Met de bouw van de school c.a. wordt voorzien in de vestiging van het Witsiuscollege als nevenvestiging van vergunninghouder. Aannemelijk is dat daarmee in een niet onaanzienlijke behoefte aan reformatorisch voortgezet onderwijs zal worden voorzien. Omdat een definitieve locatie voor het Witsiuscollege ten tijde van het nemen van de primaire en de bestreden besluiten nog niet beschikbaar was – en ook thans nog niet is – is met die besluiten beoogd om, in afwachting van het beschikbaar komen van een definitieve locatie, tijdelijke huisvesting mogelijk te maken op het betrokken perceel.
Geoordeeld moet derhalve worden – hetgeen ook eiser heeft gesteld – dat is beoogd in een permanente behoefte te voorzien op een tijdelijke locatie.
Ten tijde van de besluitvorming bestond evenwel nog geen zekerheid omtrent de definitieve locatie. Naar verwachting zou de school in de toekomst kunnen worden gevestigd hetzij in een nieuw te bouwen complex aan de Lunterseweg, hetzij in het thans nog in gebruik zijnde gebouw van het Groen van Prinsterercollege aan de Schoutenstraat. Inmiddels is – nadat de bestreden besluiten waren genomen – door de raad der gemeente Barneveld bij besluit van 21 september 2006 het “Masterplan onderwijshuisvesting” vastgesteld, waarin laatstgenoemde locatie voor de definitieve huisvesting van het Witsiuscollege is aangewezen. Vervolgens heeft die raad besloten in te stemmen met de financiële dekking van deze locatiekeuze in de meerjarenbegroting 2007-2010, en heeft hij beslist dat medio 2009 met de functionele en bouwtechnische renovatie van het betrokken schoolgebouw kan worden aangevangen.
Wat betreft de toekomstige definitieve locatie elders moet derhalve worden geoordeeld dat weliswaar de intentie van verweerder – en van vergunninghouder – ten tijde van het nemen van de bestreden besluiten, en ook thans nog, zonder twijfel is gericht op verwezenlijking daarvan binnen een termijn van vijf jaar, en dat mag worden verwacht dat daartoe de nodige inspanning zal worden verricht, maar dat er – gelijk eiser heeft gesteld – onvoldoende concrete objectieve aanknopingspunten aanwezig zijn op grond waarvan kan worden aangenomen dat die verwezenlijking ook binnen die termijn haar beslag zal hebben gekregen. Zo ontbreekt een concreet bouwplan of andere documenten of concrete afspraken – bijvoorbeeld tussen het gemeentebestuur en vergunninghouder omtrent de beschikbaarstelling van de grond waaruit met een voldoende mate van zekerheid kan worden afgeleid dat de thans beoogde locatie inderdaad binnen de gestelde termijn in gebruik zal worden genomen. Bovendien biedt de gemeentelijke structuurvisie 2015 geen enkele zekerheid dat de vergunde school c.a. op het perceel zal worden verlaten en verwijderd, reeds omdat het perceel is gelegen in een strook die daarin is aangeduid als “voorzieningen”, op grond waarvan in elk geval niet zonder meer kan worden aangenomen dat het gemeentelijk planologisch beleid is gericht op handhaving van de huidige agrarische bestemming.
Ook overigens bevat hetgeen verweerder in de bestreden besluiten heeft overwogen en verder nog naar voren heeft gebracht, onvoldoende concrete objectieve gegevens ter staving van de tijdelijkheid van de school c.a.
Dat de huurovereenkomst tussen vergunninghouder en de grondeigenaar binnen de termijn van vijf jaar afloopt, biedt onvoldoende zekerheid omtrent de tijdelijkheid, reeds omdat die overeenkomstig de wil van partijen kan worden verlengd. Dat dat thans niet de bedoeling is, doet daaraan niet af.
Datzelfde geldt mutatis mutandis voor de terugkoopgarantie die met betrekking tot de bouwwerken in de overeenkomst tussen vergunninghouder en de aannemer is opgenomen.
Ook de aard van de gekozen bouwmaterialen biedt geen garantie dat de school c.a. voor of bij het einde van de gestelde termijn plots zal zijn tenietgegaan.
De in artikel 17, vierde tot en met zesde lid, van de WRO vervatte regeling tot herstel biedt, anders dan verweerder meent, geen garantie dat dit onmiddellijk na het verstrijken van de termijn zal zijn geschied.