ECLI:NL:RBARN:2006:AY5425

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
13 juni 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 05/4574
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering aanlegvergunning voor hobbymatig rozen kweken in strijd met bestemmingsplan

In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 13 juni 2006 uitspraak gedaan in een geschil over de weigering van een aanlegvergunning voor het hobbymatig kweken van rozen op een perceel met de bestemming agrarisch bedrijf. Eiser had een aanvraag ingediend voor een aanlegvergunning om heesters, in dit geval rozen, te telen op een perceel dat kadastraal bekend is als Hoevelaken, sectie C, nr. 3575. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nijkerk had eerder positief beslist op het verzoek, maar na bezwaarschriften en advies van de commissie voor bezwaarschriften, werd de vergunning herroepen en geweigerd op basis van strijd met het bestemmingsplan.

De rechtbank oordeelde dat het kweken van rozen in strijd is met de bestemming van het perceel, dat agrarisch is. De rechtbank volgde de redenering van eiser niet, die stelde dat de teelt van rozen binnen de agrarische bestemming is toegestaan. De rechtbank benadrukte dat de planvoorschriften duidelijk zijn en dat de teelt van rozen niet onder de uitoefening van een agrarisch bedrijf valt. Bovendien was de activiteit hobbymatig van aard, wat ook niet in overeenstemming was met de bestemmingsplanvoorschriften.

De rechtbank concludeerde dat de gemeente onvoldoende had gemotiveerd waarom er geen vrijstelling kon worden verleend voor de hobbymatige activiteit en dat het bestreden besluit vernietigd moest worden. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser gegrond, vernietigde het besluit van de gemeente en droeg hen op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens werd de gemeente veroordeeld in de proceskosten van eiser, die op € 644,- werden begroot, en moest de gemeente het griffierecht van € 138,- aan eiser vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht
Registratienummer: AWB 05/4574
Uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen:
[eiser],
wonende te [woonplaats], vertegenwoordigd door mr. F. Hendriksen,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nijkerk, verweerder,
alsmede
[X], partij ex artikel 8:26 van de Awb,
te [woonplaats].
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 4 oktober 2005 met kenmerk 05.2734/2456.
2. Procesverloop
Bij besluit van 11 mei 2005 heeft verweerder positief beslist op het verzoek van eiser een aanlegvergunning te verlenen ten behoeve van het telen van heesters (rozen) op het perceel dat kadastraal bekend is als Hoevelaken, sectie C, nr. 3575.
Tegen dit besluit is een drietal bezwaarschriften ingediend. Conform het advies van de commissie voor bezwaarschriften heeft verweerder twee bezwaarschriften niet-ontvankelijk verklaard en het derde bezwaarschrift gegrond verklaard. Bij het in rubriek 1 aangeduide besluit heeft verweerder de aanlegvergunning herroepen en op grond van artikel 44, eerste lid van de Wet op de ruimtelijke ordening (Wro) alsnog geweigerd de aanlegvergunning te verlenen wegens strijd met het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit is beroep ingesteld en door verweerder is een verweerschrift ingediend. Naar deze en de overige door partijen ingebrachte stukken wordt hier kortheidshalve verwezen.
Bij schrijven van 28 november 2005 heeft [X] zich gesteld als partij in het geding.
Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank van 3 mei 2006. Eiser is aldaar verschenen, bijgestaan door mr. F. Hendriksen, advocaat te Den Haag. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door D.I. Liesdek, werkzaam bij de gemeente Nijkerk. De partij ex artikel 8:26 van de Awb is niet verschenen.
3. Overwegingen
Aan het bestreden besluit ligt ten grondslag dat het kweken van rozen in strijd is met het bestemmingsplan ‘Buitengebied Hoevelaken’.
Ingevolge voornoemd plan rust op het perceel in kwestie de bestemming agrarisch gebied. Op grond van de doeleindenomschrijving in artikel 4, eerste lid van de voorschriften van het plan is, voor zover hier van belang, het perceel bestemd voor de uitoefening van het agrarisch bedrijf. Tevens is de bestemming van de op de plankaart aangegeven gronden gericht op het behoud en herstel van de bestaande landschappelijke waarden.
Artikel 1, onder u van de planvoorschriften geeft aan dat een agrarisch bedrijf een bedrijf is dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren, waaronder kwekerijbedrijven niet zijn begrepen.
Artikel 1, onder v van de planvoorschriften definieert een kwekerijbedrijf als een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren, waaronder uitsluitend zijn begrepen:
- planten-, boom- en heesterkwekerijen;
- wormen- en madenkwekerijen;
- vis- en waterplantenkwekerijen.
Artikel 4, zesde lid van de planvoorschriften bepaalt dat het verboden is de gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken in strijd met de doeleindenomschrijving.
Artikel 4, achtste lid van de planvoorschriften geeft aan dat het verboden is zonder of in afwijking van een schriftelijke (aanleg)vergunning van B&W werkzaamheden uit te voeren. Onder die werkzaamheden wordt onder meer verstaan de teelt van bomen en sierheesters.
Ingevolge artikel 14, vijfde lid van de planvoorschriften kunnen Burgemeester en Wethouders vrijstelling verlenen van de voorschriften ten behoeve van het gebruik en de inrichting van agrarische bedrijfsgebouwen en bijbehorende erven tot de oppervlakte van 300m² ten behoeve van kwekerijbedrijven.
Gebruik in strijd met het bestemmingsplan
Zoals blijkt uit artikel 4, eerste lid van de planvoorschriften is het perceel in kwestie bestemd voor de uitoefening van een agrarisch bedrijf. Nu uit artikel 1, onder u en v van de planvoorschriften volgt dat het kweken van rozen niet valt onder de uitoefening van een agrarisch bedrijf is die rozenkweek in strijd met de ter plaatste geldende bestemming van agrarisch gebied.
Daarnaast staat vast dat de rozenkweek door eiser hobbymatig van aard is en geen bedrijfsmatige activiteit. Ook om die reden is sprake van strijd met het bestemmingsplan nu ingevolge voornoemd artikel 4, eerste lid slechts (agrarische) bedrijfsactiviteiten op het perceel zijn toegestaan.
Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat uit artikel 4, achtste lid van de planvoorschriften blijkt dat de teelt van rozen binnen de bestemming agrarisch gebied is toegestaan omdat hiervoor een aanlegvergunning kan worden verleend.
De rechtbank volgt eiser niet in deze redenering. De eerste vraag die in dit geschil moet worden beoordeeld, is of de activiteit van eiser in overeenstemming is met het bestemmingsplan. Pas indien dit het geval zou zijn, komt de vraag aan de orde of voor die activiteit een aanlegvergunning kan worden verleend. Hiervoor is reeds geoordeeld dat het kweken van rozen in strijd is met de voor het perceel geldende bestemming. Die strijdigheid wordt niet opgeheven door het verlenen van een aanlegvergunning.
Voor zover eiser van mening is dat deze uitleg van artikel 4, achtste lid van de planvoorschriften die bepaling zinledig maakt, deelt de rechtbank dit standpunt niet.
Verweerder heeft er in dit verband terecht op gewezen dat de vraag of een aanlegvergunning kan worden verleend aan de orde kan zijn in verband met het verlenen van vrijstelling zoals bedoeld in artikel 14, vijfde lid van de planvoorschriften.
Door eiser is voorts opgemerkt dat uit hetgeen op pagina 118 van de toelichting van het bestemmingsplan is weergegeven, kan worden afgeleid dat het kweken van boompjes (en dus ook heesters) is toegestaan zolang er op de grond met de agrarische bestemming geen bebouwing voor een kwekerijbedrijf aanwezig is. De rechtbank overweegt hierover dat de planvoorschriften er geen twijfel over laten bestaan dat het kweken van rozen op een perceel met agrarische bestemming in strijd is met het bestemmingsplan. Aan de op zich zelf duidelijke planvoorschriften moet voorrang worden gegeven ten opzichte van de toelichting op het bestemmingsplan. Hetgeen in die toelichting is aangegeven kan daarom in dit geval geen aanleiding geven om het in de planvoorschriften bepaalde buiten beschouwing te laten.
Gezien het voorgaande concludeert de rechtbank dat de activiteit waarvoor de aanlegvergunning is gevraagd in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan.
