ECLI:NL:RBARN:2007:BA1504

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
28 februari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
145951
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • D. van Driel van Wageningen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor misbruik van pin- en tankpassen tussen twee besloten vennootschappen

In deze zaak tussen de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Servicestation B.V. (eiser) en een andere besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid (gedaagde) staat de aansprakelijkheid voor misbruik van pin- en tankpassen centraal. De partijen hebben op 31 oktober 2002 een overeenkomst gesloten waarbij eiser tankpassen met bijbehorende pincodes aan gedaagde ter beschikking heeft gesteld. De overeenkomst bevatte een bepaling die de verantwoordelijkheid van gedaagde bij verlies of diefstal van de pas regelt. Eiser vordert een bedrag van € 7.445,76 van gedaagde, vermeerderd met rente en kosten, omdat gedaagde niet heeft betaald voor brandstof die met de tankpas is afgenomen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat gedaagde de tankpassen gebruikte voor het tanken van dieselbrandstof voor haar vrachtwagens, en dat er onregelmatigheden zijn opgetreden bij het gebruik van de tankpas met nummer 15603. Eiser heeft gedaagde op 6 juli 2005 geïnformeerd dat de tankpas was geblokkeerd, maar gedaagde heeft nagelaten om de pas te blokkeren en heeft geen melding gemaakt van een inbraak waarbij de tankpas en pincode mogelijk zijn gestolen.

