zaaknummer / rolnummer: 141798 / KG ZA 06-369
Vonnis in kort geding van 20 juli 2006
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BUREAU SCHEL B.V.,
gevestigd te Weesp,
eiseres,
procureur mr. F.J. Boom,
advocaat mr. F. van Seventer te Bussum,
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BURCHT BEHEER B.V.,
gevestigd te Soest,
gedaagde,
advocaat en procureur mr. drs. P. Bergkamp te Nijmegen.
Partijen zullen hierna Bureau Schel en Burcht Beheer genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de mondelinge behandeling
- de pleitnota van Bureau Schel
- de pleitnota van Burcht Beheer
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
1.3. Burcht Beheer heeft Bureau Schel voor de rechtbank Arnhem gedagvaard op 27 juli 2005. In die procedure heeft de rechtbank op 1 februari 2006 vonnis gewezen (hierna: het vonnis), waarbij Burcht Beheer in het gelijk is gesteld. Bureau Schel is onder meer veroordeeld tot het volgende:
5.7 gebiedt Schel (Bureau Schel ) om ieder jaar uiterlijk op 13 maart een bewijsstuk van de tijdige premiebetaling ter zake van de overlijdensrisicoverzekering zoals bedoeld in artikel 6 van de overeenkomst aan BB (Burcht Beheer ) te veschaffen, op straffe van een dwangsom van € 1.000,-- voor elke dag of gedeelte van een dag dat Schel in gebreke blijft om aan dit verbod te voldoen, waarbij het maximum van 5.9 geldt.
5.9 bepaalt dat het totaal van alle dwangsommen is beperkt tot een maximum van € 50.000,--.
2.2. Aan deze veroordeling ligt de volgende overweging ten grondslag:
4.5. Gezien de houding van Schel en de onzekerheid die dat voor BB met zich meebrengt, is de rechtbank van oordeel dat BB recht heeft op en belang heeft bij haar vordering inhoudende dat Schel geboden wordt om steeds binnen twee weken nadat hij de premie voor de overlijdensrisicoverzekering (tijdig) heeft betaald daarvan een bewijsstuk aan BB te doen toekomen. Gezien de overeenkomst is Schel daartoe ook verplicht. Dit betekent dat Schel ervoor dient te zorgen dat BB ieder jaar uiterlijk op 13 maart in het bezit is van het betalingsbewijs van Schel. (...).
2.3. Het vonnis is op 7 februari 2006 aan Bureau Schel betekend.
2.4. Op 4 mei 2006 is op verzoek van Burcht Beheer aan Bureau Schel een deurwaardersexploot betekend waarin Burcht Beheer van Bureau Schel de verbeurde dwangsom ten bedrage van € 50.000,-- opeist, omdat niet voldaan zou zijn aan het bepaalde onder punt (5.6 en) 5.7 van het vonnis.
2.5. Omdat Bureau Schel stelt geen dwangsom verschuldigd te zijn en dus niet tot betaling daarvan wenst over te gaan heeft Burcht Beheer haar in deze kort gedingprocedure gedagvaard.
2.6. Artikel 611 d Rv bepaalt: 1. De rechter die een dwangsom heeft opgelegd, kan op vordering van de veroordeelde de dwangsom opheffen, de looptijd ervan opschorten gedurende de door hem te bepalen termijn of de dwangsom verminderen in geval van blijvende of tijdelijke, gehele of gedeeltelijke onmogelijkheid voor de veroordeelde om aan de hoofdveroordeling te voldoen.
2. Voor zover de dwangsom verbeurd was voordat de onmogelijkheid intrad, kan de rechter haar niet opheffen of verminderen.
3.1. Bureau Schel vordert samengevat - schorsing van de tenuitvoerlegging van het op 7 februari 2006 betekende vonnis, voor zover dat betrekking heeft op de verschuldigdheid van de dwangsom, althans matiging van de verbeurde dwangsommen, en opheffing van alle ten deze gelegde executoriale beslagen.
3.2. Burcht Beheer voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. In het deurwaardersexploot wordt vermeld dat Bureau Schel niet zou hebben voldaan aan het bepaalde onder punt 5.6 en punt 5.7 van het vonnis. Inmiddels staat vast dat Bureau Schel wel voldaan heeft aan het bepaalde onder punt 5.6.
4.2. De vordering van Bureau Schel spitst zich toe op de vraag of Burcht Beheer terecht overgaat tot invordering van de in haar visie door Bureau Schel op grond van het vonnis verbeurde dwangsom van € 50.000,--. De beantwoording van deze vraag dient volgens vaste jurisprudentie in een geval als onderhavige (waarin sprake is van een veroordeling om iets te doen) plaats te vinden door een toetsing van de ter uitvoering van het veroordelend vonnis verrichte handelingen aan de inhoud van de veroordeling, zoals deze door uitleg moet worden vastgesteld (vgl. HR 20 mei 1994, NJ 1994,652).
4.3. In het vonnis is expliciet aan Bureau Schel op het niet nakomen van de veroordeling onder punt 5.7 (zie hiervoor onder punt 2.1.) een dwangsom opgelegd. Deze veroordeling is door de rechtbank in het vonnis onder punt 4.5. (zie hiervoor punt 2.3.) uitgebreid gemotiveerd, althans zodanig gemotiveerd dat daaruit is af te leiden dat de prikkel van de dwangsom nodig werd geacht om de houding van Bureau Schel ten aanzien van de berichtgeving aan Burcht Beheer over de betaling van de premies voor de overlijdensrisicoverzekering te doen veranderen en Burcht Beheer zekerheid te bieden ten aanzien van die betalingen.
4.4. Bureau Schel stelt ter voldoening aan het vonnis onder punt 5.7 Burcht Beheer bij brief van 13 februari 2006 te hebben geïnformeerd over de betaling door haar van de premie over 2006 voor de overlijdensrisicoverzekering. Op grond van het bepaalde in artikel 3:37, lid 3 BW dient Bureau Schel te bewijzen dat deze brief Burcht Beheer heeft bereikt. Zoals zij zelf ter zitting heeft gesteld kan zij niet slagen in dit bewijs nu zij de brief niet aangetekend of met bericht van ontvangst heeft verstuurd. Deze wijze van verzending komt voor haar eigen risico, zodat, nu de brief Burcht Beheer niet heeft bereikt, Bureau Schel geacht wordt niet te hebben voldaan aan het vonnis en de dwangsom heeft verbeurd.
4.5. Dat Bureau Schel desondanks de in 5.7 opgelegde dwangsom niet verschuldigd zou zijn omdat wel aan alle overige (materiële) veroordelingen in het vonnis is voldaan, zoals zij stelt, gaat niet op. Zoals hiervoor is overwogen achtte de rechtbank het opleggen van een dwangsom op de veroordeling onder 5.7, los van de dwangsombepalingen op de overige veroordelingen, noodzakelijk als prikkel voor Bureau Schel om haar houding op het specifieke punt van berichtgeving over betaling van de premie voor de overlijdensrisicoverzekering te veranderen en om Burcht Beheer dienaangaande zekerheid te bieden. Bureau Schel heeft de mogelijkheid hoger beroep in te stellen tegen deze veroordeling onbenut gelaten. Deze kort gedingprocedure kan niet worden aangewend om alsnog tegen de dwangsombepaling onder punt 5.7 bezwaar te maken.
4.6. Evenmin gaat de stelling van Bureau Schel op dat zij de dwangsom niet verschuldigd zou zijn omdat Burcht Beheer haar er eerder van op de hoogte had moeten stellen dat zij niet aan (al) haar verplichtingen uit het vonnis had voldaan. Bureau Schel is verantwoordelijk voor haar eigen handelen. Zij wist waartoe zij op grond van het vonnis verplicht was en ook wat de gevolgen zouden zijn indien zij niet aan haar verplichtingen zou voldoen. Nu zij de betreffende brief niet aangetekend of met bericht van ontvangst heeft verstuurd, had zij zich er anderszins van moeten vergewissen dat de brief Burcht Beheer had bereikt. Door dit na te laten, heeft zij het risico genomen dat de brief Burcht Beheer niet zou bereiken en tot executie van het vonnis zou worden overgegaan.
4.7. Het voorgaande leidt tot het voorlopig oordeel dat Bureau Schel de dwangsom verschuldigd is. Daarmee wordt toegekomen aan de vraag of er redenen bestaan de executie van de dwangsom op te heffen. Ten aanzien van die vraag wordt vooropgesteld dat voor de tenuitvoerlegging van iedere executoriale titel geldt dat het gesloten stelsel van rechtsmiddelen zich ertegen verzet dat misbruik van bevoegdheid wordt aangenomen, anders dan in sprekende gevallen, in welk verband onder meer valt te denken de omstandigheid dat de tenuitvoerlegging klaarblijkelijk een onaanvaardbare noodtoestand zal doen ontstaan aan de zijde van de geëxecuteerde. Wat betreft de executie van verbeurde dwangsommen dient bovendien rekening te worden gehouden met het bijzondere gewicht dat binnen de Nederlandse rechtsorde wordt toegekend aan het publieke belang dat een met een dwangsom versterkt verbod of bevel van de rechter wordt nageleefd. Bedoeld gewicht komt onder meer tot uitdrukking in de omstandigheid dat ons recht niet de mogelijkheid van matiging van verbeurde dwangsommen kent, met uitzondering van het bepaalde in artikel 611 d Rv (zie hiervoor onder punt 2.6.).
4.8. Nu van onmogelijkheid voor Bureau Schel om aan de hoofdveroordeling te voldoen geen sprake is geweest, kan beroep op artikel 611 d Rv niet slagen.
4.9. Bureau Schel stelt dat Burcht Beheer misbruik maakt van haar bevoegdheid door de dwangsom van Bureau Schel te vorderen. Zij voert daartoe aan dat zij door betaling van € 50.000,-- in een noodtoestand, namelijk faillissement, zal komen te verkeren. Hoewel er ruim € 200.000,00 eigen vermogen in de onderneming zit, zijn er geen liquide middelen, aldus Bureau Schel . Dit zou voldoende zeggen over de levensvatbaarheid van de onderneming. Daar staat tegenover, aldus Bureau Schel dat Burcht Beheer geen enkel te rechtvaardigen belang heeft bij de invordering van de dwangsom.
Burcht Beheer voert hiertegen verweer door te stellen dat de managementfee van de directeur van Bureau Schel in twee jaar tijd is verdubbeld tot € 136.800,-- per jaar. Indien dat weer zou worden teruggebracht zou daaruit liquide middelen kunnen worden gecreëerd. Van het ontstaan van een noodtoestand is in de visie van Burcht Beheer geen sprake.
4.10. Bureau Schel heeft haar stelling dat een veroordeling tot betaling van €50.000,-- zal leiden tot haar faillissement niet met stukken onderbouwd. Voorts heeft zij geen verweer gevoerd tegen de stelling van Burcht Beheer inzake de managementfee en de mogelijke verlaging daarvan. Nu Burcht Beheer ter zitting voorts heeft aangegeven in te stemmen met deelbetalingen, is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat Bureau Schel onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij in een noodtoestand zal komen te verkeren als zij gedwongen wordt tot betaling van € 50.000,--. Ook overigens zijn er geen omstandigheden aangevoerd op grond waarvan Burcht Beheer misbruik zou maken van haar bevoegdheid om tot executie over te gaan.
4.11. Het voorgaande leidt tot het oordeel dat er geen redenen zijn de verbeurde dwangsom op te heffen. Dit leidt ertoe dat de gevraagde voorzieningen zullen worden geweigerd. Als de in het ongelijk gestelde partij zal Bureau Schel in de kosten van deze procedure worden veroordeeld.
5.1. weigert de gevorderde voorzieningen,
5.2. veroordeelt Bureau Schel in de kosten van deze procedure, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Burcht Beheer bepaald op € 816,00 voor salaris en op € 248,00 voor verschotten.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.W. Collewijn en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. I.A. van Gemert op 20 juli 2006.