ECLI:NL:RBARN:2006:AY5385

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
21 juni 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
133682
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • T.P.E.E. van Groeningen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Persoonlijke aansprakelijkheid van curator in faillissementszaak

In deze zaak vorderde eiser, die in 1995 in staat van faillissement was verklaard, betaling van schadevergoeding van de curator, gedaagde, die was aangesteld in zijn faillissement. Eiser stelde dat gedaagde onrechtmatig had gehandeld door het faillissement jarenlang open te houden, wat zou hebben geleid tot schade. De rechtbank beoordeelde of gedaagde persoonlijk aansprakelijk kon worden gesteld voor de door eiser gevorderde schade. De rechtbank stelde vast dat de curator diende te handelen volgens een zorgvuldigheidsnorm die is ontwikkeld in de rechtspraak, waarbij van een curator met voldoende inzicht en ervaring verwacht mag worden dat hij zijn taak met nauwgezetheid en inzet verricht. Eiser verwierp de lange duur van het faillissement als argument voor onrechtmatig handelen, maar de rechtbank oordeelde dat zonder nadere onderbouwing van eiser, de lange duur op zichzelf niet voldoende was om te concluderen dat gedaagde in strijd met de zorgvuldigheidsnorm had gehandeld. De rechtbank verwierp de stellingen van eiser als onvoldoende onderbouwd en wees de vorderingen af. Eiser werd veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van gedaagde werden begroot op EUR 1.598,00. Het vonnis werd uitgesproken door mr. T.P.E.E. van Groeningen op 21 juni 2006.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 133682 / HA ZA 05-2057
Vonnis van 21 juni 2006
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
procureur mr. B.J. Schadd,
tegen
[gedaagde]
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
procureur mr. W.J.G.M. van den Broek,
advocaat mr. M. Groen te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.
De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 8 maart 2006
- het proces-verbaal van comparitie van 10 mei 2006
Ten slotte is vonnis bepaald.
De feiten
Bij vonnis van 2 augustus 1995 is [eiser] door de rechtbank te Arnhem in staat van faillissement verklaard met benoeming van [gedaagde] als curator.
Op 22 december 2004 heeft de rechtbank het faillissement op voordracht van de curator opgeheven wegens gebrek aan baten.
Het geschil
[eiser] vordert - samengevat – veroordeling van [gedaagde], bij vonnis voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, tot betaling van € 20.000,--, vermeerderd met rente vanaf de datum van dagvaarding en tot betaling van de door [eiser] geleden schade, op te maken bij staat en te vereffenen als volgens de wet, met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van deze procedure.
[eiser] stelt dat [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld doordat zij het faillissement jarenlang heeft opengehouden met als doel daaraan zelf geld te verdienen. Zij heeft [eiser] daarbij, zo stelt hij, verkeerd voor-gelicht en te weinig rekening gehouden met [eiser] en zijn gezin. Door het onmen-se-lijk lang openhouden van het faillissement en het niet beperken van de kosten heeft [eiser] nader te begroten schade geleden, waarop hij thans een voorschot vraagt van € 20.000,--.
[gedaagde] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
De beoordeling
Beoordeeld dient te worden of [gedaagde] vanwege haar handelen als curator persoonlijk aansprakelijk kan worden gesteld voor de door [eiser] gevorderde schade. Daarbij dient haar handelen getoetst te worden aan de in de rechtspraak ontwikkelde, op de bijzondere ken-mer-ken van de taak van een curator afgestemde zorgvuldigheidsnorm. Deze norm komt hierop neer dat een curator behoort te handelen zoals in redelijkheid mag worden verlangd van een over vol-doende inzicht en ervaring beschikkende curator die zijn taak met nauwgezetheid en inzet verricht (HR 19 april 1996, NJ 1996, 727).
De rechtbank stelt bij deze beoordeling allereerst vast dat [eiser] zijn stelling dat [gedaagde] het faillissement heeft laten voortduren met als doel daaraan zelf geld te verdienen onvoldoende met feiten of omstandigheden heeft onderbouwd. Dit kan niet enkel worden afgeleid uit de duur van het faillissement, noch uit de, door [eiser] als “enorm” gekwali-fi-ceerde, faillis-sements-kosten. Ook de stelling dat van de faillissementskosten tenminste een bedrag van € 29.960,83 “voor niets” zou zijn uitgegeven of dat [gedaagde] de faillissementskosten niet zou hebben beperkt is niet onderbouwd. De rechtbank overweegt daarbij dat het salaris van de curator noch de overige faillissementskosten door de curator zelf worden bepaald.
Ook de stelling dat [gedaagde] [eiser] verkeerd zou hebben voorgelicht wordt ge-pas-seerd, nu [eiser] deze stelling evenmin met feiten of omstandigheden heeft onderbouwd. Niet is aangegeven op welk punt of op welk moment zij [eiser] onjuist zou hebben voorgelicht. Het-zelfde geldt voor de stelling dat [gedaagde] te weinig rekening heeft gehouden met [eiser] en zijn gezin. [eiser] heeft niet concreet aangegeven op welk moment of op welke wijze [gedaagde] een onjuiste belangenafweging heeft gemaakt.
Ten slotte verwijt [eiser] [gedaagde] de lange duur van het faillissement. Niet in geding is dat het faillissement negen jaar heeft geduurd. De rechtbank onderschrijft (zonder in te gaan op de door [gedaagde] aangevoerde redenen voor dit tijdsverloop) de stelling van [eiser] dat dit een lange periode is voor een faillissement waarvan tussen partijen vaststaat dat de aanvan-ke-lijke schuldenlast niet meer dan € 35.000,-- tot € 60.000,-- bedroeg. Echter, zonder nadere omstan-digheden (die verder niet – onderbouwd - zijn aangevoerd) kan uit dit enkele lange tijdsverloop niet worden geconcludeerd dat [gedaagde] heeft gehandeld in strijd met de in 4.1 genoemde zorgvuldig-heids-norm.
De stelling van [eiser] dat [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld wordt daarom als onvol-doen-de onderbouwd verworpen en zijn vordering, nu daaraan overigens geen feiten of omstandig-heden aan ten grondslag zijn gelegd, afgewezen.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:
- explootkosten EUR 0,00
- vast recht 440,00
- getuigenkosten 0,00
- deskundigen 0,00
- overige kosten 0,00
- salaris procureur 1.158,00 (2,0 punten × tarief EUR 579,00)
Totaal EUR 1.598,00
De beslissing
De rechtbank
wijst de vorderingen af,
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op EUR 1.598,00,
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.P.E.E van Groeningen en in het openbaar uitgesproken op 21 juni 2006.