ECLI:NL:RBARN:2006:AY0424

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
29 mei 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
139837
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Relatiebeding en contractuele boete in kort geding tussen D.A. Koster Holding B.V. en Artep Beheer B.V.

In deze zaak, die voor de Rechtbank Arnhem werd behandeld, hebben de eiseressen D.A. Koster Holding B.V. en Voice Force B.V. een kort geding aangespannen tegen de gedaagden Artep Beheer B.V., [gedaagde sub 2] en Mobile Force B.V. De kern van het geschil betreft de handhaving van een relatiebeding en de oplegging van een contractuele boete van € 60.000,- wegens vermeende overtredingen van dit beding door de gedaagden. De eiseressen stellen dat de gedaagden zich niet aan de afspraken hebben gehouden die zijn vastgelegd in een overeenkomst van 6 september 2005, waarin een relatiebeding is opgenomen. Dit beding verbiedt de gedaagden om gedurende twee jaar na het defungeren van [gedaagde sub 2] klanten van de eiseressen actief te benaderen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiseressen onvoldoende bewijs hebben geleverd dat de gedaagden zich daadwerkelijk aan het relatiebeding hebben gehouden. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de gedaagden, met name [gedaagde sub 2], niet in strijd met het relatiebeding hebben gehandeld, omdat de overeenkomst waaruit het relatiebeding voortvloeit, niet door alle betrokken partijen is ondertekend. De vorderingen van de eiseressen zijn dan ook afgewezen.

In reconventie hebben de gedaagden vorderingen ingesteld tot opheffing van conservatoire beslagen die door de eiseressen waren gelegd. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de gedaagden in hun vorderingen in reconventie gedeeltelijk in het gelijk zijn gesteld, en heeft de beslagen opgeheven voor zover deze een bedrag van € 100.000,- te boven gaan. De rechtbank heeft de proceskosten tussen partijen gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij haar eigen kosten draagt. Dit vonnis is gewezen op 29 mei 2006 door mr. I.D. Jacobs.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 139837 / KG ZA 06-244
Vonnis in kort geding van 29 mei 2006
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
D.A. KOSTER HOLDING B.V.,
gevestigd te Amstelveen,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
VOICE FORCE B.V.,
gevestigd te Nieuwegein,
eiseressen in conventie,
verweersters in reconventie,
procureur mr. F.J. Boom,
advocaat mr. R.J. Bakker te Almere,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ARTEP BEHEER B.V.,
gevestigd te Maurik, gemeente Buren,
2. [gedaagde sub 2],
wonende te [woonplaats]
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
MOBILE FORCE B.V.,
gevestigd te Amersfoort,
gedaagden in conventie,
eiseressen in reconventie,
procureur mr. H. van Ravenhorst,
advocaat mr. M.H.J. Langerak te Utrecht.
Partijen zullen hierna Koster Holding c.s., dan wel Koster en VF, en Artep c.s., dan wel Artep, [gedaagde sub 2] en MF, worden genoemd.
De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de mondelinge behandeling
- de pleitnota van Koster Holding c.s.
- de aanvulling van eis in conventie
- de pleitnota van Artep c.s.
- de eis in reconventie
- de aanvulling van eis in reconventie.
Ten slotte is vonnis bepaald.
De feiten
VF houdt zich bezig met - kort gezegd - vaste telefonie. VF is in maart 2003 opgericht onder leiding van [betrokkene 1] (hierna: [betrokkene 1]). Bestuurders van VF waren tot 28 december 2005 Koster en Artep. [gedaagde sub 2] was tot 14 maart 2003 aandeelhouder van VF. Tevens is [gedaagde sub 2] enig aandeelhouder en bestuurder van Artep.
Bij overeenkomst van 1 oktober 2003 is VF een geldlening aangegaan met Artep voor een bedrag van € 45.000,-. In deze overeenkomst is – voor zover hier relevant – bepaald:
1. Over de hoofdsom (en eventuele achterstallige rente) zal VF een contractuele rente verschuldigd zijn aan Artep van 8% op jaarbasis.
6. Tot zekerheid van de onderhavige geldlening verstrekt VF aan Artep een pandrecht op 1/9 deel van alle bestaande en toekomstige rechten c.q. vorderingen van VF, zoals onder meer op haar (toekomstige) debiteuren. VF verplicht zich om aan het einde van iedere maand een correcte en geactualiseerde lijst van de bij haar bestaande debiteuren op te maken en te
verstrekken aan Artep.
