ECLI:NL:RBARN:2007:AZ8193

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
5 februari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
449794 CV EXPL 06-5063
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • P.A. Huidekoper
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige daad van de gemeente in relatie tot contractuele verplichtingen van kopers in nieuwbouwwijk

In deze zaak gaat het om een geschil tussen een koper van een bouwkavel in de nieuwbouwwijk Kapellenberg en de gemeente Rozendaal. De koper, aangeduid als [eiser], heeft een perceel grond gekocht van d’Kapellenbergh B.V., waarbij de gemeente als partij betrokken was door middel van kettingbedingen in het koopcontract. De gemeente had de verplichting opgelegd aan de kopers om hemelwater op eigen terrein te laten infiltreren, maar heeft nagelaten om op te treden tegen andere kopers die deze verplichting niet zijn nagekomen. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gemeente onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiser] door niet op te treden tegen de andere kopers, wat heeft geleid tot extra kosten voor [eiser] voor de aanleg van een inzijgvoorziening. De gemeente stelde dat er geen wateroverlast was en dat het niet meer nodig was om de verplichtingen af te dwingen, maar de kantonrechter oordeelde dat de gemeente in haar redelijkheid had moeten handelen. Uiteindelijk werd de vordering van [eiser] afgewezen, en werd hij veroordeeld in de proceskosten. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van de gemeente in het handhaven van contractuele verplichtingen en de gevolgen van het niet optreden tegen andere contractspartijen.

Uitspraak

Vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector kanton
Locatie Arnhem
zaakgegevens 449794 \ CV EXPL 06-5063 \ 163 PH
uitspraak van 5 februari 2007
Vonnis
in de zaak van
[eiser]
wonende te Rozendaal
eisende partij
gemachtigde mr M.E. Bosman
tegen
Gemeente Rozendaal
gevestigd te Rozendaal
gedaagde partij
gemachtigde mr. M. Rijke
Partijen worden hierna [eiser] en de gemeente genoemd.
De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit
- de dagvaarding van 21 juni 2006 met producties
- de conclusie van antwoord met producties
- de conclusie van repliek met producties
- de conclusie van dupliek met een productie.
De feiten
De kantonrechter gaat uit van de volgende vaststaande feiten.
De gemeente Rozendaal heeft in 1997 de gronden waarop de nieuwbouwwijk Kapellenberg diende te worden gerealiseerd – een terrein met aanzienlijke hoogteverschillen - verkocht aan de projectontwikkelaar d’Kapellenbergh B.V. Onderdeel van die overeenkomst vormde een reeks bedingen die d’Kapellenbergh moest opleggen aan de kopers van de individuele bouwkavels.
Eind 1997 heeft [eiser] van d’Kapellenbergh een bouwkavel gekocht. Zijn koopcontract bevat een bijlage met de door de gemeente geformuleerde bedingen.
Onder andere bevat de bijlage bij [eiser]s koopcontract de volgende bepalingen:
V.7. Koper is verplicht op het verkochte zodanige werkzaamheden te verrichten dat hemelwater zal infiltreren in de bodem, aangezien niet is voorzien in een afvoer op het openbare rioolstelsel. Koper is verplicht, waar nodig, specifieke voorzieningen aan te brengen in de vorm van een zakput of infiltratiebed en deze voorzieningen in goed functionerende staat aanwezig te houden. … Het door koper op te stellen totaalplan behoeft voorafgaand aan de uitvoering instemming van de gemeente Rozendaal.
V.9. Indien de koper in strijd handelt met hetgeen in het onderhavig artikel is vastgelegd, verbeurt hij aan de gemeente Rozendaal een onmiddellijk opeisbare boete van één promille van de koopprijs voor iedere dag, gedurende hij welke na schriftelijke sommatie van of namens burgemeester en wethouders nalatig is, te voldoen van veertien (14) dagen na een daartoe strekkende aanmaning door of vanwege burgemeester en wethouders. De gemeente heeft het recht naast de boete ook nakoming en/of schadevergoeding, welke de boete te boven gaat, te vorderen.
Op 5 januari 2000 heeft de gemeente alle bewoners van de Kapellenberg aangeschreven over het onderwerp “inzijgvoorziening” (staat niet in Van Dale, maar betekent kennelijk infiltratievoorziening; de kantonrechter). De gemeente herinnert in die brief aan de verplichting van artikel V.7. van de bijlage bij het koopcontract en zij verzoekt op te geven hoe aan de verplichting zal worden voldaan, dan wel reeds is voldaan.
Bij brief van 13 juli 2000 richt de gemeente zich opnieuw tot de bewoners met een brief waarin opnieuw op de verplichting van artikel V.7 wordt gewezen en verder wordt aangekondigd dat bij gebreke aan het voldoen aan de verplichting aansprakelijkstelling bij wateroverlast kan volgen.
Naderhand is de gemeente niet meer teruggekomen op deze brieven. Een aantal huiseigenaren heeft geen inzijgvoorziening op hun terrein getroffen.
[eiser] heeft wel een voorziening getroffen.
De vordering en het verweer
[eiser] vordert veroordeling van de gemeente tot betaling van € 809,39 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 januari 2006 tot aan de dag der algehele voldoening, kosten rechtens.
Hij stelt dat hij door de brieven van de gemeente is bewogen om een inzijgvoorziening te treffen en dat de gemeente onrechtmatig heeft gehandeld, namelijk inbreuk heeft gemaakt op zijn eigendomsrecht, althans niet heeft gehandeld met de voorzichtigheid die in het maatschappelijk verkeer betaamt, of heeft gehandeld in strijd met algemene beginselen van bestuursrecht.
De gemeente heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
De beoordeling
1. De productie bij dupliek heeft de kantonrechter buiten beschouwing gelaten, omdat deze te laat in de procedure is overgelegd.
De verhouding waarin partijen tot elkaar staan
2. [eiser] heeft van d’Kapellenbergh een perceel bouwgrond gekocht onder meer onder de voorwaarden als bij de feiten vermeld: hemelwater op eigen terrein laten infiltreren en een boetebeding.
Naar de strekking en de formulering van de bedingen, zijn dat bedingen die d’Kapellenbergh heeft gemaakt ten behoeve van een derde, de gemeente Rozendaal. Het goedkeuringsvereiste in artikel V.7 en de begunstiging bij de boete in artikel V.9 maken dat duidelijk.
Uit het feit dat de gemeente deze kettingbedingen vooraf heeft gemaakt bij de verkoop van de grond aan d’Kapellenbergh en vervolgens de brieven van januari en juli 2000 heeft geschreven, kan niet anders worden afgeleid dan dat zij de bedingen heeft aanvaard.
Ingevolge artikel 6:254 B.W. geldt zij daarom als partij bij de koopovereenkomst van [eiser].
3. Anders dan de gemeente meent is [eiser] ontvankelijk in zijn vordering jegens haar.
Analyse van de vordering
4. [eiser] stelt dat hij ten onrechte kosten heeft moeten maken voor de aanleg van een inzijgvoorziening, terwijl de gemeente ten opzichte van sommige andere kopers van percelen, na het schrijven van twee brieven in 2000 geen verdere actie heeft ondernomen, hoewel die eigenaren niet aan hun verplichting hebben voldaan.
De kantonrechter meent dat [eiser] destijds geheel in de geest van de overeenkomst – vóór of na de brieven van de gemeente (daarover verschillen partijen van mening) - uitvoering heeft gegeven aan de contractuele verplichting die hij op zich had genomen.
Naderhand heeft de gemeente – als partij bij andere koopcontracten, soortgelijk aan die van [eiser] - geen verdere actie ondernomen, hoewel in sommige gevallen de kopers zich ondanks de aanmaningen van de gemeente niets gelegen hadden laten liggen aan hun contractuele verplichting tot het aanleggen van de inzijgvoorziening.
De vraag is dus of het niet optreden van de gemeente als partij bij de andere koopcontracten onrechtmatig jegens haar contractspartij [eiser] kan zijn.
Onrechtmatigheid?
5. De tekst van het kettingbeding verwijst naar de reden waarom de gemeente het heeft laten opnemen: afvoer van hemelwater met het openbare riool was niet de bedoeling.
Zoals de gemeente onbetwist heeft gesteld, was zij bij de aanleg van de wijk bevreesd voor wateroverlast in de laag gelegen delen van de wijk na regen.
Verder heeft de gemeente gesteld dat enkele jaren nadat de wijk gereed was gekomen, was gebleken dat het riool de waterafvoer aankon. Weliswaar heeft [eiser] aangevoerd dat de gemeente daaromtrent geen onderzoek heeft gedaan of rapportage heeft overgelegd, maar de kantonrechter hecht meer aan het processuele feit dat hij niet heeft gesteld of anderszins is gebleken, dat sprake zou zijn van wateroverlast. Iedere wijkbewoner kan zonder enige deskundigheid vaststellen of er wateroverlast is en dat is niet gebleken.
6. Voor de beoordeling acht de kantonrechter het van belang om te onderzoeken of de gemeente - bij die stand van zaken - van haar tot dan toe weigerachtige contractpartners/kopers had kunnen afdwingen dat zij alsnog de contractuele bepaling zouden uitvoeren.
Naar het oordeel van de kantonrechter had de gemeente het aanleggen van inzijgvoorzieningen niet meer kunnen eisen, nadat duidelijk was geworden dat in de praktijk geen sprake was van wateroverlast. Dat zou in strijd zijn geweest met de redelijkheid die zij jegens haar – in verzuim verkerende - contractspartners in acht had te nemen. Het doel waarvoor het beding in het leven was geroepen, was immers bereikt.
7. Dit “redelijke”gedrag van de gemeente ten opzichte van de contractanten die na de beide brieven nog geen uitvoering aan hun verplichting hebben gegeven, vormt voor haar een rechtvaardigingsgrond in de zin van artikel 6:162, tweede lid, BW in haar verhouding tot haar contractspartners die hun contracten naar de letter hebben uitgevoerd, zoals [eiser].
Schadevergoeding
8. Niet is gesteld of gebleken dat reeds op voorhand (bij het sluiten van de koopovereenkomst) te voorzien is geweest dat elke voorziening om hemelwater op de percelen zelf te laten infiltreren volstrekt overbodig was, omdat de aangeboden hoeveelheid hemelwater steeds in voldoende mate door het riool verwerkt zou kunnen worden.
Ook is niet duidelijk in welke mate de aanwezigheid van de inzijgvoorzieningen op de percelen van de kopers die hun verplichting zijn nagekomen – zoals [eiser] – van invloed is op de situatie dat het riool thans het wateraanbod goed aankan.
De kantonrechter moet redelijkerwijs aannemen dat de voorzieningen effectief zijn en dat die invloed daarom niet te verwaarlozen is.
Daarom komt de vraag niet aan de orde of het achterwege laten van enige vergoeding van door [eiser] voor de aanleg van de voorziening gemaakte kosten op zich zelf onrechtmatig zou kunnen zijn.
Slotsom
9. De overige stellingen en verweren behoeven geen bespreking.
10. De vordering moet worden afgewezen met verwijzing van [eiser] in de proceskosten aan de zijde van de gemeente.
De beslissing
De kantonrechter
wijst de vordering af;
veroordeelt [eiser] in de kosten van deze procedure, tot aan deze uitspraak aan de zijde van de gemeente begroot op € 200,- wegens salaris gemachtigde.
Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr. P.A. Huidekoper en in het openbaar uitgesproken op 5 februari 2007.