Vrijstelling
Eiser heeft aangevoerd dat verweerder, gelet op artikel 18, tweede lid Besluit op de ruimtelijke ordening 1985, zijn aanvraag om een aanlegvergunning had moeten aanmerken als een verzoek om vrijstelling van het bestemmingsplan. Gezien het bepaalde in voornoemd artikel volgt de rechtbank eiser in dit betoog. Nu verweerder zich in het bestreden besluit van 4 oktober 2005 niet heeft uitgelaten over de mogelijkheden van vrijstelling concludeert de rechtbank dat verweerder omtrent die vrijstelling in het geheel geen besluit heeft genomen. Dit brengt met zich dat het bestreden besluit dient te worden vernietigd wegens strijd met de wet. Het beroep zal mitsdien gegrond worden verklaard.
Inmiddels heeft verweerder in het verweerschrift en in de aan eiser gerichte brief van 10 februari 2006 aangegeven waarom geen aanleiding bestaat om medewerking te verlenen aan vrijstelling. De rechtbank ziet hierin geen reden de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten en overweegt hiertoe het volgende.
Voor zover eiser meent dat op grond van artikel 14, vijfde lid van de voorschriften van het plan vrijstelling verleend had moeten worden, heeft verweerder terecht opgemerkt dat deze vrijstelling is bedoeld in het kader van functieverbreding bij agrarische bedrijven ten behoeve van niet-agrarische nevenactiviteiten. Al eerder in deze uitspraak is vastgesteld dat eiser geen agrarisch bedrijf heeft zodat hij niet voor binnenplanse vrijstelling in aanmerking kan komen.
De mogelijkheid om vrijstelling te verlenen op grond van artikel 17, Wro is evenmin aan de orde omdat die vrijstelling ziet op situaties waarbij slechts sprake is van tijdelijke afwijkend gebruik. Dat de rozenteelt door eiser van tijdelijke aard zou zijn, is niet gebleken.
Tot slot heeft de gemeente overwogen niet bereid te zijn met toepassing van artikel 19, eerste lid Wro vrijstelling te verlenen omdat het toestaan van hobbymatig rozen kweken precedentwerking met zich kan brengen voor toekomstige soortgelijke niet-agrarische hobbymatige activiteiten buiten de bestemde bouwpercelen.
Wat betreft dit punt, is de rechtbank van oordeel dat verweerder ontoereikend heeft gemotiveerd waarom gevreesd moet worden voor precedentwerking en met name waarom die precedentwerking een onwenselijke ontwikkeling is. Verweerder heeft dit in de gedingstukken noch ter zitting nader toegelicht. Daarbij acht de rechtbank van belang dat verweerder heeft aangegeven dat de rozenteelt van eiser op zich zelf geen onevenredige afbreuk doet aan de landschappelijke waarden.
Verweerder heeft weliswaar gewezen op het feit dat eiser niet woonachtig is in het betreffende gebied en dat in het toekomstig bestemmingsplan zal worden vastgelegd dat een meer coulante praktijk ten aanzien van de verlening van een aanlegvergunning slechts zal gelden voor bewoners van het gebied maar dit argument is door verweerder niet nader onderbouwd. Zonder een nadere motivering van dit argument kan de rechtbank hieraan in dit verband geen waarde toekennen.
Verweerder zal een nieuw besluit moeten nemen op het bezwaar van partij [X] tegen het besluit van 11 mei 2005 met inachtneming van deze uitspraak.
De rechtbank acht termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb en verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte kosten, welke zijn begroot op
€ 644,- aan proceskosten. Van andere kosten in dit verband is de rechtbank niet gebleken.
Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank, mede gelet op artikel 8:74 van de Awb, tot de volgende beslissing.
4. Beslissing
De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van partij [X] tegen het besluit van 11 mei 2005 met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten ten bedrage van
€ 644,- en wijst de gemeente Nijkerk aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden;
- bepaalt dat de gemeente Nijkerk het door eiser betaalde griffierecht ten bedrage van
€ 138,- aan hem vergoedt.
Aldus gegeven door mr. D.J. Post, rechter, in tegenwoordigheid van mr. M.G.J. Post, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 13 juni 2006.
De griffier, De rechter,
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage.
Verzonden op:
Coll: MP