In de eerste plaats wordt in beide genoemde bepalingen al het voorbehoud gemaakt dat de (in het vooruitzicht gestelde en uit te keren) pensioenen worden geïndexeerd “met inachtneming van het overige in dit artikel bepaalde”. Daarmee is gegeven dat de indexeringsbepaling niet op zichzelf staat, geen absoluut gegeven is, maar moet worden gelezen en uitgelegd in samenhang met hetgeen overigens in dit verband is bepaald, nog afgezien van het feit dat de indexeringsbepaling zelf weer moet worden begrepen in de context van de overige bepalingen van het reglement.
In de tweede plaats stellen beide bepalingen als voorwaarde “wanneer de ontwikkeling van het prijspeil daartoe aanleiding geeft”. Deze voorwaarde is flexibel in die zin dat ook de term: prijspeil voor velerlei uitleg vatbaar is. Dat is in het recente verleden wel gebleken toen van prijsindexcijfer is gewisseld. Het ene indexcijfer omvat meer elementen dan het andere en kan daarom een andere uitkomst geven wat ook weer aanleiding zal zijn voor een andere indexatie.
In de derde plaats kent elk der beide bepalingen een “open eind”: het bestuur is bevoegd, op verzoek van de directie, op grond van terzake doende ontwikkelingen, een nadere correctie toe te passen op de volgens dat artikel bepaalde omvang van de aanpassing. Deze bepaling geeft het bestuur dus de bevoegdheid in te grijpen indien de indexatie tot onaanvaardbare consequenties voor het pensioenfonds en/of de gepensioneerden zou leiden. Het doet daarbij niet ter zake of de grens van de indexatie ligt bij 4% of 6% of dat ze moet blijven “binnen wettelijke kaders” (naar het oordeel van de kantonrechter een overbodige toevoeging). De omschrijving “terzake doende ontwikkelingen” is weer zo ruim dat daar in principe iedere omstandigheid die het bestuur als “terzake doend” aanmerkt onder kan vallen. Niet is gebleken dat hieraan beperkingen zijn gesteld.
Het bestuur heeft derhalve een discretionaire bevoegdheid. Alleen op het moment dat zij er gebruik van maakt kan de gerechtvaardigdheid ervan worden beoordeeld. In ieder geval kan die bevoegdheid niet op voorhand worden beperkt door de indexatie zelf als het ware “heilig” te verklaren; de bepaling zou daardoor zelfs zinledig worden.
In de vierde plaats kent artikel 13 lid 1 van de Statuten aan het bestuur de bevoegdheid toe in te grijpen indien Pf AKZO Nobel niet aan zijn verplichtingen kan voldoen. Het bestuur kan/moet dan maatregelen nemen, bestaande uit een wijziging van de pensioenreglementen. Een dergelijke bevoegdheid zou zonder inhoud zijn indien onderdelen van het pensioenre-glement, die (mede) de oorzaak van de problemen zouden kunnen zijn, onaantastbaar zouden zijn verklaard.