Koster heeft met Artep en [gedaagde sub 2] op 6 september 2005 een overeenkomst tot koop van aandelen, die Artep in VF hield, gesloten. In deze overeenkomst is – voor zover hier relevant – opgenomen:
III Koopprijs
- De prijs van de aandelen zal nader worden vastgesteld op basis van een door Brok Accountants nog op te maken balans per 31 december 2005 waarin tevens de waarde van de goodwill en de fiscale latenties zullen worden vastgesteld.
VII Bepalingen
Art. 1
2. De door verkoper aan de vennootschap verstrekte lening zal door koper worden overgenomen en verrekend met hetgeen verkoper nog in rekening courant verschuldigd is aan de vennootschap. Deze afrekening zal plaatsvinden per 28 februari 2006.
Sinds 28 december 2005 is Double Dutch Management en Beheer B.V. (hierna: DDMB) bestuurder en enig aandeelhouder van VF. Bestuurder van DDMB is [betrokkene 1].
MF, waarvan Artep sinds de oprichting in januari 2006 bestuurder en aandeelhouder is, houdt zich hoofdzakelijk bezig met mobiele telefonie.
Bij brief van 7 april 2006 heeft de advocaat van Koster Holding c.s. Artep c.s. verzocht om tot betaling van een bedrag van € 60.000,- over te gaan, nu Artep c.s. zich schuldig zouden hebben gemaakt aan overtreding van het relatiebeding zoals opgenomen in de overeenkomst van 6 september 2005.
Na daartoe van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam op 21 maart 2006 verlof te hebben gekregen, hebben Koster Holding c.s. in verband met de beweerde overtreding van het relatiebeding ten laste van Artep c.s. op 24 maart 2006 voor een bedrag van € 200.000,- conservatoir derdenbeslag doen leggen onder een aantal banken, onder Koster, en op het onverdeelde aandeel van [gedaagde sub 2] in de onroerende zaak staande en gelegen te [onroerend goed]. Uit de verklaringen van de derde beslagenen (ABN AMRO Bank en Rabobank) is gebleken dat zij Artep c.s. voor hun werkzaamheden in verband met de beslaglegging kosten berekenen, die respectievelijk bedragen € 119,-, € 50,- en € 75,-.
Op 6 april 2006 heeft de voorzieningenrechter te Amsterdam verlof verleend aan Koster Holding c.s. om de termijn waarbinnen de eis in de hoofdzaak moet worden ingesteld met 30 dagen te verlengen.
Artep heeft, na daartoe van de voorzieningenrechter te Amsterdam op 10 mei 2006 verlof te hebben gekregen, in verband met de geldlening van 1 oktober 2003 op 11 mei 2006 voor een bedrag van € 60.000,- conservatoir beslag doen leggen op de aandelen van Koster in Hotel Restaurant Juliana B.V. te Valkenburg.
Het geschil in conventie
Koster Holding c.s. vorderen dat de voorzieningenrechter
a. Artep en [gedaagde sub 2], des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, zal veroordelen om aan Koster Holding c.s. tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen de verschuldigde (contractuele) boete van € 60.000,-, althans een bedrag dat de voorzieningenrechter in goede justitie gerechtvaardigd acht,
b. Artep en [gedaagde sub 2] zal veroordelen op straffe van verbeurte van een dwangsom het met Koster Holding c.s. overeengekomen relatiebeding onvoorwaardelijk na te komen en hen met onmiddellijke ingang zal verbieden om klanten, relaties en prospects van VF te benaderen en contracten met hen aan te gaan met betrekking tot dezelfde of vergelijkbare producten en diensten als die door VF worden aangeboden,
c. MF met onmiddellijke ingang zal verbieden om op straffe van verbeurte van een dwangsom klanten, relaties en prospects van VF te benaderen en contracten met hen aan te gaan, met betrekking tot dezelfde of vergelijkbare producten en diensten als die door VF worden aangeboden,
d. Artep c.s. zal veroordelen in de kosten van deze procedure, waaronder de kosten van beslaglegging.
Ter zitting hebben Koster Holding c.s. aangekondigd hun eis in zoverre te willen wijzigen dat zij tevens opheffing van het beslag op de aandelen van Koster in Hotel Restaurant Juliana B.V. vorderen, indien de vorderingen in reconventie met betrekking tot de geldlening worden afgewezen.
Artep c.s. voeren verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
Het geschil in reconventie
Artep c.s. vorderen dat de voorzieningenrechter
a. de in opdracht van Koster Holding c.s. gelegde conservatoire (derden)beslagen ten laste van Artep c.s. opheft en Koster Holding c.s. op straffe van verbeurte van een dwangsom verbiedt (wederom) tot conservatoire beslaglegging ten laste van Artep c.s. over te gaan;
b. Koster en VF hoofdelijk, des dat de een betaalt de ander zal zijn gekweten, veroordeelt om tegen behoorlijk bewijs van kwijting bij wijze van voorschot op schadevergoeding aan Artep € 119,-, aan [gedaagde sub 2] € 50,- en aan MF € 150,- te voldoen;
c. VF veroordeelt om aan Artep tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen de contractuele rente van 8% op jaarbasis over de hoofdsom van de lening van € 45.000,- over de periode 1 januari 2005 tot en met 18 oktober 2005, derhalve € 2.860,27;
d. Koster veroordeelt om aan Artep tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen de contractuele rente van 8% op jaarbasis over de hoofdsom van de lening van € 45.000,- (en over de achterstallige rente als bedoeld in artikel 2 van de geldleningsovereenkomst) over de periode 19 oktober 2005 tot en met de datum van algehele aflossing van de hoofdsom van de geldlening;
subsidiair:
Koster veroordeelt om aan Artep tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen de contractuele rente van 8% op jaarbasis over de hoofdssom van de lening van € 45.000,- (en over de achterstallige rente als bedoeld in artikel 2 van de geldleningsovereenkomst) over de periode 1 januari 2005 tot en met de datum van algehele aflossing van de hoofdsom van de geldlening;
e. Koster veroordeelt om aan Artep tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen de hoofsom van de lening van € 45.000,-;
subsidiair:
VF veroordeelt om aan Artep tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen de hoofdsom van de lening van € 45.000,-;
f. VF veroordeelt om op straffe van verbeurte van een dwangsom haar verplichtingen uit hoofde van de geldleningsovereenkomst met Artep na te komen en in het bijzonder haar verplichting om ingevolge artikel 6 van de geldleningsovereenkomst maandelijks, uiterlijk op de laatste dag van iedere maand, een correcte en geactualiseerde lijst van de bij haar bestaande debiteuren op te maken en te verstrekken aan Artep, althans aan haar raadsman mr. M.H.J. Langerak te Utrecht;
g. VF veroordeelt aan [gedaagde sub 2] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen de hem toekomende en opgebouwde (wettelijke) vakantietoeslag uit hoofde van zijn dienstverband in de periode juni tot en met september 2005, zijnde € 1.140,-;
h. VF veroordeelt om Artep en eventueel door haar aangewezen derden, waaronder haar adviseurs, op straffe van verbeurte van een dwangsom, gedurende een maximum van vijf werkdagen onvoorwaardelijk toe te laten tot alle boeken en bescheiden van VF,
en
i. Koster Holding c.s. veroordeelt in de kosten van deze procedure.
Ter zitting heeft [gedaagde sub 2] zijn eis aangevuld in die zin dat hij ten aanzien van de vakantietoeslag (onder g.) vordert dat VF dient te betalen binnen 7 dagen na betekening van dit vonnis, op straffe van verschuldigdheid door VF van de wettelijke verhoging als bedoeld in artikel 7:625 BW over € 1.140,- vanaf 1 oktober 2005 tot aan de dag van algehele voldoening. Tevens hebben Artep en [gedaagde sub 2] hun eis onder h. aangevuld in die zin dat zij primair vorderen dat zij toegang krijgen tot de boeken en bescheiden van VF, die ten grondslag liggen aan de concept-jaarrekening 2005 van VF, en subsidiair dat zij op grond van artikel 843a Rv inzage krijgen in het onderliggende dossier van de concept-jaarrekening 2005. Koster Holding c.s. hebben zich tegen deze aanvullingen niet verzet.
Koster Holding c.s. voeren verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
De aanvulling van eis in conventie
Koster Holding c.s. hebben ter zitting aangegeven hun eis te willen aanvullen zoals
onder 3.3. weergegeven. Artep c.s. hebben zich verzet tegen deze aanvulling.
De aanvulling is weliswaar pas op zitting aangekondigd en niet op schrift gesteld, maar dat heeft er niet toe geleid dat Artep c.s. zich hier niet uitdrukkelijk tegen hebben kunnen verweren. De voorzieningenrechter verklaart het bezwaar tegen de aanvulling van de eis dan ook ongegrond.
De beoordeling in conventie
Koster Holding c.s. leggen aan hun vorderingen onder a. en b. ten grondslag dat Artep en [gedaagde sub 2] zich niet houden aan het relatiebeding dat in artikel 6 van de overeenkomst van 6 september 2005 is opgenomen. Om die reden zijn zij een boete van in totaal € 60.000,- verschuldigd aan Koster Holding c.s. In artikel 6 van de door Koster Holding c.s. overgelegde overeenkomst is het volgende opgenomen:
Relatiebeding
Art. 6
Artep en [gedaagde sub 2] zullen zich gedurende 2 jaar, gerekend vanaf de datum van defungeren, middellijk of onmiddellijk onthouden van het actief benaderen door middel van marketingactiviteiten of anderszins, van relaties, klanten en prospects van de vennootschap en zullen zich gedurende dezelfde periode tevens onthouden van het actief werven van personeel onder de bestaande werknemers van de vennootschap, zulks op verbeurte van een onmiddellijk opeisbare boete van
€ 10.000,- per overtreding, naast en onverminderd de verplichting tot nakoming en vergoeding van de schade. Een en ander behoudens de tussen verkoper en de vennootschap op nader overeen te komen voorwaarden aan te gaan en te allen tijde, zonder de verplichting tot schadevergoeding, onmiddellijk opzegbare freelance overeenkomst.
Koster Holding c.s. stellen dat MF onrechtmatig handelt jegens VF door misbruik te maken en te profiteren van de tekortkoming en het onrechtmatige handelen van [gedaagde sub 2] en Artep. VF vordert onder c. dan ook dat de voorzieningenrechter MF verbiedt om klanten van VF te benaderen en te contracteren.
Artep c.s. stellen zich op het standpunt dat het relatiebeding zoals hiervoor is opgenomen niet geldt, nu in de door hen overgelegde akte van levering van de aandelen in VF opgemaakt door notaris mr. [betrokkene 2] d.d. 18 oktober 2005 is opgenomen:
Relatiebeding
Art. 6
Artep en [gedaagde sub 2] zullen niet worden gehouden aan het relatiebeding.
Koster Holding c.s. hebben daarentegen een akte opgemaakt door notaris
mr. [betrokkene 2] d.d. 26 september 2005 overgelegd, waarin geen enkele bepaling over een relatiebeding is opgenomen.
De betreffende notaris heeft schriftelijk betwist dat hij de akte van 18 oktober 2005 heeft opgemaakt. De voorzieningenrechter overweegt dat de akte niet oogt als een authentieke akte omdat de liggende streepjes (----) achter iedere zin die niet doorloopt tot het einde van de regel ontbreken. Daar komt bij dat zowel [gedaagde sub 2] als [betrokkene 1] ter zitting hebben verklaard dat zij niet voor de notaris zijn verschenen terwijl dit wel als zodanig in die akte is opgenomen. Nu in kort geding geen ruimte is voor het verlenen van een bewijsopdracht, kan vooralsnog niet worden vastgesteld of de notariële akte van 18 oktober 2005 authentiek is. De voorzieningenrechter zal de door Artep c.s. overgelegde notariële akte – wat daar verder ook van zij – dan ook buiten beschouwing laten.
[gedaagde sub 2] heeft ter zitting verklaard dat hij niet op de hoogte was van het relatiebeding zoals opgenomen in artikel 6 van de overeenkomst van 6 september 2005, maar dat er voorafgaande aan het opmaken van de overeenkomst wel is gesproken over een eventueel op te nemen non-concurrentiebeding dan wel relatiebeding, en eventueel een versoepeling daarvan. Voorts heeft hij verklaard dat het zijn handtekening is die aan de linkerzijde van de overeenkomst van 6 september 2005 op iedere pagina is geplaatst. De voorzieningenrechter gaat er dan ook vanuit dat de overeenkomst van 6 september 2005, zoals die in het geding is gebracht, door partijen is opgemaakt en vastgesteld en dat het relatiebeding hiervan deel uit maakt. De overeenkomst van 6 september 2005 vormt in dit kort geding derhalve het uitgangspunt.
Artep c.s. voeren aan dat het belang van Koster ontbreekt, omdat Koster al bijna vijf maanden geen aandeelhouder of bestuurder meer is van VF. De voorzieningenrechter volgt Artep c.s. in dit verweer. Sinds 28 december 2005 is DDMB bestuurder en enig aandeelhouder van VF. Bestuurder van DDMB is [betrokkene 1]. Niet valt in te zien dat Koster in de onderhavige procedure nog enig belang heeft bij onder meer haar vordering tot nakoming van de overeenkomst van 6 september 2005. Koster wordt dan ook niet-ontvankelijk verklaard in haar vorderingen onder a t/m c.
Ten aanzien van het belang van VF overweegt de voorzieningenrechter als volgt. Vast staat dat VF geen partij is bij de overeenkomst van 6 september 2005. Echter voldoende aannemelijk is dat VF belang heeft bij een vordering tot een verbod van het benaderen en contracteren van klanten van VF door MF zoals door VF wordt gebaseerd op grond van onrechtmatige daad. Het verweer van Artep c.s. kan op dit punt dan ook niet slagen.
De vorderingen in conventie onder a. en b. van VF zullen worden afgewezen, nu deze betrekking hebben op het relatiebeding opgenomen in de overeenkomst van
6 september 2005 waarbij VF geen partij was.
Vervolgens ligt de vraag voor of MF moet worden verboden om klanten van VF actief te benaderen en te contracteren. De voorzieningenrechter beantwoordt deze vraag vooralsnog bevestigend. Artep is aandeelhouder van MF. Bestuurder en aandeelhouder van Artep is [gedaagde sub 2], die korte tijd als aandeelhouder van VF heeft gefungeerd en tevens tot september 2005 bij VF in dienst was. In januari 2006 is MF opgericht. MF en VF houden zich beiden bezig met telefonie, daarbij lijken de namen van de vennootschappen veel op elkaar.
Aangenomen wordt dat [gedaagde sub 2] als voormalig werknemer van VF op de hoogte was, en thans korte tijd na zijn vertrek bij VF nog steeds op de hoogte is, van het klantenbestand van VF. Daarbij wist [gedaagde sub 2] van het relatiebeding zoals dat is opgenomen in de door hem getekende overeenkomst van 6 september 2005, althans hij zou dat moeten weten nu de overeenkomst door hem is getekend. Gelet hierop was en is het [gedaagde sub 2] en Artep niet toegestaan om klanten van VF actief te benaderen. Het is Artep en [gedaagde sub 2], en daarmee MF, evenmin toegestaan om via een andere onderneming, in dit geval MF, klanten van VF te benaderen. Nu het, gelet op de diverse overgelegde e-mailberichten, vooralsnog aannemelijk is dat MF klanten van VF, opgenomen in haar klantenbestand - waarvan een gedeelte door VF als productie 16 is overgelegd - heeft benaderd, moet worden vastgesteld dat MF hierdoor onrechtmatig handelt jegens VF en dat VF mogelijkerwijs hierdoor benadeeld is. Om die reden zal de voorzieningenrechter MF verbieden om gedurende twee jaar klanten, die tot het klantenbestand van VF behoren, actief te benaderen en te contracteren.
Aangezien partijen over en weer op enige punten in het ongelijk zijn gesteld, zullen de kosten in conventie tussen hen worden gecompenseerd. Ten aanzien van de gevorderde beslagkosten, is de voorzieningenrechter van oordeel dat, nu - zoals hierna onder 7.1. wordt overwogen - het beslag wordt opgeheven voor zover dat een bedrag van € 100.000,- te boven gaat, en nu - zoals hiervoor is overwogen - de kosten in conventie worden gecompenseerd, ook de door Koster Holding c.s. gevorderde beslagkosten zullen worden gecompenseerd.
De beoordeling in reconventie
Allereerst vorderen Artep c.s. opheffing van de door Koster Holding c.s. gelegde conservatoire (derden)beslagen. Opheffing van een conservatoir beslag kan onder meer worden bevolen, indien op straffe van nietigheid voorgeschreven vormen zijn verzuimd, summierlijk blijkt van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht of van het onnodige van het beslag, of, zo het beslag is gelegd voor een geldvordering, indien voor deze vordering voldoende zekerheid is gesteld. Zoals hiervoor onder 6.6. en 6.8. is overwogen, zal de voorzieningenrechter Koster ten aanzien van de vorderingen in conventie onder a. t/m c. niet-ontvankelijk verklaren, en zullen de vorderingen onder a. en b. ten aanzien van VF worden afgewezen. Onder 6.9. is overwogen dat MF jegens VF onrechtmatig handelt indien zij klanten van haar actief benadert of contracteert. Om die reden zal het beslag voor zover dat een bedrag van € 100.000,- te boven gaat, worden opgeheven.
Het gevorderde verbod om ter zake van dezelfde vordering(en) opnieuw ten laste van Artep c.s. beslag te leggen, is volgens vaste jurisprudentie slechts in uitzonderlijke gevallen op zijn plaats. Niet gebleken of gesteld is dat hiervan thans sprake is. Wel is er aanleiding om Koster Holding c.s. te gebieden om, telkens wanneer zij zich ter zake van de door hen gepretendeerde vordering(en) tot een voorzieningenrechter richten met een verzoek tot beslaglegging ten aanzien van enig vermogensbestanddeel van Artep c.s. deze voorzieningenrechter in het betreffende verzoekschrift op de hoogte te stellen van de onderhavige beslissing door een kopie daarvan bij het verzoekschrift over te leggen, op straffe van verbeurte van een dwangsom.
De vordering in reconventie onder b. tot betaling van een voorschot op schadevergoeding, te weten de kosten die Artep c.s. hebben moeten maken omdat Koster Holding c.s. beslag hebben doen leggen onder diverse bankrekeningen, komt hierna onder 7.11. aan de orde.
Artep stelt vervolgens dat zij met VF op 1 oktober 2003 een geldlenings-overeenkomst is aangegaan op grond waarvan VF een rente van 8% over de hoofdsom van
€ 45.000,- op jaarbasis verschuldigd is. Nadat de aandelen in VF over waren genomen door Koster, is Koster deze rente verschuldigd. Koster dient tevens de hoofdsom aan Artep te betalen omdat partijen zijn overeengekomen dat de geldlening per 28 februari 2006 zou worden ingelost. Koster Holding c.s. stellen zich op het standpunt dat de lening, die Koster heeft overgenomen van VF, verrekend is in het kader van de rekeningcourantverhouding. Uit de jaarrekening van 2005 blijkt volgens Koster dat de vordering van [gedaagde sub 2] en Artep op Koster op 31 december 2005 niet langer bestaat. Ook de rentebedragen die VF en Koster verschuldigd zouden zijn aan Artep en [gedaagde sub 2] zijn reeds verrekend.
De gevorderde voorzieningen onder c t/m e strekken tot betaling van een geldsom. Voor toewijzing van een dergelijke vordering in kort geding is slechts dan plaats, als het bestaan en de omvang van de vordering in hoge mate aannemelijk zijn, terwijl voorts uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening vereist is en het risico van onmogelijkheid van terugbetaling - bij afweging van de belangen van partijen - aan toewijzing niet in de weg staat.
Onvoldoende duidelijk is of Artep en [gedaagde sub 2] nog (een) vordering(en) op VF en/of Koster hebben, en zo ja, wat de hoogte is van die vordering(en). [gedaagde sub 2] en Artep hebben weliswaar een concept jaarrekening van 2005 van VF overgelegd, echter deze jaarrekening is nog niet goedgekeurd, de samenstellingswerkzaamheden met betrekking tot de jaarrekening zijn nog niet voltooid volgens de accountant en er blijkt onvoldoende duidelijk uit de jaarrekening of de geldlening en de rentebedragen reeds zijn verrekend. Nu de regels ter zake van bewijslevering niet van toepassing zijn in kort geding, dienen de vorderingen onder c. t/m e. nader in een bodemprocedure te worden onderzocht. Te meer nu door Koster Holding c.s. is aangevoerd dat er sprake was van tegenstrijdig belang ten tijde van het sluiten van de overeenkomst op 1 oktober 2003 en de voorzieningenrechter niet de beschikking heeft over de statuten van VF dan wel Artep. Hoewel in de onderhavige procedure niet kan worden vastgesteld dat de lening is verrekend, zoals door Koster is gesteld, kan ook niet met de voor toewijzing in kort geding vereiste hoge mate van aannemelijkheid aangenomen worden dat de gevorderde rente nog verschuldigd is en niet is betaald. De voorzieningenrechter zal de vorderingen onder c t/m e derhalve afwijzen.
De vordering onder f. zal eveneens worden afgewezen, nu deze verknocht is aan de hiervoor onder c. t/m e. besproken vorderingen. Immers mochten deze vorderingen in een bodemprocedure worden afgewezen, en dus worden bepaald dat de geldleningsovereenkomst niet meer bestaat, zal de vordering onder f. evenmin voor toewijzing in aanmerking komen.
