ECLI:NL:RBARN:2006:AY5426

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
7 juli 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 06/141
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bouwvergunning voor woning op agrarisch perceel in strijd met bestemmingsplan

In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 7 juli 2006 uitspraak gedaan in een geschil over de weigering van een bouwvergunning door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Ede. Eiseres, [X] B.V., had een bouwvergunning aangevraagd voor de bouw van een woning op een perceel dat volgens het bestemmingsplan was bestemd voor agrarische doeleinden. Het college had de aanvraag afgewezen, omdat de gevraagde bouw in strijd was met het geldende bestemmingsplan Agrarisch Buitengebied. Eiseres stelde dat de plankaart niet bepalend was en dat de inventarisatiekaart leidend zou moeten zijn voor de bestemming van het perceel. De rechtbank oordeelde echter dat de bestemming 'wonen' alleen was toegestaan op gronden die als zodanig op de inventarisatiekaart waren aangegeven. Aangezien het perceel op de inventarisatiekaart rood was gekleurd, wat agrarische activiteiten aangaf, was de bouw van een woning niet toegestaan.

De rechtbank overwoog verder dat de aanvraag om een bouwvergunning die vrijstelling vereiste, niet kon worden ingewilligd. De rechtbank concludeerde dat er geen vrijstelling kon worden verleend op basis van de relevante artikelen van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) en dat het college niet bevoegd was om vrijstelling te verlenen, omdat de raad van de gemeente Ede deze bevoegdheid niet had gedelegeerd. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond, waarmee de beslissing van het college om de bouwvergunning te weigeren werd bevestigd. De uitspraak benadrukt het belang van de juiste interpretatie van bestemmingsplannen en de voorwaarden waaronder vrijstellingen kunnen worden verleend.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht
Registratienummer: AWB 06/141
Uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen:
[X] B.V., eiseres,
gevestigd te [plaats], vertegenwoordigd door mr. I.E. Nauta,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Ede, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 8 december 2005.
2. Procesverloop
Bij besluit van 8 juni 2005 heeft verweerder eiseres meegedeeld dat de door haar gevraagde bouwvergunning, voor de bouw van een woning op het perceel [adres] in [plaats], wordt geweigerd.
Bij het in rubriek 1 aangeduide besluit heeft verweerder het ingediende bezwaar ongegrond verklaard en het besluit van 8 juni 2005 gehandhaafd.
Tegen het besluit van 8 december 2005 is beroep ingesteld en door verweerder is een verweerderschrift ingediend. Naar deze en de overige door partijen ingebrachte stukken wordt hier kortheidshalve verwezen.
Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank van 23 mei 2006. Namens eiseres is verschenen [naam directeur], directeur van [X] B.V., bijgestaan door mr. I.E. Nauta, advocaat te Arnhem. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door G. Rijkse, werkzaam bij de gemeente Ede.
3. Overwegingen
Aan het bestreden besluit ligt ten grondslag dat de gevraagde bouwvergunning in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan Agrarisch Buitengebied (het bestemmingsplan).
Ter plaatste van het perceel waarvoor bouwvergunning is gevraagd geldt de bestemming agrarisch ontginningslandschap Ede-Meulunteren. Artikel 5, eerste lid van de planvoorschriften van het bestemmingsplan bepaalt dat - voor zover relevant - de gronden met deze bestemming bestemd zijn voor het hoofddoel ‘uitoefening van het agrarisch bedrijf’ en voor het ondergeschikte doel ‘wonen’. Hierbij is tevens aangegeven dat het doel ‘wonen’ uitsluitend is toegestaan op de als zodanig op de inventarisatiekaart of bijlagekaart aangegeven gronden, met dien verstande dat het aantal woningen is beperkt tot het op de plankaart of bijlagekaart aangegeven aantal.
Artikel 5, derde lid, onder b van de planvoorschriften bepaalt dat ten behoeve van agrarische bedrijven bebouwing is toegestaan uitsluitend voor zover noodzakelijk voor de uitoefening van op de plankaart of bijlagekaart met ‘agrarisch bedrijf’ aangegeven bestaande bedrijven. Voorts wordt hierbij aangegeven dat, met uitzondering van de bedrijven op de plankaart aangegeven met ‘geen dienstwoning’, per bedrijf ten hoogste één dienstwoning is toegestaan, dan wel het bestaande aantal.
Ingevolge artikel 5, vijfde lid van de planvoorschriften kunnen Burgemeester en Wethouders vrijstelling verlenen voor bebouwing ten dienste van agrarische bedrijven voor de bouw van een tweede dienstwoning.
Artikel 20, eerste lid onder a van de planvoorschriften omvat een wijzigingsbepaling waarbij is bepaald dat Burgemeester en Wethouders overeenkomstig artikel 11 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening het bestemmingsplan, voor zover het betreft agrarische bedrijfsgebouwen, op de plankaart aangeduid met ‘groot’ of ‘middelgroot’ en woningen nader aangeduid met ‘agrarische nevenactiviteit’, met bijbehorende erven kunnen wijzigen ten behoeve van wonen, met dien verstande dat het aantal woningen niet mag toenemen.
Op grond van artikel 23, aanhef en onder a en b van de planvoorschriften mag een bouwwerk dat op het tijdstip van tervisielegging van het ontwerp van dit plan bestond en dat afwijkt van het in het bestemmingsplan bepaalde ten aanzien van de toelaatbaarheid van bebouwing, mits de bestaande afwijkingen ook naar hun aard niet worden vergroot en behoudens onteigening, gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd, mits dit geen algehele vernieuwing of verandering van het in de aanhef bedoelde bouwwerk tot gevolg heeft. Uitsluitend indien het bouwwerk door een calamiteit is teniet gegaan, mag het geheel worden vernieuwd.
In artikel 3, vijfde lid, onder a van de planvoorschriften van het bestemmingsplan wordt aangegeven welke belangen in ieder geval worden betrokken in geval van toepassing van wijzigingsbevoegdheden en tot welke algemene toetsingscriteria dit leidt.
Strijd met het bestemmingsplan
Eiseres stelt zich op het standpunt dat geen sprake is van strijdigheid met het bestemmingsplan. Hiertoe voert eiseres aan dat niet de plankaart maar de inventarisatiekaart bepalend is voor de vraag welke bestemming op het perceel in kwestie rust. De rechtbank volgt eiseres hierin niet en overweegt hiertoe het volgende.
Uit artikel 5, eerste lid van de planvoorschriften volgt dat het ondergeschikte doel ‘wonen’ slechts is toegestaan op de als zodanig op de inventarisatiekaart aangegeven gronden, met dien verstande dat het aantal woningen is beperkt tot het op de plankaart aangegeven aantal. Op de plankaart is ter plaatse van het perceel een cirkel met daarin de letters ‘Am’ aangegeven, hetgeen staat voor ‘agrarische bedrijf middelgroot’. Wanneer deze aanduiding in samenhang wordt bezien met artikel 5, derde lid sub b van de planvoorschriften volgt daaruit dat ter plaatste slechts bebouwing mag plaatsvinden ten behoeve van het agrarisch bedrijf.
De plankaart laat ook een kleiner formaat cirkels zien die blijkens de legenda een zelfstandige woning aangeven. Daarvan is echter op het perceel van eiser geen sprake. Het aantal zelfstandige woningen op het betreffende perceel op basis van de plankaart is derhalve nul zodat reeds om die reden bebouwing ten dienste van het doel ‘wonen’ op dit perceel niet is toegestaan.
Voorts is ter zitting gebleken dat de op de inventarisatiekaart aangegeven gronden alle een bepaalde kleur hebben. Uit de door verweerder ter zitting meegebrachte legenda blijkt dat de kleur rood aangeeft dat het perceel in gebruik is voor agrarische activiteiten en de kleur oranje dat een perceel wordt gebruikt voor zelfstandig wonen. Het perceel in kwestie is op de inventarisatiekaart roodgekleurd. In artikel 5, eerste lid van de planvoorschriften is bepaald dat het doel ‘wonen’ uitsluitend is toegestaan op de als zodanig op de inventarisatiekaart aangegeven gronden. Nu het perceel in kwestie op de inventarisatiekaart niet oranje is maar rood, en derhalve in gebruik voor agrarische activiteiten, volgt daaruit dat dit geen perceel is waarop het doel ‘wonen’ is toegestaan.
Op de inventarisatiekaart is bij twee van de op het perceel aanwezige gebouwen de letter ‘w’ weergegeven. Eiseres is van mening dat daarmee wordt aangegeven dat op het perceel een woonbestemming rust. De rechtbank deelt dit standpunt niet maar volgt verweerder waar deze stelt dat een op de inventarisatiekaart aangegeven ‘w’ slechts dient ter inventarisatie van het aantal woningen dat zich in het gebied bevindt. Als een ‘w’ is geplaatst in een roodgekleurd perceel betekent dit dat zich hier een woning bij een agrarisch bedrijf bevindt. Is de ‘w’ in een oranjegekleurd perceel geplaatst dan betreft het een zelfstandige woning.
Als aan de letter ‘w’ eveneens de betekenis van woonbestemming zou worden toegekend, zou zich dit niet verhouden met het systeem van de inventarisatiekaart waarbij door kleuren wordt aangegeven wat de bestemming van een perceel is. De kleur oranje zou overbodig zijn indien een woonbestemming eveneens door de letter ‘w’ wordt weergegeven. De rechtbank heeft hierbij overwogen dat op de plankaart ook cirkels met een klein formaat zijn weergegeven waaruit blijkt dat zich daar een zelfstandige woning bevindt. De stelling van eiseres dat op de plankaart niet is aangegeven waar een zelfstandige (burger)woning is toegestaan en de inventarisatiekaart daarom bepalend is voor de vraag waar wonen wel of niet is toegestaan, gaat daarom niet op.
Geconcludeerd moet worden dat het bouwen van een woning op het perceel in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan.
Overgangsrecht
Voor zover tussen partijen nog ter discussie staat of het overgangsrecht zoals weergegeven in artikel 23 van de planvoorschriften van toepassing is, overweegt de rechtbank dat dit reeds niet het geval is nu algehele vernieuwing van de woning, ter vervanging waarvan een bouwvergunning is gevraagd, op grond van dit artikel slechts is toegestaan indien het oorspronkelijke bouwwerk door een calamiteit is tenietgegaan.
Wijzigingsbepaling
Eiseres heeft zich op het standpunt gesteld dat verweerder in het bestreden besluit niet is ingegaan op de door haar in haar bezwaarschrift genoemde mogelijkheid om door toepassing van artikel 20 van de planvoorschriften het bestemmingsplan te wijzigen.
Vooropgesteld moet worden dat bij de aanvraag voor de bouwvergunning niet is verzocht om de wijzigingsbepaling toe te passen. Nu verweerder geen wettelijke verplichting heeft het verzoek om een bouwvergunning eveneens op te vatten als een verzoek tot wijziging van het bestemmingsplan, was verweerder niet gehouden in het primaire besluit van 8 juni 2005 te beslissen over toepassing van de wijzigingsbevoegdheid. In de bezwaarfase is door eiseres gewezen op de mogelijkheid van wijziging van het bestemmingsplan met toepassing van artikel 20 van de voorschriften. Naar het oordeel van de rechtbank moet dit worden aangemerkt als een verzoek om wijziging. Verweerder heeft in de pleitnotitie voor de hoorzitting van 28 oktober 2005 verwezen naar artikel 20 van de planvoorschriften. Dit was echter in het kader van de vraag of vrijstelling verleend zou kunnen worden en betrof niet de vraag of de wijzigingsbevoegdheid kon worden toegepast. De passage in de pleitnotitie is onvoldoende om aan te nemen dat verweerder in het bestreden besluit een beslissing heeft genomen op het verzoek de wijzigingsbepaling toe te passen. Derhalve is in de onderhavige procedure niet de vraag aan de orde of de wijzigingsbevoegdheid door verweerder kan worden toegepast.
De rechtbank stelt vast dat verweerder nog niet heeft beslist op het verzoek om wijziging. Indien eiseres ter zake een besluit wil krijgen, zal zij zich tot verweerder moeten wenden.
Vrijstelling
Met betrekking tot een mogelijke verlening van vrijstelling heeft eiseres het volgende aangevoerd. Eiseres betwist de bevoegdheid van verweerder om vrijstelling ex artikel 19, eerste lid WRO te verlenen nu niet bekend is of de raad van de gemeente Ede deze bevoegdheid heeft gedelegeerd aan verweerder. Voor zover die bevoegdheid wel aan verweerder is gedelegeerd, heeft eiseres gesteld dat verweerder zich ten onrechte in het primaire besluit van 8 juni 2005 niet heeft uitgelaten over de mogelijkheid vrijstelling te verlenen en dat uit het bestreden besluit van 8 december 2005 niet valt op te maken of verweerder een beslissing heeft genomen omtrent de vrijstelling ex artikel 19, eerste lid van de WRO. Indien verweerder van mening is dat die beslissing volgt uit het advies van de Commissie voor de bezwaarschriften, de verwijzing daarin naar de hoorzitting van 28 oktober 2005 en de aan het verslag daarvan gehechte pleitnotitie van verweerder acht eiseres deze beslissing onvoldoende gemotiveerd.
De rechtbank overweegt het volgende. Ingevolge artikel 46, derde lid van de Woningwet wordt een aanvraag om een bouwvergunning die slechts kan worden ingewilligd na vrijstelling als bedoeld in de artikelen 15, 17 of 19 van de WRO geacht mede een verzoek om zodanige vrijstelling in te houden.
Geen vrijstelling kan worden verleend op grond van artikel 15 van de WRO juncto artikel 5, vijfde lid van de planvoorschriften. Niet in geschil is dat de aanvraag van de bouwvergunning een ‘burgerwoning’ betreft en geen agrarische bedrijfswoning (dienstwoning). Nu artikel 5, vijfde lid van de planvoorschriften ziet op de bouw van een tweede dienstwoning ten dienste van een agrarisch bedrijf kan reeds om die reden geen vrijstelling worden verleend op grond van dit artikel.
Vrijstelling op grond van artikel 17 van de WRO is evenmin mogelijk omdat die vrijstelling ziet op situaties waarbij slechts sprake is van tijdelijk afwijkend gebruik van het bestemmingsplan en de bouw van een woning niet van tijdelijke aard is.
Voorts is door verweerder onweersproken gesteld dat vrijstelling op grond van artikel 19, tweede lid (vrijstelling in door Gedeputeerde Staten aangegeven categorieën gevallen) en artikel 19, derde lid WRO (de bij algemene maatregel van bestuur aangegeven gevallen) niet aan de orde is.
Wat betreft de vrijstellingsbevoegdheid in artikel 19, eerste lid WRO volgt de rechtbank eiseres in haar standpunt dat uit het bestreden besluit - en de verwijzingen daarin naar het advies van de Commissie voor de bezwaarschriften, het verslag van de hoorzitting en de aangehechte pleitnotitie - niet blijkt dat verweerder een beslissing heeft genomen omtrent die vrijstellingsmogelijkheid. Verweerder heeft slechts aangegeven dat een vrijstelling op voornoemde grond niet wenselijk zou zijn.
Voorts is ter zitting gebleken dat de raad van de gemeente Ede de bevoegdheid vrijstelling te verlenen krachtens artikel 19, eerste lid van de WRO niet heeft gedelegeerd aan verweerder. Hieruit volgt dat verweerder in het geheel niet bevoegd was om toepassing te geven aan die bepaling. Samenvattend stelt de rechtbank vast dat verweerder weliswaar niet heeft besloten omtrent de vrijstellingsmogelijkheid maar dat verweerder hiertoe ook niet bevoegd was. De vraag of verweerder de vrijstellings-bevoegdheid kan toepassen is in de onderhavige procedure daarom niet aan de orde.
De rechtbank merkt nog op dat het verzoek om vrijstelling dat eiseres op grond van artikel 46, derde lid van de Woningwet geacht wordt te hebben gedaan, door verweerder aan de raad dient te worden doorgezonden ingevolge artikel 2:3, eerste lid van de Awb.
Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank, mede gelet op artikel 8:74 van de Awb, tot de volgende beslissing.
4. Beslissing
De rechtbank
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. D.J. Post, rechter, in tegenwoordigheid van mr. M.G.J. Post, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 7 juli 2006.
De griffier, De rechter,
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage.
Verzonden op: