Registratienummer: AWB 06/943
Uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen:
[eiseres],
wonende te [woonplaats], vertegenwoordigd door mr. M.J.G. Voets,
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV), verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 29 december 2005, uitgereikt door het UWV te Arnhem.
Bij besluit van 4 april 2005 heeft verweerder de WAO-uitkering van eiseres per 5 juni 2005 ingetrokken, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid per die datum minder dan 15% bedraagt.
Bij het in rubriek 1 aangeduide besluit heeft verweerder het ingediende bezwaar ongegrond verklaard en het eerder genoemde besluit gehandhaafd.
Tegen dit besluit is beroep ingesteld en door verweerder is een verweerschrift ingediend. Naar deze en de overige door partijen ingebrachte stukken wordt hier kortheidshalve verwezen.
Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank van 22 augustus 2006. Eiseres is aldaar verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde mr. M.J.G. Voets, advocaat te Arnhem. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. R.A. van de Berkt, werkzaam bij het UWV.
Arbeidsongeschikt in de zin van de WAO is, kort weergegeven, degene die op medische gronden naar objectieve maatstaven gemeten niet in staat is om met algemeen geaccepteerde arbeid meer dan 85% te verdienen van het inkomen dat een met hem of haar wat betreft opleiding en arbeidservaring vergelijkbare gezonde persoon (de maatman) kan verwerven.
Eerst dient te worden vastgesteld welke medische beperkingen betrokkene heeft en welke algemeen geaccepteerde arbeid betrokkene, rekening houdend met die beperkingen, kan verrichten. Om de mate van arbeidsongeschiktheid te bepalen moet vervolgens een vergelijking worden gemaakt tussen het inkomen dat de betrokkene met algemeen geaccepteerde arbeid kan verdienen en het maatgevende inkomen.
Gelet op de beschikbare medische gegevens, waaronder met name de rapporten van de verzekeringsarts J.H.N. Verheijen van 2 november 2004 en de bezwaarverzekeringsarts F.J.J. van Gulick van 12 september 2005/24 oktober 2005, is de rechtbank van oordeel dat er geen redenen zijn om te twijfelen aan de juistheid van de door verweerder vastgestelde belastbaarheid van eiseres per 5 juni 2005.
In het kader van de primaire beoordeling heeft verweerder een expertise laten verrichten door de psychiater N.J. de Mooij, die op 26 oktober 2005 een rapport heeft uitgebracht dat zich bij de stukken bevindt. Uit dit rapport blijkt dat de psychiater het verslag van 15 april 2003 van het neuropsychologisch onderzoek door M.I. Kuipers en F.M. Wiersma bij zijn onderzoek heeft betrokken. De bezwaarverzekeringsarts heeft de medische informatie die door eiser in bezwaar is overgelegd bij zijn beoordeling betrokken.
Gelet op een en ander is de rechtbank van oordeel dat de medische beoordeling zorgvuldig tot stand is gekomen. De verzekeringsarts en bezwaarverzekeringsarts hebben op inzichtelijke wijze gemotiveerd dat voor eiseres beperkingen van toepassing zijn, zoals neergelegd in de FML. Niet gebleken is dat de door deze artsen vastgestelde beperkingen in strijd zijn met de door eiseres in bezwaar ingebrachte medische informatie.
In beroep heeft eiseres twee brieven overgelegd van de sociaal psychiatrisch verpleegkundige R. van Lopik, van 24 maart 2006 en van 21 augustus 2006. Eiseres is van mening dat uit deze brieven blijkt dat ten aanzien van haar de diagnosen depressie en posttraumatische stress-stoornis zijn gesteld, dat bij het vaststellen van haar beperkingen met deze diagnosen geen rekening is gehouden en dat zij meer beperkingen heeft dan verweerder heeft aangenomen.
De rechtbank kan eiseres hierin niet volgen. Om te beginnen merkt de rechtbank op dat volgens vaste jurisprudentie diagnosen niet van doorslaggevend belang zijn voor de vaststelling van beperkingen. In de door eiseres overgelegde brieven, die overigens niet afkomstig zijn van een psychiater, is geen onderbouwing gegeven van de genoemde diagnosen. Bovendien blijkt uit de brieven niet dat eiseres, al dan niet in verband met de genoemde diagnosen, meer of andere beperkingen zou hebben dan verweerder heeft aangenomen.
Gelet op een en ander is de rechtbank van oordeel dat op basis van de brieven niet geconcludeerd kan worden dat verweerder de belastbaarheid van eiseres onjuist heeft vastgesteld.
Geoordeeld moet worden dat eiseres op de in geding zijnde datum in staat moest worden geacht arbeid te verrichten die in overeenstemming is met de voor haar vastgestelde belastbaarheid.
Uit het rapport van de bezwaararbeidsdeskundige A. Dollenkamp van 27 oktober 2005 blijkt dat de schatting is gebaseerd op de functies beginnend administratief medewerker (sbc-code 515090), medisch laborant (sbc-code 493020) en assistent consultatiebureau (sbc-code 372091). De rechtbank is van oordeel dat in de rapporten van de arbeidsdeskundige H. uit den Bogaard van 24 maart 2005 en 16 juni 2005, van de bezwaararbeidsdeskundige A. Dollenkamp van 27 oktober 2005 en 17 november 2005, en van de bezwaararbeidsdeskundige M.P.M. Jacobi-Verstegen van 11 juli 2006 en de daarbij gevoegde stukken uit het CBBS met handgeschreven aantekeningen, voldoende is gemotiveerd dat de belasting in de geduide functies de belastbaarheid van eiseres niet overschrijdt.
Zowel in bezwaar als in beroep heeft eiseres aangevoerd dat voor twee functies binnen de sbc-code 315090, administratief medewerker beginnend, een MAVO-diploma vereist is en dat zij dat niet heeft.
Vast staat dat eiseres geen MAVO-diploma heeft. Uit de jurisprudentie (zie bijvoorbeeld CRvB 16 februari 1999, RSV 1999/108, 11 juli 2000, USZ 2000/212 en 10 maart 2006, LJN AV5467) volgt dat onder omstandigheden aan een diploma-eis kan worden voldaan indien een betrokkene een andere opleiding heeft gevolgd die met de vereiste opleiding gelijkgesteld kan worden. In de onderhavige zaak is onvoldoende door verweerder gemotiveerd dat de door eiseres in Zuid-Afrika gevolgde middelbare schoolopleiding kan worden gelijkgesteld met een MAVO-diploma. In dit verband merkt de rechtbank op dat in de stukken niet meer is vermeld dan dat eiseres een opleiding heeft gevolgd op MAVO/HAVO-niveau. Niet blijkt om welke opleiding het gaat en of een dergelijke opleiding onderwijskundig kan worden gelijkgesteld met een MAVO-diploma. Bovendien heeft eiseres ter zitting nadrukkelijk gesteld dat de opleiding in het engels was en dat deze opleiding daarom, zelfs als het niveau vergelijkbaar is met een MAVO-diploma, niet met een MAVO-diploma gelijkgesteld kan worden.
Het voorgaande betekent dat onvoldoende is komen vast te staan dat eiseres voldoet aan de opleidingseis voor de functies met de functienummers 9311-0234-004 en 9071-0012-020. Partijen zijn het er over eens dat op de onderhavige schatting het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten van toepassing is, zoals dat luidde tot 1 oktober 2004. In artikel 9 is de eis gesteld dat de schatting moet zijn gebaseerd op functies die tezamen ten minste 30 arbeidsplaatsen vertegenwoordigen. Indien de hiervoor genoemde functienummers vervallen, resteren onvoldoende arbeidsplaatsen.
Het voorgaande betekent dat het beroep gegrond is. Het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking. Verweerder dient een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 4 april 2005 met inachtneming van deze uitspraak.
De rechtbank ziet aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten van eiseres, die zijn begroot op € 644 aan kosten van rechtsbijstand. Van andere voor vergoeding in aanmerking komende kosten is niet gebleken.
Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank, mede gelet op artikel 8:74 van de Awb, tot de volgende beslissing.
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar tegen het besluit van 4 april 2005 met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 644 en wijst het UWV aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden;
- bepaalt dat het UWV het door eiseres betaalde griffierecht ten bedrage van € 37 aan haar vergoedt.
Aldus gegeven door mr. D.J. Post, rechter, in tegenwoordigheid van mr. C.M.E. de Man, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 6 september 2006.
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.