De rechtbank oordeelt dat gedaagde in redelijkheid aansprakelijk kan worden gehouden voor de onregelmatige transacties, ondanks dat eiser ook maatregelen had kunnen nemen. De vordering van eiser wordt toegewezen, inclusief de gevorderde rente en buitengerechtelijke kosten. Gedaagde wordt veroordeeld in de proceskosten. Dit vonnis is uitgesproken op 28 februari 2007 door mr. D. van Driel van Wageningen.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 145951 / HA ZA 06-1718
Vonnis van 28 februari 2007
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
SERVICESTATION [eiser] B.V.,
gevestigd te [woonplaats],
eiseres,
procureur mr. N.L.J.M. Rijssenbeek te Arnhem,
advocaat mr. P.N. van Schaik te Helmond,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde] B.V.,
gevestigd te [woonplaats],
gedaagde,
procureur en advocaat mr. P.J.L.R. van Passel te Nijmegen.
Het verloop van de procedure
Voor het eerdere verloop van de procedure wordt verwezen naar het tussenvonnis van 29 november 2006. De daarop gehouden comparitie van partijen, waarvan het proces-verbaal zich bij de stukken bevindt, heeft niet tot overeenstemming geleid. Vervolgens is vonnis bepaald.
De vaststaande feiten
1.1. [eiser] exploiteert een aantal benzinestations te [woonplaats] en omstreken. [gedaagde] heeft een transportbedrijf. Op 31 oktober 2002 hebben de partijen een overeenkomst gesloten, waarbij [eiser] een aantal tankpassen (creditcards) met de daarbij behorende pincodes aan [gedaagde] ter beschikking heeft gesteld, waaronder de tankpas met het nummer 15603. Van de op schrift gestelde overeenkomst luidt bepaling D:
“bij verlies of diefstal dient de leverancier hiervan onverwijld in kennis gesteld te worden door cliënt. Tot dat moment blijft hij aansprakelijk voor het gebruik van de card.”.
[gedaagde] placht de tankpassen te gebruiken om dieselbrandstof voor haar vrachtwagens af te nemen. De op deze wijze gekochte brandstof werd twee maal per maand achteraf gefactureerd.
1.2. Op 21 juni 2005 heeft [betrokkene] aangifte gedaan van vernieling in de periode vrijdag 17 – maandag 20 juni 2005 aan de vrachtauto met het kenteken [kenteken]. Deze vrachtauto maakte deel uit van het wagenpark van [gedaagde] en werd gereden door haar chauffeur [betrokkene 2]. De aangifte vermeldt dat de zijruit aan de bestuurderszijde was ingeslagen, dat in de cabine alle kastjes open waren, het een grote ravage was en dat alles wat in de kastjes had gelegen, door de vrachtauto lag, pasjes, rijbewijs, dvd’s, etc..
1.3. Bij factuur van 30 juni 2005 (nr. 624600) heeft [eiser] over de periode 20 juni - 30 juni 2005 een bedrag van € 11.055,13 inclusief omzetbelasting aan [gedaagde] in rekening gebracht, waarvan € 6.641,42 exclusief omzetbelasting sloeg op tankpas 15603. Op 6 juli 2005 heeft [gedaagde] telefonisch contact met [eiser] opgenomen over deze factuur, die een groot aantal van het gebruikelijke patroon afwijkende brandstoftransacties, die met tankpas 15603 waren verricht, inhield.
1.4. Bij fax van eveneens 6 juli 2005 heeft [eiser] aan [gedaagde] bevestigd dat de tankpas per direct geblokkeerd was. [gedaagde] heeft de tankpas niet geblokkeerd om te proberen te achterhalen wie verantwoordelijk was voor de afwijkende brandstoftransacties. Omstreeks 20 juli 2005 heeft [gedaagde] wederom een factuur van [eiser] toegezonden gekregen met daarop transacties die volgens [gedaagde] niet door haar waren verricht. Daarop heeft [eiser] alle brandstoftransacties die met tankpas 15603 ná 5 juli 2005 waren verricht, alsnog voor eigen rekening genomen. Bij factuur van 15 juli 2005 (nr. 628932) is aan [gedaagde] over de periode 1 - 5 juli 2005 voor € 2.579,72 inclusief omzetbelasting in rekening gebracht, waarvan € 1.177,55 exclusief omzetbelasting betrekking had op tankpas 15603.
1.5. Van de op 30 juni en 15 juli 2005 tot een gezamenlijk totaal van € 13.634,85 gefactureerde bedragen heeft [gedaagde] op 30 juli 2005 € 7.290,60 in mindering voldaan. Verdere betalingen heeft zij geweigerd. Abusievelijk heeft zij het door haar betwiste bedrag betaald en het erkende bedrag ad € 6.344,25 onbetaald gelaten.
Het geschil
2. [eiser] vordert [gedaagde] te veroordelen aan haar te betalen € 7.445,76, vermeerderd met de contractuele rente van 18% per jaar over € 6.344,25 vanaf 1 maart 2006. Naast de onbetaald gebleven hoofdsom maakt van Dijkhuizen aanspraak op over de periode 16 - 28 februari 2006 vervallen rente ad € 40,67 en op € 1.060,84 wegens buitengerechtelijke kosten.
[eiser] legt aan haar vorderingen de vaststaande feiten ten grondslag. Zij meent dat, gelet op de functie van de tankpas en pincode in het dagelijks handelsverkeer, degene die in het bezit daarvan wordt gesteld, daarmee zorgvuldig heeft om te gaan. Dit houdt in dat de bezitter de pincode te allen tijde geheim dient te houden. Onregelmatigheden die in de risicosfeer liggen van de gebruiker, zijn voor diens rekening, omdat de leverancier/verstrekker van de pas en pincode daarop geen invloed kan uitoefenen.
[gedaagde] voert gemotiveerd verweer.
De beoordeling van het geschil
3. Op zich zelf staat als onvoldoende betwist tussen de partijen vast dat de in geschil zijnde hoeveelheden brandstof zijn getankt met behulp van een pinpas, waarvan het nummer correspondeert met de aan [gedaagde] ter beschikking gestelde pinpas met het nummer 15603, nu zij de juistheid van de door [eiser] overgelegde registratiebonnen betreffende het overgrote deel van de betwiste leveranties, niet heeft tegengesproken.
4. De partijen twisten er over wie van hen het risico dient te dragen voor misbruik van pin- en tankpassen zoals [eiser] die ter beschikking heeft gesteld.
Het betoog van [gedaagde] dat [eiser] zelfstandig met haar in contact had moeten treden over van het gebruikelijke patroon afwijkende transacties en ook adequate maatregelen had moeten treffen, zoals het automatisch blokkeren van de tankpas, komt neer op het verweer dat het aansprakelijk houden van [gedaagde] voor betwiste leveranties naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is (art. 6:248 lid 2 BW).
Aan [gedaagde] kan worden toegegeven dat de beveiliging van de pinpassen van [eiser] te wensen overlaat. Zo zou het door Shell gehanteerde systeem van automatische blokkade en telefonische verificatie, zoals door [gedaagde] tijdens de comparitie beschreven, de fraude wellicht hebben kunnen voorkomen. Daar staat echter tegenover dat tijdens de comparitie is gebleken dat [gedaagde], anders dan aangevoerd in de conclusie van antwoord, het pasje niet in de kluis op haar kantoor had opgeborgen maar aan de chauffeur, die de volgende dag vroeg moest vertrekken, had meegegeven. Het inslaan van de zijruit van de bestuurderscabine en het doorzoeken daarvan tussen 17 en 20 juni 2005 heeft [gedaagde] niet aan [eiser] gemeld. Zoals uit de aangifte van 21 juni 2005 blijkt, slingerde er van alles door de cabine, waaronder pasjes en een rijbewijs. Nu de onregelmatige transacties op 21 juni 2005 zijn begonnen, is het bij gebreke van een andere plausibele verklaring zo waarschijnlijk en wordt daarom als vaststaand aangenomen, dat door degene(n) die de cabine heeft/hebben doorzocht, zowel de pas en de daarbij behorende pincode daar is aangetroffen en dat de pas toen moet zijn gekopieerd.
Terecht heeft [eiser] tijdens de comparitie opgemerkt dat zij maatregelen had kunnen nemen als [gedaagde] haar direct over de inbraak had verteld. Ook al deed zich naar de letter niet de situatie voor zoals beschreven in de overeenkomst onder D, [gedaagde] heeft dat ten onrechte nagelaten. Dat zij de vernieling van de autoruit meer als baldadigheid heeft beschouwd, doet daaraan niet af.
5. De slotsom is dat het in redelijkheid en billijkheid niet onaanvaardbaar is dat [eiser] [gedaagde] voor de onregelmatige transacties aanspreekt. De gevorderde hoofdsom, vermeerderd met de onweersproken contractuele rente daarover, is op grond hiervan toewijsbaar. Dat geldt ook voor de naar aanleiding van de betwisting door [gedaagde] nader gespecificeerde buitengerechtelijke kosten. Voldoende is komen vast te staan dan tot het gevorderde bedrag daadwerkelijk buitengerechtelijke werkzaamheden zijn verricht.
6. Als de in het ongelijk gestelde partij zal [gedaagde] de kosten van deze procedure moeten dragen.
De beslissing
De rechtbank,
veroordeelt [gedaagde] tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiser] te betalen € 7.445,76 (zevenduizend vierhonderd vijfenveertig gulden en zesenzeventig eurocent), te vermeerderen met de overeengekomen rente van 18% per jaar over
€ 6.344,25 vanaf 1 maart 2006,
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van deze procedure, tot op heden aan de zijde van [eiser] bepaald op € 1.135,32 waarvan € 367,32 wegens verschotten en
€ 768,00 wegens salaris,
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. D. van Driel van Wageningen en is uitgesproken in het openbaar op 28 februari 2007.
Coll.:
WA