zaaknummer / rolnummer: 136510 / HA ZA 06-151
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
procureur mr. P.M. Wilmink,
advocaten mrs. G.G.A.J.M. van Poppel en S. Toes te Utrecht,
DE ONTVANGER VAN DE BELASTINGDIENST RIVIERENLAND GORINCHEM,
wonende te Gorinchem,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
procureur mr. J.C.N.B. Kaal,
advocaat mr. T. Huisman-van Gemonden te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiseres] en de Ontvanger genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 29 maart 2006
- het proces-verbaal van comparitie van 5 juli 2006
- de conclusie van antwoord in reconventie.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. [eiseres], thans gehuwd met [betrokkene 1], is gehuwd geweest met [betrokkene 2]. Deze dreef vanaf 1989 een eenmanszaak, Accountantskantoor [betrokkene 2], te [woonplaats].
2.2. Op 12 mei 2001 is [betrokkene 2] overleden. Erfgenamen waren [eiseres] en [betrokkene 2]s twee, minderjarige kinderen. Zij hebben op 16 mei 2001 de nalatenschap aanvaard onder het voorrecht van boedelbeschrijving. [eiseres] werd vereffenaar.
2.3. Eind 2004, begin 2005 is door de Ontvanger een aantal teruggaven ten name van [eiseres] verrekend met openstaande vorderingen op [betrokkene 2]. De Ontvanger stelde zich op het standpunt dat de verrekeningen toelaatbaar waren omdat [eiseres], die de nalatenschap onder het voorrecht van boedelbeschrijving had aanvaard, handelingen had verricht die tot resultaat hadden dat [eiseres] het voorrecht van boedelbeschrijving verloor en als zuiver erfgenaam mocht worden beschouwd.
2.4. Op 6 september 2005 is een dwangbevel uitgebracht aan [eiseres] in verband met achterstand in de betaling van de aanslag Inkomstenbelasting Premie volksverzekeringen 2001 (815.34.784.H17) van 3 juni 2005.
2.5. Tegen deze aanslag is door [eiseres] bezwaar gemaakt. Daarop is beslist bij beschikking van 24 oktober 2005. Het bezwaar is afgewezen.
2.6. Door de Ontvanger is ten laste van [eiseres] een aantal beslagen gelegd.
3. Het geschil
in conventie
3.1. [eiseres] vordert samengevat - veroordeling van de Ontvanger tot betaling van EUR 19.322,00, vermeerderd met rente, alsmede EUR 1.158.00 aan buitengerechtelijke kosten. Daarnaast vordert zij een verklaring voor recht dat de Ontvanger onrechtmatig heeft gehandeld en dat de Ontvanger vexatoir beslag heeft gelegd, alsmede veroordeling tot vergoeding van de schade die [eiseres] hierdoor heeft geleden en nog zal lijden, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet. Ten slotte vordert zij veroordeling in de proceskosten.
3.2. [eiseres] stelt dat de Ontvanger onrechtmatig handelt door haar de verrekening van haar eigen schuld aan de Ontvanger met de teruggaven aan haar (zie 2.3) onmogelijk te maken en haar in het genot van de eigendom van haar toebehorende zaken te beperken. Bij antwoord in reconventie erkent [eiseres] dat zij op de voet van art. 17 Invorderingswet (Iw.) in verzet is gekomen tegen de gelegde beslagen. Zij erkent tevens daarmee verzet te doen tegen de tenuitvoerlegging van het dwangbevel en vordert aldus (kennelijk) het dwangbevel van 6 september 2005 buiten effect te stellen.
3.3. De Ontvanger voert verweer. Hij stelt zich op het standpunt dat er sprake is van een verzetsprocedure (art. 17 Iw.) waarin slechts kan worden gevorderd het verzet gegrond te verklaren en de dwangbevelen buiten werking te stellen. De kern van zijn betoog over de inhoud van het geschil is het volgende. De Ontvanger stelt dat de verrekeningen eind 2004, begin 2005 met openstaande vorderingen op [betrokkene 2] mochten plaatsvinden. Volgens art. 1077 (oud) BW, dat van toepassing is op handelingen door de beneficiair erfgenaam verricht vóór 1 januari 2003, moet worden vastgesteld dat [eiseres] het voorrecht van boedelbeschrijving heeft verloren en als zuiver erfgenaam mocht worden beschouwd.
Voor zover het handelingen betreft die [eiseres] na genoemde datum heeft verricht, wijst de Ontvanger op art. 4:184 BW, in het bijzonder lid 2 onder b., c. en d, en op art. 4:200 BW omdat [eiseres] voor eigen betalingen ten behoeve van de nalatenschap geen rang genomen heeft tussen de overige schuldeisers, maar zelfstandig verrekeningen heeft toegepast.
3.4. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.5. De Ontvanger vordert samengevat – te bepalen dat het door [eiseres] gedane verzet tegen het dwangbevel geen schorsende werking heeft, althans de schorsende werking daaraan te ontzeggen en [eiseres] te veroordelen om te dulden dat de Ontvanger het dwangbevel ten uitvoer legt door alle middelen rechtens, een en ander met veroordeling in de proceskosten. De Ontvanger grondt deze vordering op het betoog dat het verzet alleen tot doel heeft de oneigenlijke gebruikmaking van de schorsende werking van art. 17 lid 2 Iw.
3.6. [eiseres] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
in conventie
Het verzet
4.1. Het verzet is tijdig maar niet op de juiste wijze ingesteld. Desondanks heeft de Ontvanger de dagvaarding als verzet tegen het dwangbevel van 6 september 2005 opgevat en ter zake verweer gevoerd, zodat [eiseres] om proceseconomische redenen in zoverre in haar verzet kan worden ontvangen.
4.2. De aanslag waarop het dwangbevel is uitgevaardigd, dateert van 3 juni 2005. Dat de door [eiseres] onrechtmatig geachte verrekeningen iets te maken hebben met deze aanslag is gesteld noch gebleken. Dat zij als de verrekeningen niet hadden plaatsgevonden, wellicht het bedrag van de aanslag van 3 juni 2005 geheel of gedeeltelijk had kunnen verrekenen met vorderingen op de Ontvanger doet aan de juistheid of gerechtvaardigdheid van het dwangbevel niet af.
4.3. Het verzet zal ongegrond verklaard worden.
4.4. Kort gezegd is de hoofdregel waaraan de benificiair erfgenaam zich moet houden dat er niets van de boedel naar de erfgenaam gaat anders dan in het kader van uitkeringen aan de schuldeisers als de erfgenaam een van hen is, en dat betalingen ten behoeve van de boedel de erfgenaam een vordering op de boedel opleveren die op dezelfde wijze dient te worden afgehandeld als de vorderingen van andere schuldeisers.
Als er handelingen door een beneficiair erfgenaam, al dan niet optredend als vereffenaar, in strijd met dit uitgangspunt werden verricht, koppelde art. 1077 (oud) BW daaraan de consequentie dat de erfgenaam geacht moest worden zuiver te hebben aanvaard. Voor handelingen verricht na 1 januari 2003 stelt het huidige boek 4 BW een aantal bijzondere regels met dezelfde strekking.
4.5. Uit de stellingen van [eiseres] blijkt van een misvatting over het karakter van de vereffening en van de verwarring die nu juist voor de wetgever de reden is geweest de strenge regel van art. 1077 BW te stellen. Dit standpunt grondt de rechtbank met name op de volgende passages.
(...) heeft eiseres met opbrengsten uit de nalatenschap hypotheken en/of leningen afgelost die (onder andere) aan haar in privé toebehoorden. Gedaagde is van mening dat eiseres hiermee onrechtmatig heeft gehandeld, aangezien met deze opbrengsten schulden van de nalatenschap hadden moeten worden voldaan. Dit laatste is juist en is ook (gedeeltelijk) gebeurd. Enkele hypotheken of leningen stonden wel op beider naam, doch zijn uitsluitend aangewend ten behoeve van de heer [betrokkene 2]. Daarnaast heeft eiseres echter voor een groot deel uit de opbrengsten die zij ontving, vanaf haar privé-rekening allerlei schulden van de nalatenschap afgelost, zodat haar niets valt te verwijten (dagv. onder 10).
Wat betreft het afboeken van de opbrengst (uit de verkoop van een onroerende zaak, de rechtbank) van EUR 121.230,59 zij vermeld dat met dit bedrag inderdaad werd afgelost op een hypothecaire lening ten name van [betrokkene 3] en haar huidige echtgenoot (...). Echter (...) is [betrokkene 3] deze hypothecaire lening samen met haar huidige echtgenoot aangegaan, teneinde aflossing te bewerkstelligen van diverse leningen en debetstanden welke met name ten behoeve na [betrokkene 2] waren aangewend. Ook hier geldt dat [betrokkene 3] het bedrag niet (slechts) ten goede van zichzelf heeft laten komen (antw. in rec. onder 16).
Als productie 9 wordt overgelegd een berekening van de nalatenschap van [betrokkene 2] (...). volgens het rapport (van de Ontvanger, de rechtbank) dienen de verkoopopbrengsten van de tot de nalatenschap behorende goederen te worden vermeld in de berekening (...). Men vergeet echter dat in de berekening ook diverse schulden niet zijn meegenomen, te weten de belastingschulden van [betrokkene 2], de schulden van [betrokkene 2] aan de groepsmaatschappijen (...). Daarnaast is slechts een schuld aan Rabobank uit hoofde van de hypotheek opgenomen. De vele andere schulden die [betrokkene 2] aan Rabobank had, zijn niet opgenomen. Worden al deze schulden ook opgenomen in de berekening, dan is het saldo van de nalatenschap zwaar negatief. Met de verkoopopbrengsten zouden bij lange na niet alle schuldeisers kunnen worden voldaan (antw. in rec. onder 19 en 20).
4.6. De rechtbank is van oordeel dat, ook zonder dat op de verschillende onderwerpen die ten aanzien van de vereffening in het geschil een rol spelen, wordt ingegaan, uit het voorgaande blijkt dat [eiseres] niet is gaan vereffenen met de afstand die een beneficiair erfgenaam past, maar door middel van een oncontroleerbaar geheel van handelingen een vervloeiing tussen haar eigen vermogen en de nalatenschap teweeggebracht heeft, die als resultaat heeft dat ook in haar eigen visie (zie het derde citaat hierboven) de omvang van de nalatenschap niet meer op juiste wijze is vast te stellen. Daarbij heeft zij zich niet als vereffenaar, maar als erfgenaam gedragen door vermenging te laten plaatsvinden en in plaats van haar eigen vorderingen in een rangregeling op te nemen, zelfstandig tot verrekeningen met de boedel over te gaan. Als vereffenaar is zij in de vervulling van haar verplichtingen naar het oordeel van de rechtbank, die daarin de Ontvanger volgt, in ernstige mate tekortgeschoten.
4.7. De ontvanger kon en mocht dus tot het oordeel komen dat [eiseres] als zuiver erfgenaam beschouwd kon worden. De toegepaste verrekeningen zijn dus niet onrechtmatig.
4.8. Het voorgaande leidt ertoe dat de vorderingen van [eiseres] zullen worden afgewezen.
4.9. [eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Ontvanger worden begroot op:
- vast recht EUR 450,00
- salaris procureur 1.158,00 (2,0 punten × tarief EUR 579,00)
Totaal EUR 1.608,00
in reconventie
4.10. Hoewel bij dit vonnis het verzet ongegrond wordt verklaard, moet de Ontvanger toch geacht worden belang te hebben bij een uitspraak op de reconventionele vordering.
4.11. Gelet op het onder 4.2 overwogene moet worden geoordeeld dat het verzet kansloos is. Het is zo duidelijk kansloos dat het belang van de belastingplichtige [eiseres] bij schorsing van de tenuitvoerlegging niet opweegt tegen het belang van de Ontvanger bij voortzetting van de tenuitvoerlegging. De rechtbank is dan ook van oordeel dat [eiseres] haar bevoegdheid misbruikt door de aan het verzet verbonden schorsing van de tenuitvoerlegging in te roepen.
4.12. Het voorgaande betekent dat de reconventionele vordering kan worden toegewezen. [eiseres] zal als in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten in reconventie.
5. De beslissing
De rechtbank
in conventie
5.1. verklaart het verzet ongegrond,
5.2. wijst de vorderingen af,
5.3. veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van Ontvanger tot op heden begroot op EUR 1.608,00,
5.4. verklaart dit vonnis in conventie wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in reconventie
5.5. ontzegt aan het gedane verzet zijn schorsende werking,
5.6. veroordeelt [eiseres] te dulden dat de Ontvanger het dwangbevel ten uitvoer legt door alle middelen rechtens, in het bijzonder door de executoriale verkoop van de in beslag genomen roerende en onroerende zaken,
5.7. veroordeelt [eiseres] in de kosten van deze procedure in reconventie, aan de zijde van de Ontvanger begroot op EUR 579,00 voor salaris van de procureur,
5.8. verklaart dit vonnis in reconventie uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.D.A. den Tonkelaar en in het openbaar uitgesproken op 26 juli 2006.