ECLI:NL:RBARN:2007:BA2028

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
13 februari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 06/3918
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.C.G.J. van Well
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking voorlopige beschikking laag tarief bestelauto's voor ondernemers door de gemeente

In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 13 februari 2007 uitspraak gedaan in een geschil tussen de gemeente [X] (eiseres) en de inspecteur van de Belastingdienst (verweerder) over de intrekking van een voorlopige beschikking voor het lage tarief voor bestelauto's. Eiseres, een publiekrechtelijk lichaam, had bezwaar gemaakt tegen de intrekking van de beschikking die haar het lage tarief voor bestelauto's verleende. De rechtbank diende te beoordelen of eiseres als ondernemer in de zin van artikel 7 van de Wet op de Omzetbelasting 1968 (Wet OB) kon worden aangemerkt en of zij recht had op het lage tarief voor bestelauto's volgens artikel 24b van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 (Wet MRB).

De rechtbank oordeelde dat de werkzaamheden die eiseres verrichtte met de bestelauto's, zoals het onderhoud van wegen en gebouwen, niet onder de definitie van ondernemer vielen. Dit was gebaseerd op de jurisprudentie van de Hoge Raad, die stelde dat gemeenten niet als belastingplichtige worden aangemerkt voor werkzaamheden die zij als overheid verrichten. De rechtbank concludeerde dat eiseres niet voldeed aan de voorwaarden voor het lage tarief, omdat de werkzaamheden die zij verrichtte in het kader van haar publieke taken vielen en niet als economische activiteiten konden worden gekwalificeerd.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door rechter M.C.G.J. van Well, in aanwezigheid van griffier L.A. Aalbersberg. Partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken na de verzenddatum van de uitspraak hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te Arnhem.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 06/3918
Uitspraakdatum: 13 februari 2007.
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
Gemeente [X], gevestigd te [X], eiseres,
en
de inspecteur van de Belastingdienst Centrale administratie/kantoor Apeldoorn,
verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
Verweerder heeft bij beschikking met dagtekening 21 april 2006 de aan eiseres verstrekte voorlopige beschikking laag tarief bestelauto’s voor ondernemers, kenmerk [****], ingetrokken.
Eiseres heeft tegen deze beschikking bezwaar gemaakt.
Verweerder heeft het bezwaar afgewezen.
Eiseres heeft daartegen bij brief van 20 juni 2006, ontvangen bij de rechtbank op 27 juni 2006, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 januari 2007 te Arnhem.
Namens eiseres is aldaar verschenen i[A]. Namens verweerder is verschenen
[B]
2. Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast.
Eiseres is houder van de volgende 22 bestelauto’s:
Kenteken Merk
36-BT-JS Iveco
73-BT-FN Citroën
97-BP-HB Peugeot
96-BP-HB Peugeot
83-BN-TD Hyundai
08-BJ-GR Citroën
VS-GJ-68 Iveco
80-VX-VH Renault
14-VX-HK Renault
59-VV-VD Iveco
25-VV-HG Nissan
24-VV-HG Nissan
23-VV-HG Nissan
25-VS-TB Iveco
96-VT-VZ Nissan
78-VR-ND Iveco
82-VJ-HK Ford
81-VJ-HK Ford
64-VH-FX Ford
64-VH-BH Renault
VF-ZP-37 Volkswagen
VH-97-JZ Volkswagen
Deze bestelauto’s worden door eiseres gebruikt voor het verrichten van werkzaamheden ten behoeve van het onderhoud van wegen en gebouwen die eigendom zijn van eiseres, het onderhoud van de gemeentelijke groenvoorziening, het inzamelen van huisvuil en het handhaven van wetgeving samenhangend met de openbare ruimte en het milieu.
Met betrekking tot voornoemde bestelauto’s is aan eiseres op 28 november 2005 een voorlopige beschikking laag tarief bestelauto’s, kenmerk [****], afgegeven.
Verweerder heeft vervolgens een onderzoek laten instellen door de Belastingdienst [P]
Op 7 april 2006 heeft [C], werkzaam bij de Belastingdienst [P], verweerder schriftelijk laten weten dat na onderzoek is geconstateerd dat de gemeente [X] (eiseres) geen ondernemer is voor de omzetbelasting voor de werkzaamheden waarvoor de bestelauto’s worden gebruikt.
Verweerder heeft met dagtekening 21 april 2006 de voornoemde voorlopige beschikking ingetrokken.
Op 15 mei 2006 heeft eiseres verweerder verzocht om nadere informatie. Verweerder heeft per brief van 17 mei 2006 op dit verzoek gereageerd.
Na ontvangst van de inlichtingen heeft eiseres bezwaar gemaakt. Het bezwaarschrift is door verweerder op 23 mei 2006 ontvangen.
Bij uitspraak op bezwaar van 26 juni 2006 heeft verweerder het bezwaar afgewezen.
Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.
3. Geschil
In geschil is het antwoord op de vraag of de voorlopige beschikking ten onrechte is ingetrokken.
Het geschil spitst zich toe op de vraag of eiseres dient te worden aangemerkt als ondernemer in de zin van artikel 7 van de Wet op de Omzetbelasting 1968 (hierna: de Wet OB) en of eiseres - uit dien hoofde - in aanmerking dient te komen voor de toepassing van het lage tarief voor bestelauto’s in de zin van artikel 24b van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 (hierna: de Wet MRB).
Eiseres beantwoordt deze vragen bevestigend. Verweerder beantwoordt deze vragen ontkennend.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.
4. Beoordeling van het geschil
Ingevolge artikel 6 van de Wet MRB is de houder van een bestelauto belastingplichtig.
Het tarief voor een bestelauto is - in beginsel- gelijk aan dat voor een personenauto
(artikel 24 van de Wet MRB).
Op 1 juli 2005 is artikel 24b van de Wet MRB in werking getreden. Ingevolge dit artikel is, indien aan de voorwaarden wordt voldaan (op verzoek van belastingplichtige) het lagere bestelautotarief van toepassing. Voorwaarde om in aanmerking te komen voor het lage tarief voor bestelauto’s is dat de belastingplichtige is aan te merken als ondernemer in de zin van artikel 7 van de Wet OB.
Voor de Wet OB wordt onder ondernemer verstaan:
“ieder die een bedrijf zelfstandig uitoefent” (artikel 7, eerste lid, van de Wet OB).
Waar in deze wet wordt gesproken van bedrijf, wordt daaronder mede verstaan:
a) beroep en
b) exploitatie van een vermogensbestanddeel om er duurzaam opbrengst uit te verkrijgen
(artikel 7 tweede lid, van de Wet OB).
Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad heeft de Nederlandse wetgever aan de term ‘bedrijf’ in artikel 7 van de Wet OB geen andere betekenis willen geven dan die van de term ‘economische activiteit’ van artikel 4 van de Zesde Richtlijn (zie onder meer Hoge Raad 27 augustus 1985, nr. 21 608, BNB 1985/316).
Artikel 4, eerste lid, van de Zesde Richtlijn bepaalt dat een ondernemer iemand is die zelfstandig economische activiteiten verricht, ongeacht het oogmerk of resultaat van de activiteit. Het tweede lid geeft een omschrijving van economische activiteiten. Deze omvatten alle werkzaamheden van een fabrikant, handelaar of een dienstverrichter, met inbegrip van de winning van delfstoffen, de landbouw en de uitoefening van vrije of daarmee gelijkgestelde beroepen.
Een economische activiteit moet zijn gericht op een (in)directe tegenprestatie. Zo oordeelde de Hoge Raad dat een gemeente bij de aanleg van straten en plantsoenen niet als ondernemer optrad omdat de goederen bij haar in eigendom blijven en zij terzake geen vergoeding ontvangt (Hoge Raad 12 maart 1980, nr. 19 239, BNB 1980/128).