Voorts vordert [gedaagde sub 2] van VF een bedrag van € 1.140,- aan vakantietoeslag uit hoofde van zijn dienstbetrekking bij VF in de periode van juni t/m september 2005. VF stelt daarentegen dat een dergelijke vordering bij de kantonrechter in een normale bodemprocedure aanhangig moet worden gemaakt en dat, nu dat niet is gedaan, [gedaagde sub 2] niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Ingevolge artikel 254 lid 1 Rv is de voorzieningenrechter in alle spoedeisende zaken waarin, gelet op de belangen van partijen, een onmiddellijke voorziening bij voorraad wordt vereist, bevoegd deze te geven. Lid 4 van datzelfde artikel bepaalt dat de kantonrechter in zaken als bedoeld in artikel 93 Rv ook bevoegd is tot het geven van een voorziening als in deze afdeling bedoeld. Uit het voorgaande blijkt dat de voorzieningenrechter naast de kantonrechter bevoegd is om kennis te nemen van de vordering van [gedaagde sub 2]. Echter [gedaagde sub 2] heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat hij een spoedeisend belang heeft bij zijn vordering. Nu zoals onder 7.5. reeds is overwogen bij een geldvordering is vereist dat er sprake is van onverwijlde spoed, die in het onderhavige geval ontbreekt, zal de vordering worden afgewezen.
Ten slotte vorderen Artep en [gedaagde sub 2] op grond van de contractuele rechtsverhouding tussen partijen, en in het bijzonder de mededelings- en informatieplicht die op grond van de overeenkomst van 6 september 2005 op Koster rust, inzage in de boeken en bescheiden die ten grondslag liggen aan de concept-jaarrekening 2005 van VF.
De aandelen in VF zijn immers reeds geleverd, maar er is thans nog geen koopprijs bepaald. Partijen zijn overeengekomen dat de prijs van de aandelen nader zal worden vastgesteld op basis van een door Brok Accountants nog op te maken balans per 31 december 2005 waarin tevens de waarde van de goodwill en de fiscale latenties zullen worden vastgesteld. In de concept-jaarrekening van 2005 is echter opgemerkt dat VF per 31 december 2005 waarschijnlijk een negatief eigen vermogen zal hebben. Volgens [gedaagde sub 2] en Artep was de vermogensrechtelijk positie van VF ten tijde van het vertrek van [gedaagde sub 2] bij VF in september 2005 aanzienlijk beter dan nu wordt geschetst.
De voorzieningenrechter kan VF niet volgen in haar verweer dat er geen enkele reden bestaat voor een boekenonderzoek en dat volgens haar de vordering wegens gebrek aan belang dient te worden afgewezen. VF heeft geen gewichtige redenen voor weigering van de inzage aangevoerd. Het is aannemelijk dat Artep c.s. de aan de concept-jaarrekening 2005 ten grondslag liggende stukken willen inzien, zodat zij kunnen controleren hoe de door hen verkochte aandelen in VF zijn gewaardeerd. De voorzieningenrechter ziet dan ook voldoende aanleiding om de vordering toe te wijzen. Aan de vordering zal een dwangsom worden verbonden, die zal worden beperkt zoals hierna is weergegeven.
Aangezien partijen over en weer op enige punten in het ongelijk zijn gesteld, zullen de kosten in reconventie eveneens tussen hen worden gecompenseerd. De door Artep c.s. gevorderde kosten naar aanleiding van het door Koster Holding c.s. gelegde beslag zullen eveneens worden gecompenseerd.
Ten aanzien van de voorwaardelijke vordering in conventie
Koster heeft ten slotte, indien de voorzieningenrechter tot afwijzing van de vorderingen in reconventie met betrekking tot de geldlening komt, opheffing van het conservatoir beslag gevorderd dat door Artep is gelegd op de aandelen van Koster in Hotel Restaurant Juliana B.V. Zoals onder 7.1. is overwogen, kan opheffing van een conservatoir beslag onder meer worden bevolen, indien op straffe van nietigheid voorgeschreven vormen zijn verzuimd, summierlijk blijkt van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht of van het onnodige van het beslag, of, zo het beslag is gelegd voor een geldvordering, indien voor deze vordering voldoende zekerheid is gesteld.
