zaaknummer / rolnummer: 133950 / HA ZA 05-2112
Vonnis van 7 juni [adres]06
[eiseres] en
[eiser]
beiden wonende [woonplaats],
eisers,
procureur mr. F.J. Boom,
advocaat mr. A.M. van Dusseldorp te Apeldoorn,
[gedaagde],
wonende [woonplaats],
gedaagde,
procureur mr. J.R.O. Dantuma,
advocaat mr. J.M.J.M. Doon te Doetinchem.
De partijen zullen hierna worden aangeduid a[[eiser]sers] enerzijds en [gedaagde] anderzijds.
1.1. Voor het verloop van de procedure tot het in deze zaak gewezen vonnis van 1 februari 2006 verwijst de rechtbank naar dat vonnis. Ingevolge dat vonnis heeft een comparitie van partijen plaatsgehad. Het proces-verbaal daarvan bevindt zich bij de stukken. Voorafgaand aan de comparitie hebb[eiser]sers] aan de rechtbank en aan [gedaagde] een aantal stukken toegezonden welke geacht worden aan het proces-verbaal te zijn gehecht. De partijen zijn niet verenigd. De zaak is naar de rol verwezen voor het wijzen van vonnis.
2.1. [eisers] zijn sinds 1997 samen de mede-eigenaars van een woning met erf, uitmakend de helft van een dubbel woonhuis, gelegen aan de [adres]. Hun onroerende zaak heeft geen eigen toegang naar de openbare weg.
2.2. [gedaagde] is eigenaar sinds 1972 van eveneens een woning met erf, deel uitmakend van een dubbel woonhuis, gelegen aan de [adres] Volgens een door [eisers] overlegde en inhoudelijk niet door [gedaagde] betwiste kadastrale kaart is de onroerende zaak van [gedaagde] thans kadastraal bekend gemeente [adres].
2.3. De ligging van de aan de partijen toebehorende percelen kan aan de hand van de zojuist genoemde kadastrale kaart als volgt in beeld worden gebracht.
2.4. Blijkens een ter gelegenheid van de comparitie van partijen door [eisers] overgelegde notariële akte van 10 mei 1906 heeft de toenmalige eigenaar van onder meer de grond die thans in geschil is een aantal percelen daarvan verkocht en geleverd aan verschillende kopers. De akte laat zien dat zich onder het verkochte ook een perceel genummerd [adres] bevindt, groot 5 aren en 80 centiaren, dat voor f. 1800,-- aan een zekere Klopman is verkocht. Bij dezelfde akte worden onder meer de volgende erfdienstbaarheden gevestigd:
“De weg of open grond, uitmakende gedeelten van de kadastrale nommers [adres], [adres], [adres] en [adres] zooals die thans bestaat en voor zoveel ieder van die perceelen aangaat (..) zal ten behoeve en ten gebruike van de hierbij verkochte perceelen onderling en voor de gemelde perceelen [adres] moeten blijven bestaan.
Wordende ten deze speciaal vermeld dat voormelde rechten en verplichtingen van gemelde perceelen onderling gevestigd worden als erfdienstbaarheden ten behoeve en ten laste van de perceelen, zooals hiervoor is bepaald (..)”
2.5. Uit dezelfde tijd stamt een kadastrale kaart – ook daarvan is de juistheid niet door [gedaagde] betwist – waarop de hierboven weergegeven oude kadastrale nummers voorkomen.
2.6. De onder 2.4 genoemde erfdienstbaarheden worden in de akte van levering, op grond waarvan [gedaagde] zijn onroerende zaak in 1972 verkreeg, niet genoemd. Wel wordt er in de akte van levering, op grond waarvan [eisers] hun perceel in 1997 verkregen, naar verwezen.
2.7. Op de voormalige percelen [adres] en [adres] is een weg gelegen van enkele tientallen meters lang en ongeveer twee à drie meter breed die een verbinding vormt tussen het woonhuis van [gedaagde] en de openbare weg. Daar waar de weg eindigt bij het woonhuis van [gedaagde] loopt van daaruit haaks op de weg een smal steegje tussen de woningen met de huisnummers [adres] naar het woonhuis van [eiser] toe. Dit steegje is gelegen op drie aan verschillende eigenaars toebehorende percelen. Het is te smal voor auto’s.
2.8. Tussen de partijen bestaat al langere tijd een verschil van mening over de eventuele bevoegdheid die [eisers] zou toekomen om van hun erf over de weg op de grond van [gedaagde] naar en de openbare weg te gaan. Naar aanleiding van een door [eisers] aangespannen doch nadien weer ingetrokken kort geding zijn de partijen in afwachting van de uitspraak in de onderhavige procedure overeengekomen dat [eisers] en hun bezoek de vrije en onbelemmerde doorgang over de weg toekomt, ook eventueel met een personenauto, doch met een verbod voor hen om op de weg te parkeren, anders dan voor snel even laden en lossen.
2.9. [eisers] hebben hun woning met erf aan derden verkocht. Ten tijde van het uitbrengen van de dagvaarding had levering nog niet plaatsgevonden. Die levering was voorzien op 1 juni 2006. [gedaagde] heeft op 18 december 2005 met de beoogde nieuwe eigenaars een overeenkomst gesloten op grond waarvan hun vanaf het moment waarop zij eigenaar zullen zijn een soortgelijke bevoegdheid toekomt als onder 2.8. genoemd. In die overeenkomst staat onder 5 nog het volgende vermeld:
[gedaagde] is bevoegd een afschrift van deze overeenkomst ter hand te stellen van de met de behandeling van de rechtszaak tussen hen en [eiser] en [eiser] belaste rechter van de Rechtbank Arnhem ten bewijze van het feit dat partijen overeenstemming hebben bereikt over het gebruik van de oprit. [betrokkene] (de beoogde nieuwe eigenaars, Rb) zal [eiser] en [eiser] niet aanspreken op de tussen hen totstandgekomen koopovereenkomst voorzover daarin een verdergaand of ander recht tot gebruik van de oprit is opgenomen of is gegarandeerd door [eiser] en [eiser]. Voorzover nodig is [betrokkene] bereid zulks tevens vast te leggen in de notariële leveringsakte."
3. Het geschil
3.1. [eisers] stellen dat ten gunste van het perceel waarvan zij ten tijde van de dagvaarding (nog) de eigenaars waren een erfdienstbaarheid van weg bestaat ten laste van het perceel van [gedaagde]. Zo al niet door vestiging is deze ontstaan ten gevolge van verjaring, nu huisnummer [adres] de weg (als bedoeld onder 2.7) al minstens sinds 1906 onafgebroken heeft gebruikt. Subsidiair beroepen [eisers] zich op "een recht van noodweg". Gelet immers op de ligging van nummer [adres] ten opzichte van de omliggende percelen is sedert tenminste 1906 sprake van een situatie dat nummer [adres] geen eigen uitgang heeft naar de openbare weg en waarbij de enig mogelijke uitweg is de weg die loopt over het perceel van [gedaagde].
Volgens [eisers] legt [gedaagde] hun sinds kort beperkingen op met betrekking tot het gebruik van de weg. Zo plaatst hij regelmatig zijn auto vóór of op de weg, waardoor er bijna niemand meer langs kan. Ook heeft hij in het verleden een paal geplaatst midden op de inrit naar de weg.
3.2. Op grond van het voorgaande vorderen [eisers], voor zover mogelijk bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, kort gezegd:
- een verklaring voor recht dat hun op voornoemde gronden als eigenaars van nummer [adres] het recht toekomt om over de weg te gaan van en naar de openbare weg;
- de veroordeling van [gedaagde] om hun de vrije en onbelemmerde doorgang over de weg te verlenen, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 5.000,-- per overtreding of dag van overtreding;
- de veroordeling van [gedaagde] in de kosten van de procedure.
3.3. [gedaagde] voert gemotiveerd verweer. Primair voert hij aan dat [eisers] geen althans onvoldoende belang bij hun vorderingen – kennelijk heeft hij daarbij alleen de gevorderde verklaring voor recht op het oog – hebben, nu zij hun woning hebben verkocht en tot die tijd recht hebben op gebruik van de weg en [gedaagde] met de kopers van [eisers] een vergelijkbare afspraak hebben gemaakt, waarbij deze zelfs hebben verklaard [eisers] niet te zullen aanspreken op de tussen hen totstandgekomen koopovereenkomst voor zover daarin een verdergaand of ander recht tot gebruik van de oprit is opgenomen of is gegarandeerd door [eisers]
Subsidiair betwist [gedaagde] het bestaan van een recht van weg over zijn grond ten behoeve van het perceel van [eisers] Het bestaan van een bij akte gevestigde erfdienstbaarheid werd bij conclusie van antwoord bij gebrek aan wetenschap nog ontkend. Na overlegging van de akte ter gelegenheid van de comparitie van partijen heeft [gedaagde] zich echter op het standpunt gesteld dat hij geen weet heeft gehad van het bestaan van een erfdienstbaarheid ten behoeve van nummer [adres], nu er in zijn akte van levering niet naar werd verwezen. Dat hij het gebruik van de weg toch steeds heeft toegestaan totdat de problemen tussen de partijen ontstonden was er in gelegen dat er volgens hem “wel een zekere noodzaak bleek te bestaan voor een uitweg van nummer [adres] maar niet met auto’s”. Ten overvloede naar zijn mening, wijst [gedaagde] er nog op dat ook de akte van vestiging van de erfdienstbaarheid geen melding maakt van enige bevoegdheid om ook met auto’s over de weg te gaan.
3.4. [gedaagde] heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid van [eisers] in hun vorderingen althans tot ontzegging daarvan, met hun veroordeling, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, in de kosten van het geding.
4.1. De omstandigheid dat [eisers] van [gedaagde] een persoonlijk recht hebben verkregen om, zolang zij nog de eigenaars van nummer [adres] zijn, onbelemmerd over de weg te gaan, ontneemt hun niet hun belang bij de gevorderde verklaring voor recht. Het kan [eisers] immers niet onverschillig zijn dat rechtens vast komt te staan of zij hun perceel al dan niet met een erfdienstbaarheid van weg aan hun (beoogde) rechtsopvolgers hebben verkocht, nu de mogelijkheid van een permanente uitweg ten behoeve van dat perceel in de vorm van een erfdienstbaarheid de waarde daarvan in niet onaanzienlijke zin pleegt te beïnvloeden en zij het risico zullen blijven lopen door hun kopers aangesproken te worden als het bestaan van een erfdienstbaarheid van weg in de nabije of verre toekomst – als die kopers het perceel bij voorbeeld weer gaan verkopen – onderwerp van geschil zal blijken te zijn. Dat die kopers tegenover [gedaagde] hebben toegezegd [eisers] daarop niet te zullen aanspreken doet daar op zichzelf niet aan af, nog ervan afgezien dat de eventuele kwestie van de erfdienstbaarheid zich in volle omvang zal kunnen openbaren als [gedaagde] zijn perceel in de toekomst ooit eens onder bijzondere titel zal vervreemden. [eisers] hebben dus om die redenen reeds een voldoende belang bij de gevorderde verklaring voor recht.
4.2. Uit de onder 2.3 t/m 2.5 genoemde vaststaande feiten vloeit naar het oordeel van de rechtbank voort – en [gedaagde] betwist dat sinds de comparitie eigenlijk ook niet meer – dat het huidige perceel van [gedaagde] (kadastraal bekend gemeente Dieren S 750) belast is met een erfdienstbaarheid van weg ten behoeve van het huidige perceel van [eisers] (kadastraal bekend gemeente [adres] deel van het toenmalige perceel [adres]), welke erfdienstbaarheid dient te worden uitgeoefend over de thans over het perceel van Van Schaik lopende weg (zijnde voornamelijk gedeelten van de toenmalige percelen [adres] en [adres]). Nu de vestigingsakte hier spreekt van “de weg” en niet van “het pad” moet daar naar de toenmalige opvattingen ook onder worden verstaan de bevoegdheid om met vierwielige voertuigen over die weg te gaan, welke bevoegdheid in die zin geacht kan worden te zijn meegeëvolueerd met de technische ontwikkelingen dat daaronder thans ook vierwielige motorvoertuigen moeten worden verstaan (vgl. de MvA II bij art. 5:80 BW), voor zover dat althans met de feitelijke toestand van de weg verenigbaar is. Gelet op de onmogelijkheid om een auto in de onmiddellijke nabijheid van de woning van [eisers] te parkeren (anders dan op de grond van [gedaagde]) brengt dat laatste mee dat het gebruik van de weg met auto’s zich niet anders dan tot ‘laden en lossen’ en het brengen en halen van passagiers mag uitstrekken.
4.3. De omstandigheid dat [gedaagde] niet van het bestaan van de erfdienstbaarheid ten behoeve van nummer [adres] op de hoogte zou zijn geweest maakt niet dat hij de erfdienstbaarheid naast zich neer kan leggen. Het bestaan daarvan was immers door raadpleging van de openbare registers voor hem te kennen geweest. Zo hem naar oud BW al een beroep op een bepaling van derdenbescherming zou toekomen kan daarom niet worden gezegd dat hij ten tijde van de verkrijging van zijn onroerende zaak als te goeder trouw kon worden aangemerkt met betrekking tot het bestaan van de erfdienstbaarheid. De gevorderde verklaring voor recht zal daarom worden toegewezen als gevorderd, met inachtneming van het onder 4.2 geformuleerde.
4.4. De vordering tot het verstrekken van een onbelemmerde doorgang komt niet voor toewijzing in aanmerking. Weliswaar heeft [gedaagde] de hem gemaakte verwijten op dit punt niet weersproken, ten tijde van de comparitie was echter niet zichtbaar sprake (meer) van enige belemmering. Daar komt bij dat [eisers] de onbelemmerdheid van de toegang tot de weg bij overeenkomst uitdrukkelijk is toegezegd. Gesteld noch gebleken is dat sindsdien nog belemmeringen zijn opgeworpen. En ten slotte zijn [eisers] vanaf 1 juni 2006 – [gedaagde] heeft zulks gesteld en [eisers] hebben dat ter comparitie niet betwist – geen eigenaars meer van nummer [adres], zodat ook in die zin te hunner opzichte geen sprake meer kan zijn van enige reële dreiging van op de erfdienstbaarheid inbreukmakend gedrag.
4.5. Nu de partijen over en weer op meerdere punten in het ongelijk zijn gesteld zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd.
5.1. verklaart voor recht dat op grond van een daartoe gevestigde erfdienstbaarheid de eigenaar van het perceel [adres] het recht van weg heeft om te komen en te gaan naar de Buitensingel over het erf van het perceel plaatselijk bekend [adres], zulks met inbegrip van het recht daarover met personenauto’s te rijden, een en ander met inachtneming van het onder 4.2 geformuleerde,
5.2. wijst af het meer of anders gevorderde,
5.3. compenseert de proceskosten tussen de partijen in die zin dat ieder de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.J. van Acht en uitgesproken in het openbaar op 7 juni 2006.