Indien de vraag, of eiseres prestaties heeft verricht in het economische verkeer, bevestigend is beantwoord is vervolgens het bepaalde in artikel 4, vijfde lid, van de Zesde Richtlijn van belang. Hierin is, voor zover hier van belang, bepaald dat gemeenten niet als belastingplichtige worden aangemerkt voor de werkzaamheden of handelingen die zij als overheid verrichten. Wanneer deze lichamen evenwel zodanige werkzaamheden of handelingen verrichten, moeten zij daarvoor als belastingplichtige worden aangemerkt, indien een behandeling als niet-belastingplichtige tot concurrentievervalsing van enige betekenis zou leiden. Genoemde lichamen worden in elk geval beschouwd als belastingplichtig voor de in bijlage D behorende bij de Zesde Richtlijn (hierna: bijlage D) genoemde werkzaamheden, voor zover deze niet van onbeduidende omvang zijn.
Uit vaste rechtspraak van het Hof van Justitie EG blijkt dat als werkzaamheden door publiekrechtelijke lichamen als overheid worden verricht in de zin van artikel 4, vijfde lid, eerste alinea, van de Zesde Richtlijn, worden aangemerkt de werkzaamheden die door hen worden verricht in het kader van het specifiek voor hen geldende juridische regiem, met uitsluiting van de werkzaamheden die zij onder dezelfde juridische voorwaarden als particuliere marktdeelnemers verricht (zie onder meer het arrest van 12 september 2000, Commissie/Frankrijk C-276/97, punt 40).
In de jurisprudentie van de Hoge Raad is het criterium van het juridische regiem diverse malen aan de orde geweest. Bijvoorbeeld in het arrest van 3 maart 1993, nr. 28 441, BNB 1993/178, waarin de Hoge Raad oordeelde:
‘ (…) Bij het (doen) aanleggen en onderhouden van een rioleringsstelsel ten behoeve van zichzelf, treedt een gemeente niet als privaatrechtelijk, doch als publiekrechtelijk rechtssubject op, hetgeen meebrengt dat zij handelt in het specifiek voor haar geldende juridisch regiem, en dus (…) als overheid. Dit is zowel het geval wanneer zij het aanleggen en onderhouden van dat rioleringsstelsel in eigen beheer verricht, als wanneer zij deze werkzaamheden door derden laat verrichten, in welk geval zij de door deze derden ter zake in rekening gebrachte omzetbelasting niet in aftrek kan brengen.’
Vast staat dat de onder 2. hiervóór genoemde bestelauto’s door eiseres worden gebruikt voor het verrichten van werkzaamheden ten behoeve van het onderhoud van wegen en gebouwen die eigendom zijn van eiseres, het onderhoud van de gemeentelijke groenvoorziening, het inzamelen van huisvuil en het handhaven van wetgeving samenhangend met de openbare ruimte en het milieu. Deze werkzaamheden zijn niet opgenomen in bijlage D.
Gelet op de hiervoor aangehaalde jurisprudentie van de Hoge Raad en het Hof van Justitie EG is de rechtbank van oordeel dat de werkzaamheden ten behoeve waarvan de bestelauto’s worden ingezet - nog afgezien van de vraag of sprake is van deelname aan het economische verkeer – werkzaamheden betreffen ter uitvoering van een op eiseres rustende taak en daardoor in het kader van een voor haar geldend juridisch regime. Daaraan doet niet af dat deze werkzaamheden uitgevoerd (kunnen) worden door derden.
Gelet op het voorgaande is eiseres in deze niet aan te merken als ondernemer in de zin van artikel 7 van de Wet OB. Hieruit volgt dat niet wordt voldaan aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor het lage tarief voor bestelauto’s, zoals omschreven in artikel 24b van de Wet MRB.
Het beroep van eiseres dient ongegrond te worden verklaard.
5. Proceskosten
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
6. Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 13 februari 2007 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. M.C.G.J. van Well, rechter, in tegenwoordigheid van mr. L.A. Aalbersberg, griffier.
de griffier, de rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.