ECLI:NL:RBARN:2006:AZ4052

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
1 november 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
128811
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verplichting tot rekening en verantwoording na overlijden van erflater

In deze zaak vorderden de eisers, erfgenamen van de erflater, dat de gedaagde, die als executeur-testamentair was benoemd, rekening en verantwoording zou afleggen over het beheer van de nalatenschap. De rechtbank Arnhem oordeelde dat er een verplichting tot het doen van rekening en verantwoording kan bestaan indien er een rechtsverhouding is die deze verplichting impliceert. De rechtbank onderscheidde tussen de periode voor en na het overlijden van de erflater. Voor het overlijden was de gedaagde niet gehouden tot het doen van rekening en verantwoording, omdat zij geen vermogensrechtelijk beleid had gevoerd en de eisers onvoldoende bewijs hadden geleverd dat de erflater niet in staat was zijn wil te bepalen. Na het overlijden was de gedaagde echter wel verplicht om rekening en verantwoording af te leggen als executeur-testamentair. De rechtbank oordeelde dat de gedaagde reeds voldoende had gedaan om aan deze verplichting te voldoen door bankafschriften en een eindafrekening van de kandidaat-notaris over te leggen. De vordering van de eisers om de gedaagde te veroordelen tot het doen van rekening en verantwoording werd afgewezen, maar de gedaagde werd wel veroordeeld om het saldo van de rekening te storten op de kwaliteitsrekening van het notariskantoor. De kosten van het geding werden gecompenseerd.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 128811 / HA ZA 05-1222
Vonnis van 1 november 2006
in de zaak van
1. [eiser 1],
wonende te [woonplaats],
2. [eiser 2],
wonende te [woonplaats],
3. [eiser 3],
wonende te [woonplaats],
4. [eiser 4]
5. [eiser 5],
wonende te [woonplaats],
6. [eiser 6],
wonende te [woonplaats],
7. [eiser 7],
wonende te [woonplaats],
eisers,
procureur en advocaat mr. M.W.J. van der Horst,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
procureur mr. L. Paulus,
advocaat mr. P.J.G. van den Boom te Arnhem.
Partijen zullen hierna [eisers] c.s. en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 28 september 2005
- het proces-verbaal van comparitie van 24 april 2006, in verband waarmede mr. Van den Boom een brief d.d. 9 maart 2006 met bijlage heeft toegestuurd
- de rolverwijzing van 27 juni 2006
- de verwijzing naar de parkeerrol op 12 juli 2006.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Op 22 september 2002 is overleden de [erflater] (hierna: erflater). Hij had bij leven een tweetal testamenten gemaakt, en wel op 26 oktober 1995 en op 8 juli 1996.
2.2. [eisers] c.s. en mevrouw [betrokkene], die geen partij is in deze procedure, zijn de erfgenamen van erflater. [gedaagde], zijn achternicht, is in het testament van 8 juli 1996 benoemd tot executeur-testamentair. De kandidaat-notaris mr. J.W. Spruijt is haar in die hoedanigheid behulpzaam bij de afwikkeling van de nalatenschap.
3. Het geschil
3.1. [eisers] c.s. vordert samengevat -
te verklaren voor recht dat [gedaagde] rekenplichtig is,
[gedaagde] te veroordelen rekening en verantwoording af te leggen,
[gedaagde] te veroordelen het onder haar berustende saldo van de rekening te storten onder Docter en Nagtzaam Notariskantoor Oosterbeek,
[gedaagde] te veroordelen in de kosten van dit geding.
3.2. [gedaagde] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. De rechtbank zal eerst beoordelen of [gedaagde] rekenplichtig is.
Daarbij dient te worden onderscheiden tussen de perioden voor en na het overlijden van erflater.
4.2. Hun stelling dat [gedaagde] rekenplichtig is, baseren [eisers] c.s. op het volgende.
In de jaren voor zijn overlijden leefde erflater als een kluizenaar en werd hij verzorgd door [gedaagde]. Zijn gezondheidstoestand was slecht. [gedaagde] was gemachtigd tot het beheer van zijn vermogen, waaronder zijn bank- en girorekeningen. Over de periode van 1 januari 1997 tot en met 22 september 2002 is een bedrag van in totaal ƒ 391.852,- van die bank- en girorekeningen opgenomen middels kasopnames en pinbetalingen. Het vermogen van erflater is drastisch verminderd, onder meer door regelmatige opnames van ƒ 5.000,-. Gezien de situatie waarin erflater verkeerde, moet het onwaarschijnlijk worden geacht dat erflater dergelijke bedragen heeft opgenomen en besteed.
Na het overlijden van erflater heeft [gedaagde] onvoldoende en slechts vage informatie verstrekt. Zij heeft geen deugdelijke administratie bijgehouden. De aangifte successierecht was onjuist, geruime tijd na het overlijden van erflater was de ABN AMRO Bank daarvan niet op de hoogte en van het saldo van een van de bankrekeningen van erflater zijn opleidingskosten van de zoon van [gedaagde] betaald.
4.3. [Gedaagde] betwist dat zij rekenplichtig is en motiveert dat als volgt.
[gedaagde] heeft erflater vanaf 1996 tot aan zijn overlijden 3 tot 4 keer per week bezocht en vanaf 2000 ging haar moeder ongeveer 2 maal per maand met haar mee. [gedaagde] hield de kamer waar erflater verbleef, schoon, verzorgde hem en haalde boodschappen. Dit deed zij vanwege de familieverhoudingen en het nabuurschap. Erflater was in staat zijn wil te bepalen. [gedaagde] betwist dat zij het beheer heeft gevoerd over het vermogen van erflater of over diens bankrekeningen. De post voor erflater is weliswaar vanaf medio 1999 naar een postbus gestuurd, maar met uitzondering van correspondentie van de belastingdienst overhandigde [gedaagde] de poststukken ongeopend aan erflater. Erflater kon zelf over zijn bank- en girorekeningen beschikken. [gedaagde] en haar moeder mevrouw J. Deerenberg-Jansen waren door erflater gemachtigd met betrekking tot zijn bankrekeningen 47.79.00.623 en 47.79.01.964 en met betrekking tot het zogenaamde flexibel deposito 60.22.43.599, die alle werden gehouden bij de ABN AMRO Bank. Met betrekking tot postbankrekening 2823203 was [gedaagde] niet gemachtigd. Zij heeft op verzoek van erflater kasopnames gedaan en deze altijd aan hem verantwoord. Erflater schonk regelmatig bedragen aan familieleden en [gedaagde] mocht in verband met haar inspanningen ongeveer ƒ 100,- per maand behouden. Voorts heeft zij een bedrag van ƒ 50.000,- van erflater geleend, welk bedrag zij aan hem heeft terugbetaald.
Over de periode na het overlijden van erflater heeft [gedaagde] reeds rekening en verantwoording afgelegd door overlegging van de bankafschriften. Kandidaat-notaris Spruyt heeft een eindafrekening opgesteld die door [eisers] c.s., met uitzondering van eiser sub 5 [eiser 5], is geaccepteerd. De ABN AMRO Bank wist wel degelijk van het overlijden van erflater en een bedrag van € 140,- voor een certificaat voor de opleiding van de zoon van [gedaagde] is abusievelijk van de verkeerde rekening afgeboekt.
4.4. De rechtbank oordeelt als volgt. Volgens vaste rechtspraak kan een verplichting tot het doen van rekening en verantwoording worden aangenomen indien tussen partijen een rechtsverhouding bestaat of heeft bestaan krachtens welke de een jegens de ander verplicht is om zich omtrent de behoorlijkheid van enig vermogensrechtelijk beleid te verantwoorden. Een rechtsverhouding die een dergelijke verantwoordingsplicht impliceert, kan voortvloeien uit hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt.
4.5. Naar het oordeel van de rechtbank moet voor wat betreft de verplichting tot het doen van rekening en verantwoording worden onderscheiden tussen de periode voor en die na het overlijden van erflater. In die respectieve periodes was de verhouding tussen [gedaagde] en erflater (voor diens overlijden) en [gedaagde] en [eisers] c.s. (na het overlijden van erflater) immers niet dezelfde.
4.6. Hetgeen [gedaagde] heeft aangevoerd ter motivering van de betwisting van de vordering, als in r.ov. 4.3 weergegeven, heeft [eisers] c.s. op zichzelf niet weersproken, met uitzondering van het gestelde over de slechte psychische gesteldheid van erflater. Daarvan uitgaande, oordeelt de rechtbank dat [gedaagde] over de periode vóór het overlijden van erflater niet tot rekening en verantwoording gehouden is. [gedaagde] heeft immers geen vermogensrechtelijk beleid gevoerd en hetgeen zij volgens haar onweersproken gebleven stellingen wél heeft gedaan, is onvoldoende om haar tot het doen van rekening en verantwoording gehouden te achten. Daartoe overweegt de rechtbank dat [eisers] c.s. onvoldoende heeft onderbouwd dat erflater niet in staat was zijn wil te bepalen en dat niet is gesteld of gebleken dat [gedaagde] misbruik van erflater heeft gemaakt of dat erflater bij leven aanleiding heeft gezien [gedaagde] ter verantwoording te roepen vanwege de wijze waarop zij met haar machtigingen is omgegaan, zodat het ervoor gehouden moet worden dat door haar gedane geldopnames de instemming van erflater hadden. In dit verband wijst de rechtbank op de verklaring van de huisarts drs. Giesberts (prod. 2 bij antwoord) die onder meer inhoudt dat erflater geestelijk niet sterk was maar wel compos mentis en altijd adequaat antwoord op vragen kon geven. Onder deze omstandigheden is [gedaagde] niet gehouden jegens [eisers] c.s. als erfgenamen rekening en verantwoording te doen.
4.7. Het feit dat erflater aan [gedaagde] een bedrag van € 50.000,- heeft geleend, maakt dat niet anders, omdat die lening niet van belang is voor het antwoord op de vraag of [gedaagde] rekenplichtig is. De rechtbank laat dan nog daar dat [eisers] c.s. die lening niet aan haar vordering ten grondslag legt nu zij slechts stelt vraagtekens te plaatsen bij de afbetaling ervan.
4.8. De verplichting rekening en verantwoording af te leggen bestaat wel met betrekking tot het beheer door [gedaagde] als executeur-testamentair in de periode na het overlijden van erflater: als zodanig is [gedaagde] gehouden tot het doen van rekening en verantwoording. In zoverre is de vordering tot het geven van een verklaring voor recht derhalve toewijsbaar.
4.9. [Gedaagde] heeft aangevoerd dat de afwikkeling van de nalatenschap in financiële zin volledig is verlopen via bankrekeningnummer 47.79.00.623, dat zij reeds rekening en verantwoording heeft afgelegd door de overlegging van de bankafschriften betreffende die bankrekening en van een eindafrekening van kandidaat-notaris Spruyt en dat die door [eisers] c.s., met uitzondering van eiser sub 5 T. Jansen, is geaccepteerd. Ook dit heeft [eisers] c.s. niet weersproken. In het bijzonder heeft [eisers] c.s. niet aangegeven in hoeverre [gedaagde] naar hun oordeel nog niet heeft voldaan aan haar rekenplicht. Het moet er dan ook voor gehouden worden dat [gedaagde] aldus reeds rekening en verantwoording heeft afgelegd.
4.10. Op grond van het bovenstaande zal de vordering [gedaagde] te veroordelen tot het doen van rekening en verantwoording worden afgewezen.
4.11. [Eisers] c.s. heeft niet onderbouwd dat [gedaagde] nog enig bedrag onder zich heeft. Dat laatste heeft [gedaagde] bij antwoord betwist, waarna zij vervolgens ter comparitie heeft verklaard dat “er nog € 7.000,00 op de rekening” staat, welk bedrag zij toezegt naar de notaris te zullen overmaken. Daarmede bedoelt [gedaagde] kennelijk (evenals [eisers] c.s. in haar petitum) de eerdergenoemde bankrekening met nummer 47.79.00.623. De rechtbank zal [gedaagde] in verband daarmede veroordelen het onder haar berustende saldo van de rekening te storten onder Docter en Nagtzaam Notariskantoor Oosterbeek.
4.12. Nu partijen over en weer ten dele in het ongelijk gesteld zijn, zal de rechtbank de kosten van dit geding compenseren als hierna te noemen.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. verklaart voor recht dat [gedaagde] rekenplichtig is in haar hoedanigheid van executeur-testamentair over de periode na het overlijden van erflater,
5.2. veroordeelt [gedaagde] het onder haar berustende saldo der rekening te storten op de kwaliteitsrekening van Docter en Nagtzaam Notariskantoor te Oosterbeek, ten name van Notariskantoor Oosterbeek, onder vermelding van “Erven Aalbers”,
5.3. compenseert de kosten van dit geding in die zin dat elke partij haar eigen kosten draagt,
5.4. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. O. Nijhuis en in het openbaar uitgesproken op 1 november 2006.