ECLI:NL:RBARN:2006:AY5370

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
26 april 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
133144
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gerechtigdheid van Rabobank tot uitbetaling onder bankgarantie in het kader van naheffingen door het Productschap voor Vee en Vlees

In deze zaak stond de vraag centraal of de Rabobank gerechtigd was om uit te betalen onder een bankgarantie die zij ten gunste van [eiseres] had verstrekt. De achtergrond van de zaak betreft een naheffing van het Productschap voor Vee en Vlees (PVV) aan [eiseres] ter hoogte van € 547.938,85 over de jaren 1998 en 1999. In het kader van deze naheffing legde het PVV executoriaal derdenbeslag onder de Rabobank. Om dit te waarborgen, stelde [eiseres] op 21 augustus 2001 een bankgarantie van € 181.512,06 door de Rabobank. De voorwaarden van de bankgarantie vereisten dat de Rabobank op eerste schriftelijk verzoek van de begunstigde, vergezeld van een rechterlijke beslissing, zou uitbetalen.

In de procedure werd door [eiseres] aangevoerd dat de Rabobank niet gerechtigd was om uit te betalen, omdat er een schikking was bereikt met het PVV. De rechtbank oordeelde dat de Rabobank niet had voldaan aan de voorwaarden van de bankgarantie, omdat de beslissing van de voorzieningenrechter te Dordrecht, die betrekking had op de opheffing van beslag, niet gelijkgesteld kon worden met een beslissing over de inhoud van de vordering van het PVV. De rechtbank benadrukte dat de Rabobank zorgvuldig had moeten nagaan of de rechterlijke beslissing daadwerkelijk betrekking had op de betalingsverplichting van [eiseres].

Uiteindelijk oordeelde de rechtbank dat de Rabobank de bankgarantie ten onrechte had ingeroepen en veroordeelde zij de Rabobank tot betaling van € 181.512,-- aan [eiseres], vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten. Dit vonnis werd uitgesproken door mr. I.D. Jacobs op 26 april 2006.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 133144 / HA ZA 05-1972
Vonnis van 26 april 2006
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres] & ZN. B.V.,
gevestigd te Zuilichem,
eiseres,
procureur mr. J.M. Bosnak,
advocaat mr. D.M.H.M. van Dijk te Arnhem,
tegen
de coöperatie
COÖPERATIEVE RABOBANK BOMMELERWAARD-NOORD U.A.,
gevestigd te Zaltbommel,
gedaagde,
procureur mr. F.P. Lomans,
advocaat mr. S. Brenninkmeijer te Utrecht.
Partijen zullen hierna [eiseres] en de Rabobank genoemd worden.
De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 28 december 2005
- het proces-verbaal van comparitie van 2 maart 2006.
Ten slotte is vonnis bepaald.
De feiten
[eiseres] importeert en exporteert schapen. In verband met die im- en export worden haar door het Productschap voor Vee en Vlees (“het PVV”) heffingen opgelegd. Op 12 september 2000 heeft het PVV aan [eiseres] een naheffing opgelegd ter hoogte van € 547.938,85 over de jaren 1998 en 1999. Op 1 augustus 2001 heeft het PVV executoriaal derdenbeslag gelegd onder de Rabobank ter verzekering van haar vordering.
2.2 [eiseres] heeft op 21 augustus 2001 een bankgarantie doen stellen door de Rabobank ten bedrage van € 181.512,06 (oorspronkelijk nlg 400.000,--), volgens het formulier van de Nederlandse Vereniging van Banken, 1999.
In de bankgarantie is vermeld:
“De Bank verbindt zich op eerste schriftelijke verzoek van Begunstigde, onder gelijktijdige overlegging van een afschrift van een beslissing van een Nederlandse rechter met betrekking tot de Vordering, gewezen in een procedure tussen de Begunstigde en de Debiteur, vergezeld van een verklaring van een in Nederland ingeschreven advocaat dat de wettelijke termijn, voor zover van toepassing, voor verzet, hoger beroep of cassatie is verstreken en dat voor zover hem bekend tegen die beslissing niet binnen die termijn hoger beroep of cassatie is ingesteld dan wel bij een verstekvonnis dat niet binnen zes weken na betekening van dat vonnis aan de Bank verzet is gedaan, aan de begunstigde te voldoen het bedrag dat de begunstigde schriftelijk verklaart ter zake van de Vordering opeisbaar van de debiteur te vorderen te hebben, met dien verstande dat de bank niet gehouden is meer te voldoen dan het gedrag dat de begunstigde blijkens een of meer van de bovenbedoelde bewijsstukken van de debiteur te vorderen heeft.”
2.3 Op 31 juli 2002 heeft het PVV opnieuw beslag doen leggen ditmaal onder de belastingdienst. [eiseres] heeft daarop in kort geding opheffing van het beslag gevorderd.
De voorzieningenrechter te Dordrecht heeft bij vonnis van 6 november 2002 de vordering tot opheffing van het beslag afgewezen. De voorzieningenrechter overweegt dienaangaande:
“Tegen de beschikkingen inzake het opleggen van de naheffingen over 1998 en 1999 heeft een bestuursrechtelijke rechtsgang opengestaan. [eiseres] heeft de mogelijkheid om tegen de beschikkingen bezwaar in te stellen niet benut. Nu ook overigens vast staat dat de beschikkingen formele rechtskracht hebben gekregen, dient vooropgesteld te worden dat het in beginsel niet aan de voorzieningenrechter is zich over de inhoud van de beschikkingen uit te laten.
Uit de in het geding gebrachte stukken, te weten de tussen partijen gevoerde correspondentie na het gesprek d.d. 21 augustus 2001, kan voorshands niet worden afgeleid dat er sprake is van een vaststellingsovereenkomst op grond waarvan PVV gehouden is geen executoriale maatregelen te treffen op basis van de naheffingbeschikkingen over 1998 en 1999.”
2.4 Tussen het PVV en [eiseres] hebben vervolgens onderhandelingen plaatsgevonden. Deze hebben geresulteerd in een vaststellingsovereenkomst waarin met betrekking tot de heffingen over 1998 en 1999 het volgende is bepaald:
“Het PVV trekt zijn naheffingen over 1998, 1999 en 2000 in. [eiseres] betaalt het PVV een bedrag van € 75.000 ten einde tot een vergelijk te komen. [eiseres] beëindigt alle terzake ingestelde bezwaren, beroepen en andere juridische procedures. Tevens wordt van verdere procedures tegen de heffingen afgezien.”
2.5 Bij brief van 21 maart 2005 heeft het PVV de bankgarantie ingeroepen. Het gegarandeerde bedrag is door de Rabobank aan het PVV uitbetaald.
Het geschil
[eiseres] vordert - samengevat – de veroordeling van Rabobank tot betaling van € 181.512,--, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 15 augustus 2005 en met veroordeling van Rabobank in de kosten van de procedure. Zij voert daartoe aan dat de Rabobank niet gerechtigd was om onder de bankgarantie uit te betalen omdat tussen haar en het PVV een schikking was bereikt. Voorts stelt [eiseres] dat het vonnis van de voorzieningenrechter geen in kracht van gewijsde gegane beslissing is zoals bedoeld in de bankgarantie.
3.2. De Rabobank voert gemotiveerd verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
De beoordeling
De vraag die moet worden beantwoord is of de Rabobank gerechtigd was om onder de door haar ten gunste van [eiseres] verstrekte bankgarantie uit te betalen.
Voorop staat, dat gelet op het karakter van een bankgarantie en de functie die dergelijke garanties in het handelsverkeer vervullen en gelet op de positie van de bank die zowel de belangen van degene die de opdracht gaf tot het stellen van de garantie als van degene te wiens gunste de garantie is gesteld, in het oog moet houden, een strikte toepassing door de bank van de in de garantie gestelde voorwaarden is geboden. Van de bank hoeft dan ook niet te worden verwacht dat zij een uitvoerig onderzoek instelt naar het achterliggende geschil. Dat neemt niet weg dat wel van de bank mag worden verwacht dat zij zich houdt aan de voorwaarden zoals gesteld in de garantie en dat zij zorgvuldig nagaat of aan die voorwaarden is voldaan.
4.2 In casu verwijst de garantie naar “een beslissing van een Nederlandse rechter met betrekking tot de Vordering”. De vraag rijst of de beslissing van de voorzieningenrechter te Dordrecht op grond waarvan het PVV om uitbetaling onder de garantie heeft verzocht heeft te gelden als een dergelijke beslissing.
4.3 De rechtbank is van oordeel dat dit niet het geval is. Het vonnis van de voorzieningenrechter betrof de vordering tot opheffing van een beslag en niet de vordering uit hoofde van de door het PVV opgelegde heffingen zelf. Het oordeel van de voorzieningenrechter over de vordering tot opheffing van het beslag leidt immers tot een voorlopig oordeel over de vraag of summierlijk van de ondeugdelijkheid van het ingeroepen recht is gebleken. De in dat kader aan de formele rechtskracht van het besluit gewijde overwegingen kunnen niet gelijk gesteld worden met een beslissing met betrekking tot de inhoud of validiteit van de vordering. Mede gezien het tijdverloop tussen het vonnis van 6 november 2002 en het inroepen van de garantie in maart 2005, ruim twee jaar later, had het op de weg van de Rabobank gelegen om zorgvuldig na te gaan of het vonnis daadwerkelijk zag op de betalingsverplichting van [eiseres], voortvloeiend uit de door het PVV opgelegde heffingen.
4.4 Een en ander klemt temeer nu tussen [eiseres] en het PVV inmiddels een schikking was getroffen met betrekking tot de vorderingen over 1998 en 1999, hetgeen overigens los staat van de vraag of sprake is van een vonnis met betrekking tot “de Vordering”.
4.5 De rechtbank zal het door [eiseres] in de onderhavige procedure gevorderde derhalve toewijzen. De Rabobank zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiseres] worden begroot op:
- dagvaarding € 83,27
- vast recht € 3995,00
- salaris procureur € 2842,00 (2 punt × tarief V)
Totaal € 6920,27
De beslissing
De rechtbank
veroordeelt Rabobank om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 181.512,-- (honderd eenentachtig duizend vijfhonderd twaalf euro), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6: 119 BW over het nog niet betaalde deel van het toegewezen bedrag vanaf 15 augustus 2005 tot de dag van volledige betaling,
veroordeelt Rabobank in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op € 6.920,27,
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.D. Jacobs en in het openbaar uitgesproken op 26 april 2006..