ECLI:NL:RBARN:2006:AZ6254

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
9 oktober 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 06/1022
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Waarde van een woonark met vaste ligplaats en de rol van de heffingsambtenaar

In deze zaak gaat het om de waarde van een woonark met een vaste ligplaats, die door de heffingsambtenaar van de gemeente Arnhem is vastgesteld op € 186.000 voor het jaar 2005. Eiser, eigenaar van de woonark, heeft bezwaar gemaakt tegen deze waarde, waarna de heffingsambtenaar de waarde handhaafde in een uitspraak op bezwaar van 13 januari 2006. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld bij de rechtbank, die op 9 oktober 2006 uitspraak deed.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar de waarde van de woonark niet aannemelijk heeft gemaakt. De rechtbank heeft daarbij gekeken naar de taxatierapporten die door beide partijen zijn overgelegd. Eiser betwistte de waarde die door de heffingsambtenaar was vastgesteld, met name de invloed van nieuwe kozijnen en ramen op de waarde van de woonark. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar onvoldoende rekening had gehouden met de specifieke omstandigheden van de ligplaats en de invloed van het bestemmingsplan op de waarde.

De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de uitspraak op bezwaar en droeg de heffingsambtenaar op om binnen drie maanden een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de overwegingen in de uitspraak. Tevens werd de gemeente Arnhem gelast het door eiser betaalde griffierecht van € 37 te vergoeden. De uitspraak is openbaar uitgesproken door rechter V.M. van Daalen-Mannaerts in aanwezigheid van griffier M. Brouwer.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 06/1022
Uitspraakdatum: 9 oktober 2006
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[X]., wonende te [Z], eiser,
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Arnhem, verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
Aan eiser zijn voor het jaar 2005 wegens het genot krachtens eigendom van een woonark [naam] gelegen in openbaar water plaatselijk bekend als [a-straat] 1], te [Z] (hierna: de woonark), op één beschikking verenigde aanslagen in de belastingen op de roerende woon- en bedrijfsruimten opgelegd berekend naar een waarde in het economische verkeer van € 186.000.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 13 januari 2006 de waarde gehandhaafd.
Eiser heeft daartegen bij brief van 30 januari 2006, ontvangen bij de rechtbank op 31 januari 2006, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 september 2006 te Arnhem.
Eiser is daar in persoon verschenen, bijgestaan door [gemachtigde]. Namens verweerder is verschenen [gemachtigde].
2. Feiten
Eiser is eigenaar van de woonark. De woonark is gebouwd in 1969. De onderbak bestaat uit staal. De woonark heeft één woonlaag en is 12,5 meter lang en 4,78 meter breed.
Verweerder heeft een taxatierapport overgelegd, opgemaakt op 1 juni 2006 door [taxateur], taxateur werkzaam bij [taxatiebureau], experts/taxateurs, pleziervaartuigen en woonschepen. In dit rapport is de waarde van de woonark met ligplaats getaxeerd op € 176.000. De waarde van de woonark zelf is getaxeerd op € 26.000. De waarde van de ligplaats op € 150.000.
3. Geschil
In geschil is de waarde van de woonark op de peildatum 1 januari 2003.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.
4. Beoordeling van het geschil
Ingevolge artikel 221, tweede lid, van de Gemeentewet zijn de artikelen 17, 18, 19, eerste lid, onderdelen b en c, tweede lid, onderdelen b en c van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ), van overeenkomstige toepassing verklaard.
De vaststelling van de waarde in het economische verkeer van een woonark met een vaste ligplaats dient overeenkomstig artikel 221 van de Gemeentewet in verbinding met artikel 17 van de Wet WOZ te worden bepaald op de waarde die aan de roerende zaak dient te worden toegekend indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Daarbij heeft als waarde te gelden de waarde in het economische verkeer, ofwel de prijs die bij aanbieding ten verkoop op de voor die roerende zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding door de meest biedende gegadigde voor de roerende zaak zou zijn betaald.
In beginsel wordt de waarde van een onroerende zaak ingevolge artikel 18, eerste lid, van de Wet WOZ bepaald naar de waarde die de zaak op de waardepeildatum heeft naar de staat waarin de zaak op die datum verkeert. Ingevolge artikel 19, eerste lid, aanhef, onderdeel b, en slot, van de Wet WOZ wordt, indien een onroerende zaak in de twee jaren voorafgaande aan het begin van het tijdvak waarvoor de waarde wordt vastgesteld, wijzigt als gevolg van hetzij verbouwing, verbetering, afbraak of vernietiging, hetzij verandering van bestemming, de waarde bepaald naar de staat van die zaak bij het begin van het tijdvak. Hieruit volgt dat de waarde van de woonark moet worden bepaald naar de staat van die zaak op 1 januari 2005.