Artep heeft conservatoir beslag doen leggen ter zake van de geldvordering die zij uit hoofde van de geldleningsovereenkomst van 1 oktober 2003 met VF op VF had, en na het sluiten van de overeenkomst van 6 september 2005 met Koster op Koster, als aandeelhouder en rechtsopvolger - krachtens de overeenkomst van 6 september 2005 - van VF, heeft. Artep c.s. betogen gemotiveerd waarop hun vorderingen in reconventie onder
c t/m e - betreffende de geldleningsovereenkomst van 1 oktober 2003 - berusten. Koster Holding c.s. hebben de vorderingen betwist. Nu de voorzieningenrechter de vorderingen in reconventie ten aanzien van de geldlening zal afwijzen zoals hiervoor onder 7.6. is overwogen, kan de vordering tot opheffing van het beslag worden beoordeeld. De voorzieningenrechter zal het beslag op de aandelen opheffen, nu summierlijk is gebleken van de ondeugdelijkheid van het beslag. Immers de vorderingen ten behoeve waarvan het beslag is gelegd, zullen worden afgewezen. Zij zullen in een bodemprocedure nader dienen te worden onderzocht. Tot die tijd is het onnodig dat het beslag zal blijven rusten op de aandelen van Koster in Hotel Restaurant Juliana B.V.
De beslissing
De voorzieningenrechter
in conventie
verklaart Koster niet-ontvankelijk in haar vorderingen onder a. t/m c.,
verbiedt MF voor de duur van twee jaar na betekening van dit vonnis klanten, relaties en prospects die zich in het klantenbestand van VF bevinden, actief te benaderen en contracten met hen aan te gaan met betrekking tot dezelfde of vergelijkbare producten en diensten als die door VF worden aangeboden,
bepaalt dat voor iedere dag of gedeelte daarvan dat MF in strijd handelt met het onder 8.2. bepaalde, een dwangsom verbeurt van € 20.000,-, tot een maximum van
€ 200.000,-,
heft op het conservatoir beslag dat is gelegd op de aandelen van Koster in Hotel Restaurant Juliana B.V.,
verklaart dit vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
compenseert de proceskosten en de beslagkosten in conventie tussen partijen in die zin dat iedere partij haar eigen kosten draagt,
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
heft op het conservatoir (derden)beslag onder de bankrekeningen van Artep, [gedaagde sub 2] en MF, onder Koster, alsmede op het onverdeelde aandeel van [gedaagde sub 2] in de onroerende zaak staande en gelegen te [onroerend goed], voor zover dat beslag een bedrag van € 100.000,- te boven gaat,
gebiedt Koster Holding c.s. om, telkens wanneer zij zich ter zake van de door hen gepretendeerde vordering(en) tot een voorzieningenrechter richten met een verzoek tot beslaglegging ten aanzien van enig vermogensbestanddeel van Artep c.s. deze voorzieningenrechter in het betreffende verzoekschrift op de hoogte te stellen van de onderhavige beslissing door een kopie daarvan bij het verzoekschrift over te leggen,
bepaalt dat voor iedere dag of gedeelte daarvan dat Koster Holding c.s. in strijd handelen met het onder 8.9. bepaalde, een dwangsom verbeurt van € 10.000,-, tot een maximum van € 200.000,-,
veroordeelt VF om Artep en eventueel door haar aangewezen derden, waaronder haar adviseurs, gedurende een maximum van vijf werkdagen onvoorwaardelijk toe te laten tot alle boeken en bescheiden van VF, welke ten grondslag liggen aan de concept-jaarrekening 2005 van VF,
bepaalt dat VF voor iedere dag of gedeelte daarvan dat zij in strijd handelt met het onder 8.11. bepaalde, aan Artep een dwangsom verbeurt van € 50.000,-, tot een maximum van € 250.000,-,
verklaart dit vonnis in reconventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
compenseert de proceskosten en de beslagkosten in reconventie tussen partijen in die zin dat iedere partij haar eigen kosten draagt,
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.D. Jacobs en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. B.J.M. Vermulst op 29 mei 2006.
Uit de door VF overlegde e-mailberichten blijkt dat [gedaagde sub 2] in het najaar van 2005, dus toen hij niet meer in dienst was bij VF, namens MF contact had met diverse klanten van VF. [gedaagde sub 2] heeft bijvoorbeeld op 20 september 2005 aan The Phone House bericht dat facturen betaald dienden te worden aan MF, en dus niet meer aan VF. Tevens heeft [gedaagde sub 2] voorgesteld aan The Phone House dat een tweetal facturen gestorneerd dienden te worden en alsnog naar MF over moesten worden gemaakt. Reeds eerder, in juli 2005, heeft [gedaagde sub 2] een andere klant, de belastingdienst, zowel namens MF als namens VF verzocht om tot betaling van de facturen aan MF over te gaan, terwijl [gedaagde sub 2] de facturen heeft geboekt ten laste van VF. Artep c.s. hebben deze punten weliswaar weersproken, echter [gedaagde sub 2] heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat hij inderdaad niet actief deze en andere klanten van VF heeft benaderd en gecontracteerd.