zaaknummer / rolnummer: 137941 / HA ZA 06-381
Vonnis van 31 januari 2007
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres] B.V.,
gevestigd te Leeuwarden,
eiseres,
procureur mr. F.J. Boom te Arnhem,
advocaat mr. W.H.R. van Boetzelaer te Heerenveen,
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
KR BEHEER B.V.
gevestigd te Hoevelaken, gemeente Nijkerk,
gedaagde,
procureur mr. N.L.J.M. Rijssenbeek te Arnhem,
advocaat mr. W.H. Teusink te Ermelo.
Het verloop van de procedure
Voor het eerdere verloop van de procedure wordt verwezen naar het tussenvonnis van 13 september 2006. [eiseres] heeft daarop bij akte vier produkties in het geding gebracht, waarop KR Beheer bij antwoordakte heeft gereageerd. Vervolgens is nogmaals vonnis bepaald.
De vaststaande feiten, het geschil en de beoordeling daarvan
6. Gebleven wordt bij hetgeen eerder is vastgesteld en overwogen. [eiseres] heeft naar aanleiding van het daartoe gedane verzoek overgelegd de transportakte van 3 mei 1967, ingeschreven op 5 mei 1967, waarin is neergelegd de levering aan C.M. [betrokkene] van het huis met schuur aan de Westerdorpsstraat 93 te Hoevelaken, zijnde een ter plaatse kennelijk afgepaald gedeelte van het toenmalige kadastrale perceel 1358, ter grootte van als nader bij uitmeting vanwege het Kadaster zal blijken. Uit de akte blijkt dat [betrokkene] - anders dan eerder was aangenomen - heeft gekocht van de erven N.J. van [betrokkene 2], onder wie diens zoon C.J.K. van [betrokkene 2] en weduwe A.M. v[betrokkene 3]. De erven van de laatste hebben het daarnaast gelegen perceel 1515 aan J. Veldhuizen verkocht en op 31 oktober 1986 aan hem geleverd.
7. De inhoud van de akte van 3 mei 1967 geeft geen opheldering over wat de erven N.J. van [betrokkene 2] hebben bedoeld aan C.M. [betrokkene] te verkopen en te leveren. Uit de aantekeningen van de landmeter op de schets van augustus 1967 volgt voldoende dat toen in het terrein een heg aanwezig was als feitelijke oostgrens van het toenmalige perceel 455, die door de landmeter als bezitsgrens is omschreven. Dit gegeven brengt mee dat het in redelijkheid op de weg van KR Beheer ligt aan te tonen dat ook de strook aan de andere zijde van de heg (de westzijde daarvan) indertijd aan haar rechtsvoorganger C.M. [betrokkene] is mee verkocht en
geleverd.
8. Hieraan doet niet af het afwijkende verloop van de kadastrale grens. Terecht wijst [eiseres] er op dat uit veldwerk 285 blijkt dat het toen ging om de splitsing van de toenmalige percelen 455 en 1358. Zoals op het veldwerk valt te zien, zijn uit het eerstgenoemde perceel de percelen 1514 en 1515 gevormd, uit het tweede perceel de percelen 1516, 1517 en 1518. Op 17 augustus 1967 zijn de grenzen tussen de nieuwe percelen aan de landmeter aangewezen, die deze vervolgens in zijn schets heeft verwerkt. Het ging bij die gelegenheid niet om de aanwijzing van de al bestaande kadastrale oostgrens van perceel 455, die nu in geschil is en waarvan de landmeter in zijn noot op het veldwerk constateert dat die niet samen valt met de feitelijk grens. Hetzelfde geldt overigens voor veldwerk 446. Daar ging het op 1 juli 1971 alleen om een redres van een bijbouw op perceel 1516 van C.M. [betrokkene] en niet om de kadastrale grens van dat perceel met perceel 1515.
9. Slaagt KR Beheer er niet in aan te tonen dat ook de strook grond tussen de kadastrale grens en de toenmalige feitelijke grens aan C.M. [betrokkene] is verkocht en geleverd, dan is de vordering van [eiseres] op de primaire grondslag ten aanzien van die strook toewijsbaar. Slaagt KR Beheer wel, dan komt het subsidiair door [eiseres] gedane beroep op verjaring aan de orde. De bewijslast daarvan rust overeenkomstig de gewone regels van bewijslastverdeling op [eiseres].
Vanaf 5 mei 1967 zijn de naast elkaar gelegen toenmalige percelen 453 en 1358 niet meer in een hand. Op die dag is in het veronderstelde geval dat C.M. [betrokkene] de strook grond aan de andere zijde van de heg in eigendom heeft verkregen, de niet weersproken feitelijke situatie ontstaan dat een niet rechthebbende de – ondubbelzinnige - bezitter van de strook grond aan zijn kant van de heg is geworden. De verjaringstermijn is daarom op 6 mei 1967 begonnen te lopen. Naar oud recht is de rechtsvordering tot revindicatie na 30 jaar verjaard (artikel 2004 (oud) BW) Deze verjaringstermijn is per 1 januari 1992 bekort tot 20 jaar (artikel 3:306 BW). Die verjaringsregeling is op grond van artikel 73 lid 1 Overgangswet Nieuw Burgerlijk Wetboek van kracht per 1 januari 1993. Dat betekent dat de rechtsvordering tot revindicatie op 1 januari 1993 is verjaard wanneer [eiseres] in het bewijs zou slagen. Op de zelfde datum is op grond van artikel 3:105 BW de eigendom van de strook door de rechtsvoorganger van [eiseres] (J. Veldhuizen) verkregen.
10. Zoals uit de stellingen van [eiseres] volgt moet er worden onderscheiden tussen de door de landmeter in augustus 1967 ingemeten strook grond en de grond die Veldhuizen omstreeks 1986 met KR Beheer heeft geruild. Toen is de heg gerooid, heeft Veldhuizen een coniferenhaag vanaf de openbare weg tot aan de hoek van de nieuwe opstal van KR Beheer gezet en is de feitelijke grens van het erf van Veldhuizen vanaf de genoemde hoek naar achteren langs de muur van de opstal van KR Beheer naar de achtergrens gaan lopen. Aan de voorzijde kreeg KR Beheer de beschikking over een klein gedeelte van het perceel van Veldhuizen (aan haar zijde van de nieuwe coniferenhaag). De situatie na 1986 is door [eiseres] globaal aangegeven op haar productie 5a, die ervoor op productie 5c.
In rechtsoverweging 3 van het tussenvonnis van 13 september 2006 is naar aanleiding van de meer subsidiaire grondslag van de vordering van [eiseres] overwogen dat de volgens haar in 1986 gemaakte afspraak over de wijziging van de feitelijke grens op zich zelf beschouwd niet heeft geleid tot een wijziging van de eigendomsgrens. Dat neemt echter de mogelijkheid van eigendomsverkrijging door verjaring, waarop [eiseres] zich subsidiair heeft beroepen, niet weg.
11. Op zich zelf blijkt uit de overgelegde foto, die dateert uit 2004, voldoende dat de grond opzij van de opstal van KR Beheer alleen voor de eigenaar van perceel 1515 toegankelijk was, zodat deze naar verkeersopvattingen als bezitter heeft te gelden. Wil een beroep op verjaring kunnen slagen, dan moet komen vast te staan dat de door de grondruil ontstane feitelijke grens langer dan 20 jaar heeft bestaan. Uitgaande van het jaar 1986 is dat het geval. KR Beheer heeft echter aangevoerd dat de ruil eerst in 1991 heeft plaatsgevonden en ook dat het ging om een over en weer aan elkaar gegeven gebruiksrecht.
[eiseres] zal moeten aantonen dat de verjaring wel degelijk is voltooid. KR Beheer zal op haar beurt haar bevrijdende verweer hebben te bewijzen dat zij de grond langs haar opstal aan Veldhuizen in bruikleen heeft gegeven, zoals zij aan de voorzijde een stukje grond van hem in bruikleen heeft gekregen.
12. Uit het oogpunt van proceseconomie zullen de aan beide partijen te geven bewijsopdrachten gelijktijdig worden gegeven. Het komt praktisch voor de te horen getuigen meteen over alle bewijsthema’s te laten verklaren.
13. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
1. laat KR Beheer toe tot het bewijs van feiten en omstandigheden waaruit volgt dat in de door C.M. [betrokkene] op 3 mei 1967 van de erven N.J. van [betrokkene 2] gekochte en geleverde woning en grond aan de Westerdorpsstraat 93 te Hoevelaken was begrepen een strook grond ten westen van de feitelijke afscheiding (een heg) zoals deze door de landmeter op veldwerk 285 is ingetekend,
2. laat [eiseres], voor het geval dat KR Beheer in het bewijs onder 1. slaagt, toe tot het bewijs van feiten en omstandigheden waaruit volgt dat de onder 1. omschreven strook grond door middel van verjaring door haar rechtsvoorganger J. Veldhuizen in eigendom is verkregen,
3. laat [eiseres] toe het bewijs van feiten en omstandigheden waaruit volgt dat de door ruiling verkregen grond gelegen tussen de onder 1. omschreven strook grond en de westelijke zijmuur van de huidige opstal van KR Beheer door verjaring in eigendom is verkregen,
4. laat KR Beheer, voor het geval dat [eiseres] in het bewijs onder 3. slaagt, toe tot het bewijs van feiten en omstandigheden waaruit volgt dat zij de daar bedoelde grond krachtens een bruikleenovereenkomst aan J. Veldhuizen in gebruik heeft gegeven,
5. bepaalt dat, voor zover de partijen (KR Beheer als eerste) dit bewijs door middel van getuigen wil leveren, de getuigen door de rechtbank ( mr. D. van Driel van Wageningen) gehoord zullen worden in het gerechtsgebouw aan de Walburgstraat 2-4 te Arnhem op een door de rechtbank vast stellen datum en tijd (in beginsel op een dinsdag),
6. verwijst de zaak naar de tweede rolzitting na de dag waarop dit vonnis is uitgesproken voor het opgeven van eventuele getuigen met hun respectieve verhinderdagen, alsmede de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten in de maanden maart tot en met mei 2007, waarna dag en uur van het getuigenverhoor zullen worden bepaald,
7. bepaalt dat het aan de hand van de gedane opgave(n) vastgestelde tijdstip in beginsel niet zal worden gewijzigd,
8. verstaat dat bij gebreke van de gevraagde opgave van getuigen geen gelegenheid meer zal worden gegeven voor het doen horen van getuigen,
9. verwijst in dat geval de zaak naar de zesde rolzitting na de dag waarop dit vonnis is uitgesproken, voor het nemen van een conclusie na niet gehouden getuigenverhoor aan de zijde van KR Beheer, waarbij deze desgewenst ook het bewijs schriftelijk kan leveren, of voor bepaling datum vonnis,
10. bepaalt voorts dat de partijen bij de getuigenverhoren aanwezig zullen zijn en, indien daartoe naar het oordeel van de rechter aanleiding bestaat, tijdens en/of na de getuigenverhoren voor de rechter zullen verschijnen om aan deze inlichtingen over de zaak te geven en deze te laten onderzoeken of de partijen het op één of meer punten met elkaar eens kunnen worden,
11. bepaalt dat, voor zover partijen in verband met de getuigenverhoren zich nog van (schriftelijke) (bewijs)stukken willen bedienen, zij deze stukken uiterlijk twee weken tevoren in fotokopie aan de andere partij en aan de rechtbank toe zullen zenden,
12. verstaat dat hoger beroep van dit vonnis alleen mogelijk is tegelijk met dat van het eindvonnis,
13. houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. D. van Driel van Wageningen en uitgesproken in het openbaar op 31 januari 2007.