ECLI:NL:RBARN:2006:BD8445
Rechtbank Arnhem
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Naheffingsaanslag overdrachtsbelasting en waardebepaling onroerende zaak
In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 20 november 2006 uitspraak gedaan in een geschil over een naheffingsaanslag overdrachtsbelasting. Eiseres, vertegenwoordigd door [Y], had een pand gekocht van [C] BV voor een koopprijs van fl. 500.000 (€226.890) en had bij de akte van levering geen overdrachtsbelasting voldaan, beroep doende op artikel 13 van de Wet op belastingen van rechtsverkeer 1970 (WBR). De WOZ-waarde van het pand was vastgesteld op fl. 845.000 (€383.444) per 1 januari 1999. De inspecteur van de Belastingdienst, vertegenwoordigd door [A] en [B], stelde de grondslag voor de heffing vast op €150.000, na een vermindering van €113.445 volgens artikel 13 WBR. De naheffing bedroeg 6% van €150.000 minus €113.445, wat resulteerde in een naheffingsaanslag van €2.193.
De rechtbank oordeelde dat de waarde in het economisch verkeer op de peildatum 1 januari 1999 door het Hof Arnhem was vastgesteld op fl. 845.000. De inspecteur had deze waarde als uitgangspunt kunnen nemen, en de rechtbank vond de door verweerder vastgestelde waarde van €300.000, rekening houdend met een waardedrukkend effect van 25% door verhuur, voldoende onderbouwd. Eiseres kon haar standpunt dat de waarde gelijk was aan of lager dan de tegenprestatie niet onderbouwen, noch het standpunt dat er beperkte rechten op de onroerende zaak rustten. De rechtbank concludeerde dat de waarde in het economisch verkeer hoger was dan de tegenprestatie, en dat de maatstaf van heffing terecht was vastgesteld.
De overige beroepsgronden van eiseres hadden geen betrekking op de maatstaf van heffing voor de overdrachtsbelasting en behoefden geen bespreking. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, en partijen konden binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem of beroep in cassatie bij de Hoge Raad der Nederlanden.