelde dat de welstandscommissie voor een vergelijkbaar raam in een andere gevel wel een positief advies had gegeven.

De rechtbank heeft de vraag beoordeeld of het aanbrengen van het raam als een verandering van niet-ingrijpende aard kon worden aangemerkt, waarvoor geen bouwvergunning vereist is volgens artikel 3, aanhef en onder k, van het Besluit bouwvergunningsvrije en licht-bouwvergunningplichtige bouwwerken (BBLB). De rechtbank concludeerde dat het aanbrengen van het raam voldeed aan de voorwaarden van het BBLB en dat er geen sprake was van een substantiële inbreuk op de omgeving. De rechtbank oordeelde dat het bestreden besluit, evenals het primaire besluit van 26 april 2005, berustte op een onjuiste wettelijke grondslag.

De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en herroepte het eerdere besluit van 26 april 2005. Tevens werd bepaald dat deze uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit. De rechtbank oordeelde dat er geen proceskosten voor vergoeding in aanmerking kwamen. Eiser kreeg het door hem betaalde griffierecht van € 138,-- vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht
Registratienummer: AWB 05/4552
Uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen:
[eiser],
wonende te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Renkum, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 13 oktober 2005.
2. Procesverloop
Bij besluit van 26 april 2005 heeft verweerder afwijzend beslist op eisers aanvraag om bouwvergunning voor het veranderen van de gevel op het perceel, kadastraal bekend gemeente Renkum, sectie B, nr. 3480, plaatselijk bekend [adres] te [plaats].
Bij het in rubriek 1 aangeduide besluit heeft verweerder het hiertegen ingediende bezwaar ongegrond verklaard en het eerder genoemde besluit gehandhaafd.
Tegen dit besluit is beroep ingesteld en door verweerder is een verweerschrift ingediend. Naar deze en de overige door partijen ingebrachte stukken wordt hier kortheidshalve verwezen.
Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank van 14 april 2006. Eiser is aldaar in persoon verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door J.A.T. van Loenen, ambtenaar van verweerders gemeente.
3. Overwegingen
Het bestreden besluit betreft een bouwplan voor het aanbrengen van een raam in de zijgevel van eisers woonhuis.
Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan. Verweerder acht het in verband met de privacy van omwonenden niet wenselijk vrijstelling te verlenen. Bovendien is het bouwplan in strijd met redelijke eisen van welstand.
Eiser kan zich hiermee niet verenigen en heeft zich op het standpunt gesteld dat de welstandscommissie voor een gelijkvormig raam in de andere (top)gevel wel een positief welstandsadvies heeft afgegeven.
De rechtbank ziet zich allereerst geplaatst voor de vraag of het aanbrengen van het raam - met een oppervlak van ruim 1 m² - aangemerkt kan worden als bouwen van beperkte betekenis, waarvoor ingevolge artikel 43, eerste lid, aanhef en onder c, van de Woningwet geen bouwvergunning vereist is. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend en overweegt daartoe het volgende.
Ingevolge artikel 3, aanhef en onder k, van het Besluit bouwvergunningsvrije en licht-bouwvergunningplichtige bouwwerken (verder: BBLB), wordt behoudens in gevallen als bedoeld in artikel 5, als bouwen van beperkte betekenis als bedoeld in artikel 43, eerste lid, onderdeel c, van de Woningwet voorts aangemerkt het aanbrengen van een verandering van niet-ingrijpende aard aan een bestaand bouwwerk, mits voldaan wordt aan de volgende kenmerken:
1°. de verandering geen betrekking heeft op de draagconstructie van dat bouwwerk,
2°. de bebouwde oppervlakte niet wordt uitgebreid, en
3°. het bestaande niet-wederrechtelijke gebruik wordt gehandhaafd.
Niet in geschil is tussen partijen dat het aanbrengen van het raam voldoet aan alle genummerde kenmerken, als bedoeld in artikel 3, aanhef en onder k, van het BBLB, en dat het bepaalde in artikel 5 van het BBLB niet op dit bouwen van toepassing is.
Naar het oordeel van de rechtbank kan de bouwactiviteit tevens worden aangemerkt als een verandering van niet-ingrijpende aard. De term ‘van niet-ingrijpende aard’ dient in bouwkundige en stedenbouwkundige zin te worden opgevat. Bij dat laatste aspect spelen zowel het planologische als het feitelijk effect dat de ter beoordeling staande verandering op de omgeving heeft een rol. Uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 27 augustus 2003 (rechtspraak.nl, LJN-nr. AI1483) volgt dat van een verandering van niet-ingrijpende aard geen sprake is indien het uiterlijk van het bouwwerk een substantiële en ingrijpende inbreuk op de omgeving tot gevolg heeft.
Uit genoemde uitspraak vloeit verder voort dat het enkele feit dat niet wordt voldaan aan redelijke eisen van welstand niet betekent dat geen sprake is van een verandering van niet-ingrijpende aard.
Gelet op de afmetingen van het bouwwerk en de plaatsing ervan in de zijgevel van eisers woning is van een substantiële en ingrijpende inbreuk op de omgeving naar het oordeel van de rechtbank echter geen sprake. De rechtbank heeft daarbij mede in aanmerking genomen dat eisers woning niet is gelegen in een omgeving met een bijzondere esthetische kwaliteit, zoals bijvoorbeeld een beschermd dorpsgezicht.
Namens verweerder is ter zitting nog betoogd dat in artikel 2 van het BBLB het ‘meerdere’, is geregeld, d.w.z. de grotere bouwwerken, en in artikel 3 het ‘mindere’. Nu uit artikel 2, aanhef en onder c, van het BBLB volgt dat het vergroten van een bestaande gevelopening niet aangemerkt wordt als bouwvergunningsvrij, zou daaruit volgen dat het aanbrengen van een nieuw raam niet op grond van artikel 3, aanhef en onder k, als bouwvergunningsvrij zou kunnen worden aangemerkt.
De rechtbank kan verweerder hierin niet volgen. Immers, noch in de tekst van het BBLB, noch in de Memorie van Toelichting daarop, is steun te vinden voor deze opvatting. In de Memorie van Toelichting is aangegeven dat het onderscheid tussen artikel 2 en 3 uitsluitend is gelegen in de toepassing die in artikel 2 is gegeven aan de zogenaamde ‘voor- en achterkant-benadering’. De opsomming in artikel 2 en 3 van kleine(re) typen bouwwerken is daarbij zeker niet uitputtend bedoeld, zodat de categorie ‘verandering van niet-ingrijpende aard’ haar betekenis blijft houden voor veranderingen die qua aard en gevolgen vergelijkbaar zijn met de wel expliciet genoemde kleine(re) veranderingen. De rechtbank acht daarbij het aanbrengen van het bedoelde raam voorts niet ingrijpender dan het bouwen van een dakkapel als bedoeld in artikel 2, aanhef en onder d, van het BBLB.
Gelet op bovenstaande is ingevolge artikel 3, aanhef en onder k, BBLB voor het aanbrengen van het bedoelde raam geen bouwvergunning vereist. Het bestreden besluit, evenals het primaire besluit van 26 april 2005, berust derhalve op een onjuiste wettelijke grondslag. Het beroep is mitsdien gegrond en het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking. Gelet hierop ziet de rechtbank aanleiding ook het primaire besluit te herroepen en - onder toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb - te bepalen dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het bestreden besluit.
De rechtbank is niet gebleken van door eiser gemaakte proceskosten die op grond van artikel 8:75 van de Awb voor vergoeding in aanmerking komen.
4. Beslissing
De rechtbank,
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit;
herroept het besluit van 26 april 2005;
verklaart dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het bestreden besluit van 13 oktober 2005;
bepaalt voorts dat de gemeente Renkum het door eiser betaalde griffierecht ten bedrage van € 138,-- aan hem vergoedt.
Aldus gegeven door mr. F.H. de Vries als rechter in tegenwoordigheid van mr. drs. C.M. van der Vlies, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 11 mei 2006.
De griffier, De rechter,
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage.
Verzonden op: