ECLI:NL:RBARN:2007:AZ8192

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
26 januari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
472881 HA VERZ 06-2054
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • P.A. Huidekoper
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding arbeidsovereenkomst wegens bedrijfseconomische redenen en afwijzing verzoek om vergoeding

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Arnhem op 26 januari 2007 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen de stichting [werkgeefster] en [werknemer]. De 61-jarige werknemer, die na een periode van buitengewoon verlof terugkeerde bij zijn werkgever, had geen passende functie meer binnen de organisatie na een reorganisatie. De werkgever, [werkgeefster], verzocht de kantonrechter om de arbeidsovereenkomst te ontbinden op basis van bedrijfseconomische redenen, aangezien er geen functie beschikbaar was voor de werknemer. De werknemer ontving wachtgeld op grond van de Algemene pensioenregeling politieke ambtsdragers (APPA), wat zijn inkomen aanzienlijk hoger maakte dan zijn eerdere salaris bij de werkgever.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de werkgever niet in gebreke is gebleven door geen passende functie aan te bieden, en dat de werknemer onvoldoende concrete voorbeelden heeft aangedragen van beschikbare functies die hem niet zijn aangeboden. De kantonrechter oordeelde dat de werknemer niet aannemelijk had gemaakt dat er binnen de organisatie mogelijkheden waren voor herplaatsing. Daarom werd het verzoek van de werkgever om de arbeidsovereenkomst te ontbinden toegewezen, met ingang van 1 februari 2007.

Daarnaast heeft de werknemer een vergoeding verzocht op basis van artikel 7:685 BW, maar de kantonrechter oordeelde dat de vergoeding niet bedoeld is om pensioenschade of gemiste pensioenwinst te compenseren. Aangezien de werknemer met de uitkeringen uit APPA en FPU een hoger inkomen zou genieten dan zijn eerdere salaris, was er geen aanleiding om een vergoeding toe te kennen. De proceskosten werden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten droeg.

Uitspraak

Beschikking
RECHTBANK ARNHEM Sector kanton Locatie Arnhem
zaakgegevens 472881 \ HA VERZ 06-2054 \ 163PH uitspraak van 26 januari 2007
Beschikking
in de zaak van
de stichting [werkgeefster] gevestigd te Wageningen
verzoekende partij
gemachtigde mr. S. Kropman tegen
[werknemer]
wonende te Arnhem verwerende partij
gemachtigde mr. T.B. Vandeginste
Partijen worden hierna [werkgeefster] en [werknemer] genoemd.
De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit
- het verzoekschrift
- het verweerschrift
- de pleitnota van mr. Kropman
- de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling.
De feiten
De kantonrechter gaat uit van de volgende vaststaande feiten.[werknemer] (thans 61 jaar oud) is op 1 mei 1989 in dienst getreden bij [werkgeefster], een onderdeel van Wageningen Universiteit en Research Centrum (WUR). De laatstelijk door hem beklede functie was tijdelijk directeur onderzoek met als salaris E 5.879,- exclusief vakantiegeld bruto per maand.
In het kader van een reorganisatie van het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij is in 1998 aan [werknemer] meegedeeld dat zijn functie kwam te vervallen. Ondanks een verzoek daartoe van WUR heeft [werknemer] geen belangstelling voor een functie in het nieuwe formatieplan kenbaar gemaakt. In verband daarmee is hij op 18 december 1998 aangewezen als herplaatsingskandidaat. Als zodanig is hij op 23 februari 1999 geplaatst in de tijdelijke functie van directeur onderzoek, welke functie hij na afwijzing van zijn bezwaar, heeft aanvaard. In die periode is [werknemer] belast met de sturing van enkele kwaliteitsprojecten. Hem is ook het projectmanagerschap aangeboden, maar dat heeft hij geweigerd, omdat hij de uitkomst van zijn bezwaarschriftprocedure wilde afwachten. Bij brief van 1 december 1999 is [werknemer] medegedeeld dat hij van één van deze projecten werd afgehaald wegens onvoldoende voortgang, onder meer ten gevolge van zijn geringe aanwezigheid en inzet.
Bij brief van 10 mei 2000 is [werknemer] aangesproken op zijn inactiviteit bij de herplaatsing.
In juli en augustus 2000 is [werknemer] een periode ziek geweest. Per 1 september 2000 heeft hij de functie van wethouder in het gemeentebestuur van Arnhem aanvaard. Met ingang van die datum is hij door [werkgeefster] op non actief gesteld. Zijn salaris werd ingehouden, maar [werkgeefster] heeft de FPU-premie - onverplicht - doorbetaald. Als wethouder genoot [werknemer] een salaris van € 7.006,78 bruto per maand. [werknemer] heeft het wethouderschap bekleed tot en met april 2006. Sedertdien is hij in de positie van herplaatsingskandidaat teruggekomen bij [werkgeefster]. [werknemer] heeft sindsdien geen functie vervuld en [werkgeefster] betaalt geen salaris. [werknemer] ontvangt een uitkering op grond van de Algemene pensioenregeling politieke ambtsdragers (APPA), welke in het eerste jaar 80% van het wethouderssalaris (dus € 5.605,42) bedraagt en in de volgende jaren tot aan zijn pensioen € 4.904,75 bruto per maand.
In december 2003 heeft de Raad van Toezicht van WUR het reorganisatieplan Focus 2006 vastgesteld, dat tot doel had om een aanzienlijke kostenreductie tot stand te brengen. In dat kader moesten bij [werkgeefster] en WUR 733 functies verdwijnen. In dat verband loopt momenteel nog een ontslagverzoek voor 40 personen bij [werkgeefster] en 7 personen bij de Universiteit. Daarbij zijn ten minste twee managementfuncties iets boven en iets onder het niveau waarop [werknemer] is ingeschaald.
Het verzoek en het verweer
[werkgeefster] verzoekt de kantonrechter de arbeidsovereenkomst met [werknemer] te ontbinden wegens bedrijfseconomische redenen. Er is in de nieuwe organisatie geen functie voor [werknemer] beschikbaar.
[werknemer] voert gemotiveerd verweer
De beoordeling
1. Primair stelt [werknemer] zich op het standpunt dat [werkgeefster] hem een passende functie moet aanbieden. Dat heeft zij niet gedaan. Het komt [werknemer] ongeloofwaardig voor dat in zo'n grote organisatie (WUR zou ongeveer 5.000 arbeidsplaatsen kennen) voor hem geen passende functie te vinden zou zijn. Bovendien heeft hij met het hoofd van de afdeling Wind, Smit, gesproken en deze zou hebben gezegd dat hij wel mogelijkheden zag en dat met de directie moest overleggen. [werknemer] heeft echter niets meer vernomen.
Verder heeft hij gesteld dat hij ook bereid was functies op lager niveau of part time functies te aanvaarden.
[werkgeefster] heeft verklaard dat sedert [werknemer] in april 2006 heeft gemeld dat hij weer terug kwam, bij [werkgeefster], geen passende functie vacant is gekomen. De organisatie wordt nog steeds ingekrompen en in de lopende ontslaggolf zitten ook twee managementsfuncties van vergelijkbaar niveau (de één iets hoger en de ander iets lager) dan het niveau van [werknemer]. Het komt wel voor dat afdelingshoofden voorstellen doen om bovenformatief functies te creëren om mensen werk te bieden, maar [werkgeefster] wenst buiten de vastgestelde formatie geen medewerkers aan te stellen. Het voorstel van afdelingshoofd Smit - dat ter zitting bij de vertegenwoordigers van [werkgeefster] niet bekend was - is vermoedelijk om die reden afgeketst. [werknemer] heeft dat niet bestreden.
Desgevraagd heeft [werknemer] ook nog verklaard dat hij weleens gevraagd heeft naar het blaadje waarin WUR vacatures bekendmaakt, maar daarin had hij niets van zijn gading gevonden.
2. Tegenover de in algemene termen vervatte opmerking van [werkgeefster] dat geen passende functies beschikbaar zijn, heeft [werknemer] geen concrete voorbeelden gesteld van vacatures die wel passend waren en die hem niet zijn aangeboden. Daarnaast overweegt de kantonrechter dat [werknemer]s aanbod om een lager ingeschaalde functie te aanvaarden of een part time functie - tegen de achtergrond van het zonder succes afgelegde herplaatsingstraject vóór zijn wethouderschap - te weinig omlijnd is om door [werkgeefster] te worden opgevat als een serieuze concessie van de kant van [werknemer] om tot herplaatsing te komen. Daarbij telt ook dat [werknemer] geen voorbeelden heeft aangedragen van vacatures die in dat geval door hem vervuld hadden kunnen worden of kunnen worden.
De kantonrechter acht het verweer op dit punt te vaag en passeert het daarom.
3. Bijgevolg zal het arbeidscontract worden ontbonden en wel met ingang van 1 februari 2007.
4. Subsidiair meent [werknemer] dat [werkgeefster], bij de beëindiging van het dienstverband hem een vergoeding als bedoeld in artikel 7:685 behoort te betalen van € 82.679,- bruto. Hij heeft•toegelicht dat hij in dat geval tot 25 april 2007 een APPA-uitkering van 80% van zijn wethouderssalaris ontvangt en na die datum 70%. Tot aan zijn pensionering mist hij zo het genoemde bedrag ten opzichte van zijn inkomsten op wethoudersniveau. Deze achteruitgang zou weliswaar volledig worden ondervangen indien [werknemer] met FPU zou gaan, maar door niet met FPU te gaan verbetert – naar zijn zeggen - zijn pensioen.
5. De kantonrechter overweegt dat de vergoeding van artikel 7:685 BW is bedoeld om het gebrek aan verdienvermogen te compenseren na onvrijwillige beëindiging van de arbeidsovereenkomst. De vergoeding is niet bedoeld om eventuele pensioenschade of gemiste pensioenwinst te compenseren.
Aangezien [werknemer] met de uitkeringen uit APPA en FPU een aanzienlijk hoger inkomen zal genieten dan hij ooit bij [werkgeefster] heeft verdiend, is er geen aanleiding een vergoeding ter zake de beëindiging van de arbeidsovereenkomst toe te kennen.
6. Nu [werknemer] de door [werkgeefster] gevraagde compensatie van proceskosten niet heeft betwist, zal de kantonrechter de proceskosten compenseren.
De beslissing
De kantonrechter
ontbindt de arbeidsovereenkomst met ingang van 1 februari 2007 ;
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
Deze beschikking is gegeven door de kantonrechter mr. P.A. Huidekoper en in het openbaar uitgesproken op 26 januari 2007.