ECLI:NL:RBARN:2006:AZ4008

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
5 oktober 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
145161
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen executie van beslag op voertuig door derde partij

In deze zaak, die voor de Rechtbank Arnhem werd behandeld, vorderde eiser, h.o.d.n. '[bedrijfsnaam]', de gemeente Nijmegen om afgifte van een Audi A4, die onder executoriaal beslag was gelegd. De gemeente had op 14 augustus 2006 beslag gelegd op de auto van [betrokkene] na toestemming van de voorzieningenrechter. Eiser stelde dat hij te goeder trouw eigenaar was geworden van de auto en vorderde dat de gemeente het beslag opheft en de auto aan hem afstaat. De gemeente voerde verweer en stelde dat eiser niet ontvankelijk was in zijn vorderingen omdat hij [betrokkene] niet had gedagvaard, wat volgens artikel 438, vijfde lid, Rv vereist is voor een derde die zich tegen een executie wil verzetten. De voorzieningenrechter oordeelde dat eiser niet-ontvankelijk moest worden verklaard in zijn vorderingen, omdat hij niet aan de wettelijke vereisten voldeed. Eiser werd veroordeeld in de kosten van de procedure, die op € 248,00 werden vastgesteld. Het vonnis werd uitgesproken op 5 oktober 2006 door mr. C.M. Wiertz-Wezenbeek in aanwezigheid van griffier mr. E. Satijn.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 145161 / KG ZA 06-565
Vonnis in kort geding van 5 oktober 2006
in de zaak van
[eiser],
h.o.d.n. “[bedrijfsnaam]”,
wonende te [woonplaats],
eiser,
procureur mr. E.C.N. Amory,
advocaat mr. R.A. Leukel te Weert,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
DE GEMEENTE NIJMEGEN,
gevestigd te Nijmegen,
gedaagde,
vertegenwoordigd door mr. V.Y. Andree .
Partijen zullen hierna [eiser] en de gemeente genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de mondelinge behandeling
- de pleitnota van [eiser]
- de pleitnota van de Gemeente Nijmegen.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Tot zekerheid van verhaal van een vordering op [betrokkene] heeft de gemeente, na verkregen toestemming van de voorzieningenrechter van deze rechtbank, op maandag 14 augustus 2006 om 8.20 uur executoriaal beslag laten leggen op de aan [betrokkene] in eigendom toebehorende Audi A4 met het kenteken [kenteken] (hierna: de auto).
2.2. Nadat aan [betrokkene] was medegedeeld dat de auto in beslag was genomen en de beslagbeschikking door de deurwaarder aan hem was betekend, is [betrokkene] in de auto gestapt en daarmee weggereden. Diezelfde ochtend heeft [betrokkene] de auto verkocht en geleverd aan autohandelaar [eiser].
2.3. Op 15 augustus 2006 heeft de politie te Nijmegen [eiser] bericht dat de auto door [betrokkene] was onttrokken aan het door de gemeente gelegde beslag en dat hij de auto diende in te leveren bij de politie in het kader van het strafrechtelijk onderzoek. [eiser] heeft de auto op 16 augustus 2006 aan de politie afgegeven. De auto is vervolgens door de politie ter beschikking gesteld aan de deurwaarder.
2.4. Bij brief van 22 augustus 2006 aan de deurwaarder heeft [eiser] om afgifte van de auto aan hem verzocht. Hiertoe bleek de deurwaarder niet bereid.
3. Het geschil
3.1. [eiser] vordert samengevat – primair de gemeente op straffe van een dwangsom te veroordelen tot afgifte van de auto en tot onmiddellijke opheffing van het beslag. Subsidiair vordert [eiser] – samengevat – de gemeente op straffe van een dwangsom te verbieden de auto te verkopen, zolang niet in rechte vaststaat wie de eigenaar van de auto is. Daartoe beroept [eiser] zich op artikel 453a, tweede lid, Rv en stelt hij dat hij te goeder trouw en anders dan om niet eigenaar is geworden van de auto en dat hij zijn eigendomsrecht tegen de beslaglegger kan inroepen.
3.2. De gemeente voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. De voorzieningenrechter ziet zich vooreerst voor de vraag geplaatst of [eiser] in zijn vorderingen kan worden ontvangen. Deze vraag wordt ontkennend beantwoord, waartoe het volgende wordt overwogen
4.2. Ingevolge het bepaalde in artikel 438, vijfde lid, Rv dient een derde, die zich tegen een executie wil verzetten, zowel de executant als de geëxecuteerde te dagvaarden. Dit artikellid is geschreven voor alle gevallen waarin een derde tegen een aangevangen of voorgenomen executie wil opkomen.
4.3 [eiser] verzet zich, zowel door zijn primaire als zijn subsidiaire vorderingen, in feite tegen de voorgenomen executie. Onweersproken is dat de gemeente geen vordering heeft op [eiser], zodat [eiser] in het kader van dit kort geding moet worden aangemerkt als ‘een derde’ in de zin van artikel 438, vijfde lid, Rv voornoemd. [eiser] pretendeert te goeder trouw eigenaar te zijn geworden van de auto en beroept zich daarbij ook op de in artikel 453a, tweede lid Rv neergelegde derdenbescherming. Dit brengt met zich mee dat [eiser], om zich te kunnen verzetten tegen de voorgenomen executie, de gemeente als executant én [betrokkene] als geëxecuteerde had moeten dagvaarden. Nu [eiser] heeft nagelaten [betrokkene] in dit kort geding te betrekken, is aan voormeld vereiste niet voldaan, zodat [eiser] reeds op grond daarvan niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn vorderingen. Daarbij wordt opgemerkt dat de redactie en de bewoordingen van artikel 438, vijfde lid, Rv er geen twijfel over laten bestaan dat het een voorschrift van dwingend recht betreft en derhalve op straffe van niet-ontvankelijkheid dient te worden nageleefd.
4.4 Gezien het vorenstaande kan de inhoudelijke behandeling van de vorderingen niet aan de orde komen.
4.5 Als de in het ongelijk gestelde partij zal [eiser] in de kosten van dit kort geding worden veroordeeld.
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
verklaart [eiser] niet-ontvankelijk in zijn vorderingen,
veroordeelt [eiser] in de kosten van deze procedure, tot aan deze uitspraak aan de zijde van de gemeente bepaald op € 248,00 voor verschotten.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.M. Wiertz-Wezenbeek en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. E. Satijn op 5 oktober 2006.