De bewijslast inzake de juistheid van de aan de woonark toegekende waarde rust op verweerder. Ter staving van de door hem verdedigde waarde heeft verweerder bovengenoemd taxatierapport overgelegd. In aanvulling op dit rapport heeft verweerder nadere stukken toegestuurd waaronder de werkinstructie van de taxateur. Ter zitting heeft verweerder verklaard dat de waarde van alle ligplaatsen voor woonarken gelegen aan de [a-straat] te [Z] is vastgesteld op € 150.000. Bij de vaststelling van de waarde van de ligplaats is rekening gehouden met (1) de zekerheid dat de ligplaats gecontinueerd kan worden (2) de aanwezige nutsvoorzieningen (water en elektra) (3) de locatie. Daarentegen is geen betekenis toegekend aan de beschikbare ruimte voor de woonark en de invloed van het bestemmingsplan waardoor woonarken niet meer dan 10% mogen uitbreiden en de bouwhoogte is beperkt tot 4 meter hetgeen betekent dat er geen tweede verdieping op de ark geplaatst mag worden.
Dit heeft volgens verweerder geen gevolgen voor eiser omdat de waarde van € 150.000 de minimale waarde van een ligplaats vertegenwoordigt waardoor eiser die een ligplaats van 15 meter heeft in ieder geval niet benadeeld wordt. Woonarken met een grotere ligplaats, die wel 30 meter kan zijn, worden bevoordeeld.
Eiser heeft de bevindingen zoals opgenomen in het door verweerder overgelegde taxatierapport gemotiveerd weersproken. Zo heeft de taxateur ten onrechte rekening gehouden met de nieuwe kunststof kozijnen en ramen. Deze kozijnen en ramen zijn immers in december 2005 geplaatst en hadden dan ook buiten de taxatie moeten blijven.
In het arrest van de Hoge Raad van 11 oktober 2000, nr. 33.540 (BNB 2000/381) is beslist dat de prijs die een gegadigde bij (de in het waardebegrip van artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ veronderstelde) verkoop zal willen betalen, in de regel mede wordt bepaald door de plaats en de omgeving van het woonschip en de verwachtingen die deze gegadigde heeft omtrent de mogelijkheid dat het schip op die plaats zal kunnen blijven liggen. Niet valt in te zien dat de grootte van een concrete ligplaats en de invloed van het bestemmingsplan, waardoor uitbreiding van de woonark is beperkt, de ligplaatswaarde van het object niet zou kunnen beïnvloeden. Evenmin valt in te zien dat de situatie dat aansluiting op het riool volgens verweerder om technische redenen niet mogelijk is hetgeen betekent dat de woonark vooralsnog toestemming heeft om op het oppervlaktewater te lozen, geen invloed op de waarde kan hebben.
Uit het vorenstaande dient derhalve te worden geconcludeerd dat verweerder de door hem verdedigde waarde van € 176.000 niet aannemelijk heeft gemaakt.
Het door eiser overgelegde taxatierapport van [taxateur b] d.d. 31 januari 2000 biedt onvoldoende aanknopingspunten voor het vaststellen van de waarde van de woonark en de waarde van de ligplaats per 1 januari 2003 gelet op de datum van het rapport.
Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep gegrond te worden verklaard en de uitspraak op bezwaar te worden vernietigd. De rechtbank staat na gegrondverklaring van het beroep voor de keuze om zelf in de zaak te voorzien of de zaak terug te verwijzen naar verweerder. Omdat ook het standpunt van eiser onvoldoende aanknopingspunten biedt om de waarde (in goede justitie) vast te stellen, acht de rechtbank terugverwijzing van de zaak naar verweerder geboden teneinde verweerder in de gelegenheid te stellen onderzoek te doen naar:
(1) de gevolgen van de door eiser aangetoonde onjuistheid met betrekking tot de nieuwe kozijnen en ramen in het taxatierapport voor de waarde van de woonark;
(2) de gevolgen van de grootte van de ligplaats en de daaraan gebonden maximaal toelaatbare oppervlakte van een woonark en de invloed van het bestemmingsplan op de uitbreidingsmogelijkheden van de woonark voor de ligplaatswaarde van het object, en
(3) de invloed van de technische onmogelijkheid tot aansluiting op het riool en de mogelijkheid om ook in de toekomst op het oppervlaktewater te mogen lozen.
5. Proceskosten
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling nu niet is gebleken dat eiser kosten heeft gemaakt die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.
6. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- draagt verweerder op binnen drie maanden een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- gelast dat de gemeente Arnhem het door eiser betaalde griffierecht ad € 37 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door
mr. V.M. van Daalen-Mannaerts, rechter, in tegenwoordigheid van M. Brouwer, griffier, op 9 oktober 2006
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend
verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum:
- hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem; dan wel
- beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt.
N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd.
Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie.
Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast in acht te worden genomen dat bij het beroepschrift een schriftelijke verklaring van de wederpartij wordt gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank.