ECLI:NL:RBARN:2006:BC5042
Rechtbank Arnhem
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Inkomstenbelasting en recht op arbeidskorting bij uitkering zonder tegenwoordige arbeid
In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 9 november 2006 uitspraak gedaan in een geschil over de toepassing van de arbeidskorting in de inkomstenbelasting. Eiser, die in 2004 inkomsten ontving van [A] in het kader van een schikking na beëindiging van zijn dienstbetrekking, stelde dat deze inkomsten moesten worden aangemerkt als loon uit tegenwoordige arbeid, waardoor hij recht zou hebben op de arbeidskorting. De rechtbank oordeelde echter dat eiser in dat jaar geen arbeid had verricht voor [A] en dat de inkomsten niet voortkwamen uit tegenwoordige arbeid, maar uit vroegere arbeid. Dit oordeel werd ondersteund door de wetgeving, waarin is bepaald dat de arbeidskorting geldt voor belastingplichtigen die loon genieten uit tegenwoordige arbeid. De rechtbank concludeerde dat de inkomsten van eiser, die voortkwamen uit een schikking en een Werkloosheidswet-uitkering, niet voldeden aan deze eis.
Daarnaast betoogde eiser dat hij meer kosten maakte dan de gemiddelde werknemer, zonder recht op aftrek, en dat dit in strijd was met het gelijkheidsbeginsel. De rechtbank verwierp dit argument, stellende dat de arbeidskorting niet enkel bedoeld is als vergoeding voor verwervingskosten, maar ook om arbeidsparticipatie te bevorderen. Eiser's beroep op het gelijkheidsbeginsel faalde eveneens, omdat er geen sprake was van gelijke gevallen; de juridische titel van de loondoorbetaling aan eiser verschilde van die van werknemers die wel recht hadden op de arbeidskorting.
De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door rechter I. Linssen, in aanwezigheid van griffier J.A. Vriezen.