RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 06/4098
Uitspraakdatum: 25 januari 2007
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[X],
wonende te [Z], eiser,
de inspecteur van de Belastingdienst Centrale administratie te Apeldoorn,
verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
Eiser heeft bij brief van 2 juni 2005 verweerder op grond van artikel 24b van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 (hierna: Wet MRB) verzocht om voor de bestelauto, merk Peugeot, met kenteken [00-XX-AA] (hierna: de bestelauto) het tarief toe te passen zoals vermeld in voornoemd artikel (hierna: bestelautotarief).
Op 9 januari 2006 heeft verweerder aan eiser een brief gezonden waarin verweerder heeft meegedeeld dat vooralsnog het bestelautotarief zou worden toegepast. In dezelfde brief heeft verweerder aangegeven dat onderzocht zou worden of eiser aan te merken is als ondernemer in de zin van de omzetbelasting.
Bij beschikking van 21 april 2006 deelt verweerder aan eiser mee dat uit onderzoek is gebleken dat eiser geen ondernemer is in de zin van artikel 7 van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: Wet OB), zodat het bestelautotarief op grond van artikel 24b van de Wet MRB niet van toepassing is.
Eiser maakt op 1 mei 2006 bezwaar tegen deze beschikking.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 10 juli 2006 het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen de uitspraak op bezwaar bij brief van 12 juli 2006, ontvangen bij de rechtbank op 18 juli 2006, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 december 2006 te Arnhem.
Eiser is daar samen met zijn echtgenote verschenen. Namens verweerder is verschenen M.F.C.M. Melssen.
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast.
Eiser heeft, naast zijn hoofdwerkzaamheden, tevens een paarden- en schapenfokkerij. Hiertoe behoren 4 paarden, 1 pony, 26 lammeren en 16 vrouwelijke schapen alsmede 5.05 ha. land, waarvan 4.08 ha. bestaat uit gewaspercelen. Voor het halen en brengen van voer en drinkwater en dergelijke wordt de bestelauto gebruikt Deze bestelauto is speciaal voor dit doel aangeschaft. De bestelauto wordt enkel voor voormelde doeleinden gebruikt.
Eiser verzendt regelmatig facturen aan afnemers in verband met activiteiten voor de fokkerij. Eiser heeft een boekhouder die de administratie van de fokkerij verzorgt.
Daarnaast heeft eiser bij de gemeente [Q] de benodigde vergunning(en) aangevraagd voor het kunnen houden van paarden en schapen. De vergunning(en) zijn door de gemeente [Q] verleend.
Eiser is in de systemen van verweerder niet bekend als ondernemer in de zin van de Wet OB noch als ondernemer in de zin van de Wet inkomstenbelasting 2001. Van eiser is geen BTW-nummer bekend.
Eiser staat wel geregistreerd bij Dienst Regelingen. Eiser doet bij deze dienst gecombineerde opgave voor de landbouwtelling, gebruik gewaspercelen en verzamelaanvraag. Eiser heeft bij Dienst Regelingen ook verfijnde aangifte MINAS gedaan. De gecombineerde opgave over het jaar 2006 en de verfijnde aangifte MINAS 2005 behoren tot de gedingstukken.
In geschil is of eiser in aanmerking komt voor toepassing van het bestelautotarief van artikel 24b van de Wet MRB. Meer in het bijzonder spitst het geschil zich toe op de vraag of eiser als ondernemer in de zin van artikel 7 van de Wet OB is aan te merken.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.
4. Beoordeling van het geschil
Artikel 24b van de Wet MRB bepaalt dat op verzoek de belasting die voor een bestelauto wordt geheven van een ondernemer in de zin van artikel 7 van de Wet OB, die de bestelauto meer dan bijkomstig bezigt in het kader van zijn onderneming, naar het bestelautotarief wordt geheven.
In artikel 7, eerste lid, van de Wet OB is bepaald dat ieder die een bedrijf zelfstandig uitoefent ondernemer is. Uit jurisprudentie volgt dat sprake is van een bedrijf indien sprake is van een organisatie van kapitaal en arbeid, welke erop is gericht om in een duurzaam streven door deelneming aan het maatschappelijk verkeer, maatschappelijke behoeften te bevredigen.
Artikel 4, eerste lid, van de Zesde Richtlijn definieert de belastingplichtige als ieder die, ongeacht op welke plaats, zelfstandig een economische activiteit verricht, ongeacht het oogmerk of resultaat van die activiteit. Een economische activiteit wordt nader gedefinieerd in het tweede lid. Dit artikel bepaalt, voor zover relevant, dat een economische activiteit alle werkzaamheden omvat van een handelaar of dienstverrichter, met inbegrip van de landbouw. De Hoge Raad heeft beslist dat het begrip ondernemer uit de Wet OB dezelfde betekenis heeft als het begrip belastingplichtige uit de Zesde Richtlijn (Hoge Raad 27 augustus 1985, nr. 21.068, BNB 1985/316).
In de parlementaire geschiedenis bij onder meer artikel 24b (Kamerstukken II 2004/2005, 29 767, nr. 9) is het volgende opgemerkt: “ Tevens zal de belastingdienst genoodzaakt zijn om in algemene zin meer aandacht te geven aan de samenstelling van de groep van belastingplichtigen voor de omzetbelasting.(…) Te denken valt hierbij aan landbouwers, geheel vrijgestelde ondernemers, en kleine ondernemers die zijn ontheven van administratieve verplichtingen. Voor deze groepen zal langs andere weg het ondernemerschap worden getoetst. Daarbij valt te denken aan informatie die in andere systemen van de belastingdienst aanwezig is of bij andere uitvoeringsinstellingen.”
Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser met hetgeen hij heeft aangevoerd en aan stukken heeft overgelegd voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij economische activiteiten op het gebied van de landbouw verricht. Uit de hiervoor genoemde wettelijke bepalingen en de parlementaire geschiedenis kan dan naar het oordeel van de rechtbank worden afgeleid dat eiser als ondernemer in de zin van artikel 7 van de Wet OB kan worden aangemerkt.
Het door verweerder uitgevoerde onderzoek naar het ondernemerschap van eiser, kan niet tot een ander oordeel leiden. Uit dat onderzoek is immers slechts gebleken dat eiser geen BTW-nummer heeft en dat eiser niet als ondernemer voor de inkomstenbelasting is geregistreerd. Voor wat betreft het BTW-nummer wijst de rechtbank erop dat landbouwers binnen de omzetbelasting een bijzondere positie innemen. Uit de hiervoor geciteerde parlementaire geschiedenis volgt dat verweerder dan langs andere weg het ondernemerschap dient te toetsen. Uit de gedingstukken en uit hetgeen verweerder ter zitting heeft verklaard, is niet gebleken dat hij, anders dan door te toetsen of eiser geregistreerd is als ondernemer voor de inkomstenbelasting of de omzetbelasting, nader onderzoek heeft verricht. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat uit de omstandigheid dat eiser geen ondernemer is voor toepassing van de inkomstenbelasting niet de conclusie kan worden getrokken dat eiser geen ondernemer voor de omzetbelasting is. Beide ondernemersbegrippen zijn immers niet identiek aan elkaar.
Nu niet in geschil is dat eiser de bestelauto meer dan bijkomstig voor de fokkerij gebruikt, heeft verweerder ten onrechte artikel 24b van de Wet MRB niet van toepassing verklaard. Het beroep dient dus gegrond te worden verklaard.
De rechtbank vindt aan¬lei¬ding verweerder te veroordelen in de kos¬ten die eiser in verband met de behande¬ling van het beroep redelij¬kerwijs heeft moeten maken. Verweerder wordt op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht veroordeeld de door eiser gemaakte reis- en verblijfskosten te vergoeden tot een bedrag van € 23,10.
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- bepaalt dat de belasting wordt geheven met toepassing van artikel 24b van de Wet MRB;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ten bedrage van € 23,10, en wijst de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) aan dit bedrag aan eiser te vergoeden;
- gelast dat de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) het door eiser betaalde griffierecht van € 38 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door
mr. I. Linssen, rechter, in tegenwoordigheid van mr. L.L. van Benthem, griffier, op 25 januari 2007.
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum:
- hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem; dan wel
- beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt.
N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd.
Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie.
Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast in acht te worden genomen dat bij het beroepschrift een schriftelijke verklaring van de wederpartij wordt gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank.