ECLI:NL:RBARN:2006:AY4092

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
5 juli 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
140063
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot niet-ontvankelijkheid in civiele procedure tussen NEO LOGISTIC HOLDING B.V. en PARTICIPATIEMAATSCHAPPIJ MAINPORT ROTTERDAM BEHEER B.V. tegen RAVESTEIN CONTAINER PONTOON B.V.

In deze civiele procedure vorderden de eiseressen, NEO LOGISTIC HOLDING B.V. en PARTICIPATIEMAATSCHAPPIJ MAINPORT ROTTERDAM BEHEER B.V., dat de rechtbank zou verklaren dat gedaagde, RAVESTEIN CONTAINER PONTOON B.V., ten onrechte onder de bankgarantie had geclaimd. Daarnaast vroegen zij om een veroordeling tot betaling van een bedrag van € 874.819,95, vermeerderd met rente en kosten, en om een veroordeling van gedaagde in de proceskosten. De rechtbank Arnhem behandelde de zaak op 5 juli 2006, onder zaaknummer 140063.

Gedaagde had in haar conclusie van antwoord een beroep gedaan op de niet-ontvankelijkheid van eiseressen, maar de rechtbank oordeelde dat dit beroep geen incidentele vordering was, maar een verweer in de hoofdzaak. Hierdoor werd er geen incident geopend. De rechtbank stelde vast dat het beroep op niet-ontvankelijkheid in de hoofdzaak zou worden beoordeeld, mits gedaagde dit beroep handhaafde.

De rechtbank weigerde het verzoek van gedaagde om de procedure aan te houden, omdat dit niet conform de regels van het Landelijk rolreglement was gedaan en eiseressen zich tegen aanhouding verzetten. De rechtbank gaf gedaagde wel de gelegenheid om van antwoord te dienen, ondanks de eerdere verzoeken om uitstel. De zaak werd vervolgens naar de rolzitting van 19 juli 2006 verwezen voor het nemen van de conclusie van antwoord aan de zijde van gedaagde, waarbij geen uitstel zou worden verleend.

De rechtbank hield iedere verdere beslissing aan, wat betekent dat de zaak op een later moment verder behandeld zou worden. Dit vonnis werd uitgesproken door mr. O. Nijhuis in het openbaar op 5 juli 2006.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 140063 / HA ZA 06-727
Vonnis van 5 juli 2006
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
NEO LOGISTIC HOLDING B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
PARTICIPATIEMAATSCHAPPIJ MAINPORT ROTTERDAM BEHEER B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
eiseressen,
procureur mr. F.J. Boom,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
RAVESTEIN CONTAINER PONTOON B.V.,
gevestigd te Dodewaard,
gedaagde,
procureur mr. J.C.N.B. Kaal.
De procedure
1.1 Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de akte overlegging producties
- de incidentele conclusie voor alle weren, houdende niet-ontvankelijk verklaring van eiseressen
- de conclusie van antwoord in het incident.
1.2 Vervolgens is vonnis bepaald.
2. Het geschil
2.1 Eiseressen vorderen – samengevat – dat de rechtbank
- zal verklaren voor recht dat gedaagde ten onrechte onder de bankgarantie heeft geclaimd,
- gedaagde zal veroordelen aan eiseressen te betalen een bedrag van € 874.819,95 met rente en kosten en
- gedaagde zal veroordelen in de kosten van dit geding.
2.2 Gedaagde heeft bij haar conclusie, door haar incidentele conclusie genoemd, geconcludeerd primair dat de rechtbank eiseressen niet-ontvankelijk zal verklaren subsidiair dat de procedure zal worden aangehouden.
2.3 Op de stellingen van partijen, voor zover van belang, zal onder de beoordeling worden ingegaan.
3. De beoordeling
3.1 Het beroep van gedaagde op de niet-ontvankelijkheid van eiseressen is geen incidentele vordering waarop bij incidenteel vonnis wordt beslist, maar een verweer in de hoofdzaak. Er is derhalve geen incident geopend. Het feit dat gedaagde haar conclusie een incidentele conclusie heeft genoemd, maakt dat niet anders. Voor zover gedaagde onder verwijzing naar Heemskerk en diens artikel, overgelegd als productie 2 bij de incidentele conclusie, anders betoogt, volgt de rechtbank haar daarin derhalve niet.
3.2 Op het beroep op de niet-ontvankelijkheid van eiseressen zal in de hoofdzaak worden beslist, indien gedaagde dat beroep in de hoofdzaak handhaaft.
3.3 Hoe gedaagde zich de door haar verzochte aanhouding van de procedure voorstelt, maakt zij niet duidelijk. De rechtbank gaat er veronderstellenderwijze vanuit dat zij hetzij uitstel voor het nemen van haar conclusie van antwoord hetzij verwijzing naar de parkeerrol wenst. Reeds omdat het verzoek daartoe niet conform de bepalingen van het Landelijk rolreglement (hierna: LR) is gedaan en eiseressen zich tegen aanhouding verzetten, zal het verzoek worden afgewezen.
3.4 Anders dan eiseressen bepleiten, zal de rechtbank gedaagde nog wel in de gelegenheid stellen van antwoord te dienen. Indien, zoals eiseressen stellen, gedaagde uitstel heeft gevraagd voor antwoord waarin eiseressen niet hebben bewilligd, volgt daaruit nog niet zonder meer dat gedaagde misbruik van procesrecht heeft gemaakt door haar “incidentele conclusie” enkel en alleen te nemen met het oogmerk tijdwinst te boeken alvorens de conclusie van antwoord zal worden genomen. De bevoegdheid van gedaagde tot het nemen van de conclusie van antwoord is dan ook niet vervallen.
3.5 De rechtbank zal de zaak naar de rol verwijzen voor conclusie van antwoord aan de zijde van gedaagde. Gezien het feit dat is gedagvaard tegen 26 april 2006, had gedaagde in beginsel haar conclusie van antwoord dienen te nemen op de rolzitting van 7 juni 2006 (volgens artikel 2.7 LR), nu de verlenging van deze termijn op grond van een der in artikel 2.8 genoemde gevallen niet aan de orde was. Nu voor het nemen van de conclusie van antwoord door toedoen van gedaagde, die de onjuiste weg van de “incidentele conclusie” heeft gekozen voor het voeren van haar ontvankelijkheidsverweer en het verzoek tot aanhouding, derhalve reeds een langere termijn is verstreken dan in het LR is voorzien, zal de rechtbank de zaak verwijzen naar de rolzitting van 19 juli 2006 voor antwoord aan de zijde van gedaagde Op die rolzitting zal daartoe geen nader uitstel kunnen worden verkregen.
3.6 De rechtbank zal iedere verdere beslissing aanhouden.
4. De beslissing
De rechtbank
4.1 bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 19 juli 2006 voor het nemen van de conclusie van antwoord aan de zijde Ravestein Container Pontoon B.V., op welke datum geen nader uitstel zal worden verleend,
4.2 houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. O. Nijhuis en in het openbaar uitgesproken op 5 juli 2006.