zaaknummer / rolnummer: 151350 / KG ZA 07-57
Vonnis in kort geding van 7 maart 2007
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser bij dagvaarding van 8 februari 2007,
procureur mr. L. Paulus,
advocaat mr. C.J. Driessen te Beers, gemeente Cuijk,
de publiekrechtelijke rechtspersoon
[gemeente],
zetelend te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. G.A. van der Veen te Rotterdam.
Partijen zullen hierna [eiser] en de gemeente worden genoemd.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties
- de producties van de gemeente
- de mondelinge behandeling
- de pleitnota van de gemeente.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Op 30 augustus 2001 heeft [eiser] bij de gemeente een aanvraag voor een bouwvergunning ingediend betreffende de herbouw van een bedrijfswoning met agrarische bedrijfsruimte aan de [adres].
2.2. Op 15 januari 2002 is de gemeente overgegaan tot het opleggen van een bouwstop met betrekking tot voornoemd perceel omdat daar bouwwerkzaamheden plaatsvonden zonder de daartoe benodigde bouwvergunning.
2.3. Op 7 februari 2002 is door de gemeente de door [eiser] aangevraagde bouwvergunning verleend.
2.4. Nadat de regionaal inspecteur van VROM (Regio Oost) op 11 maart 2003 een
bezwaarschrift heeft ingediend tegen de verleende bouwvergunning, heeft de gemeente bij beslissing op bezwaar van 15 juli 2003 de bouwvergunning ingetrokken en alsnog geweigerd.
2.5. Op 10 september 2003 heeft de gemeente ten aanzien van bedoeld perceel opnieuw een bouwstop opgelegd omdat er bouwwerkzaamheden plaatsvonden zonder de daartoe benodigde bouwvergunning.
2.6. Bij vonnis van deze rechtbank van 12 mei 2004 is het door [eiser] ingestelde beroep tegen voornoemd heroverwegingsbesluit gegrond verklaard.
2.7. Naar aanleiding van dit vonnis heeft de Afdeling Ruimtelijke Ontwikkeling van de gemeente op 29 juni 2004 aan de Commissie Bezwaar- en Beroepschriften een vakafdelingsadvies uitgebracht. Dit advies luidt, voor zover van belang, als volgt.
“Consequenties van de uitspraak
Nu het bestreden besluit is vernietigd moet er, met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is bepaald, een nieuwe beslissing op het bezwaar worden genomen. Hierbij zal tevens aandacht moeten worden besteed aan de vraag in hoeverre er termen aanwezig zijn om de schade te vergoeden. Niet uitgesloten is dat de gemeente thans gehouden is de schade te vergoeden vanwege de vertraging in de bouw aan Ariens te vergoeden. Om hier een oordeel over te kunnen geven dient Ariens een eventueel schadeverzoek overigens zelf eerst nader te onderbouwen.”
2.8. [eiser] heeft de gemeente op 30 augustus 2004 aansprakelijk gesteld voor de door hem geleden schade.
2.9. Bij tweede beslissing op bezwaar van 28 september 2004 heeft de gemeente het bezwaar van de regionaal inspecteur van VROM (Regio Oost )ongegrond verklaard en de bouwvergunning in stand gelaten.
2.10. Bij brief van 6 oktober 2004 heeft de gemeente onder meer het volgende aan [eiser] bericht.
“Afwikkeling vergunningaanvragen ([adres])
In onze brief d.d. 30 september 2004 hebben wij u reeds medegedeeld dat wij, naar aanleiding van de uitspraak van de Rechtbank en het advies van de commissie bezwaarschriften, (opnieuw) een besluit hebben genomen op de bezwaren gericht tegen de aan u verleende vergunning voor het bouwen van een bedrijfswoning met agrarische bedrijfsruimte op het perceel [adres]. Op grond van dit besluit is het u in beginsel toegestaan om de bouwwerkzaamheden, mits deze conform de verleende vergunning worden uitgevoerd, te hervatten.
Hiermee vervalt tevens de bij besluit d.d. 10 september 2003, opgelegde bouwstop. Het door u, op 16 september 2003, tegen deze bouwstop ingestelde bezwaar, wordt door ons dan ook niet verder in behandeling genomen.”
2.11. Op 10 april 2006 heeft ing. [betrokkene], beëdigd rentmeester/onteigeningsdeskundige bij ingenieursbureau Meander BV, op verzoek van [eiser] een taxatierapport uitgebracht. Doel van dit rapport is “vaststelling van de totale schadeloosstelling voortkomend uit het feit dat de herbouw van de bedrijfswoning met overige bedrijfsopst[adres]n de [adres] is stilgelegd door overheidsingrijpen”.
2.12. [eiser] heeft de gemeente bij brief van 16 juni 2006 nogmaals aansprakelijk gesteld voor de door hem geleden schade. Bij deze brief is voornoemd taxatierapport van [betrokkene] gevoegd.
2.13. Bij besluit van 23 januari 2007 heeft de gemeente het verzoek tot schadevergoeding van [eiser] afgewezen. Zij heeft daarbij onder meer het volgende overwogen.
“Dat claimant over de periode 7 februari 2002 tot 15 juli 2003 niet over een onherroepelijke bouwvergunning beschikte;
Dat claimant over de periode 15 juli 2003 tot 28 september 2004 in het geheel niet over een bouwvergunning beschikte;
Dat de besluiten van 15 januari 2002 en 10 september 2003 tot het stilleggen van de bouw rechtmatig zijn genomen;
Dat de besluiten van 15 januari 2002 en 10 september 2003 formele rechtskracht hebben gekregen;
Dat het stilleggen van de bouw rechtmatig was en er derhalve géén grond aanwezig is voor aansprakelijkheidsstelling.”
3.1. [eiser] vordert dat de gemeente op straffe van een dwangsom wordt geboden over te gaan tot betaling van een voorschot op de geclaimde schadevergoeding ter grootte van
€ 200.000,00.
3.2. [eiser] legt aan zijn vordering ten grondslag dat de gemeente aansprakelijk is voor de vertraging die is ontstaan in de herbouw van zijn bedrijfswoning met agrarische bedrijfsruimte te [woonplaats]. Het door hem ingestelde beroep tegen het besluit van de gemeente om de reeds verleende bouwvergunning in te trekken en alsnog te weigeren, is bij vonnis van deze rechtbank immers gegrond verklaard. Ten gevolge van de vertraging in de herbouw heeft [eiser] aanzienlijke schade geleden, die blijkens het door [betrokkene] opgemaakt taxatierapport thans wordt begroot op € 414.840,00. Nu de gemeente desondanks weigerachtig blijft om over te gaan tot betaling van schadevergoeding, handelt de gemeente onrechtmatig jegens hem.
3.3. De gemeente voert gemotiveerd verweer waarop, voor zover van belang, hierna zal worden ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. De gevorderde voorziening strekt tot betaling van een geldsom. Voor toewijzing van een dergelijke vordering in kort geding is slechts dan plaats, als het bestaan en de omvang van de vordering in hoge mate aannemelijk zijn, terwijl voorts uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist en het risico van onmogelijkheid van terugbetaling bij afweging van de belangen van partijen - aan toewijzing niet in de weg staat.
4.2. In aanmerking genomen het hiervoor gestelde, dient eerst te worden beoordeeld of het bestaan en de omvang van het door [eiser] gevorderde bedrag in hoge mate aannemelijk zijn geworden. Naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter is dit niet het geval. Daartoe wordt het volgende overwogen.
4.3. [eiser] stelt dat de gemeente aansprakelijk is voor de vertraging die is ontstaan in de herbouw van zijn bedrijfswoning met agrarische bedrijfsruimte te [woonplaats]. Hij verwijst voor de omvang van de totale schade naar het door [betrokkene] opgemaakte taxatierapport. De schade is daarin begroot op € 414.840,00.
4.4. De gemeente stelt daar - uitvoerig met stukken onderbouwd - onder meer het volgende tegenover:
-Het door [betrokkene] op 10 april 2006 opgemaakte taxatierapport kan niet dienen ter begroting van de gestelde schade. Dit rapport heeft immers betrekking op een bijna tweemaal zo lange periode van stilliggen van de herbouw. Dit volgt uit het feit dat de feitelijke situatie ter plekke op 20 oktober 2005 (blijkens het taxatierapport de opnamedatum) als uitgangspunt voor het rapport is genomen, terwijl reeds een jaar daarvoor niets meer aan voortzetting van de herbouw in de weg stond (zie 2.7.). Daarmee is onduidelijk welke schade (onder meer kalkuitslag, roestaantasting en schimmelvorming) wanneer precies is ontstaan.
-In het taxatierapport wordt ten onrechte voorbij gegaan aan het feit dat [eiser] reeds vóór het verlenen van de bouwvergunning (van 7 februari 2002) is gestart met de herbouw, hetgeen op 15 januari 2002 van gemeentewege heeft geleid tot oplegging van een bouwstop. Het valt geenszins uit te sluiten dat een deel van de gestelde schade aan deze (rechtmatige) bouwstop valt toe te schrijven.
Voorts is [eiser] na het besluit van de gemeente de bouwvergunning alsnog te weigeren, op 25 juli 2003 doorgegaan met de herbouw, hetgeen op 10 september 2003 heeft geleid tot een nieuwe bouwstop. Het is aannemelijk dat er tussen deze twee data door [eiser] voorzieningen zijn getroffen die aan de schade hebben bijgedragen.
-Tussen de verleende bouwvergunning en de herbouw zoals deze heeft plaatsgevonden bestaan forse afwijkingen. Uit een intern controlerapport van 9 september 2004 blijkt dat de afmetingen van de bouw op vele punten niet kloppen, dat kozijnen door deuren zijn vervangen, dat er constructieve delen zijn veranderd of weggelaten en dat er ruimten ontbreken. Deze afwijkingen zouden op zichzelf beschouwd al een nieuwe bouwstop en dus een verdere stillegging van de verdere bouwwerkzaamheden hebben gerechtvaardigd. Dit betekent dat ook zonder de intrekking van de bouwvergunning de herbouw geruime tijd zou hebben stilgelegen. Het taxatierapport gaat evenwel aan dit aspect voorbij.
De gestelde kosten van [eiser] zijn dan ook niet of niet geheel aan de intrekking van de bouwvergunning te wijten, maar aan de afwijkingen die [eiser] zelf heeft verricht.
- Een aanzienlijk deel van de gestelde schade bestaat uit aanspraken op de Nationale Reserve Toeslagrechten 2006 tot en met 2013. Het staat echter allerminst vast dat [eiser] deze rechten heeft moeten missen. Daarnaast staat wel vast dat deze rechten niet als schade ten gevolge van de intrekking van de bouwvergunning kunnen worden beschouwd, nu [eiser] op de door zijn agrarisch adviseur, i[betrokkene 2], genoemde peildatum van 15 mei 2004 niet over een toereikende bouwvergunning beschikte, ongeacht de intrekking.
- Het taxatierapport besteedt geen aandacht aan de verplichting tot het treffen van schadebeperkende maatregelen. Het rapport wekt de indruk dat er gedurende twee jaar lang niets of nagenoeg niets is gedaan om het bouwwerk te beschermen, ook niet toen [eiser] een nieuwe bouwvergunning had ontvangen. Deskundigen zullen daarom moeten beoordelen welk deel van de (eventuele) schade is veroorzaakt door het verzaken van de schadebeperkingsplicht van [eiser].
4.5. [eiser] heeft vervolgens op zijn beurt voorgaande stellingen van de gemeente gemotiveerd betwist, daarbij onder meer stellende dat de eerste bouwstop door de gemeente uit zijn verband is gerukt, omdat deze nog geen twee weken duurde, en dat er ook geen sprake is van een rechtmatige bouwstop, dat de afwijkingen aan de herbouw van ondergeschikte aard zijn en dat de gemeente geen aanleiding heeft gezien hiervoor een bouwstop op te leggen, dat [eiser] wel degelijk aanspraken op de Nationale Reserve Toeslagrechten toekomt en dat er zeer zeker schadebeperkende maatregelen zijn getroffen.
4.6. Uit het voorgaande volgt dat partijen op vele (essentiële) onderdelen van mening verschillen, waarbij zij op elkaars stellingen uitvoerig en gemotiveerd verweer hebben gevoerd. Nu partijen zozeer van mening verschillen, kunnen het bestaan en de omvang van de vordering alleen (eventueel) worden achterhaald door middel van het overleggen van nadere bewijsstukken, het horen van getuigen en/of het gelasten van een deskundigenbericht. Daarvoor leent een behandeling in kort geding zich echter niet. Een bodemprocedure is daarvoor de geëigende weg.
4.7. Daar komt bij dat uit het vonnis van 14 februari 2007 van deze rechtbank volgt dat de gemeente een tegenvordering heeft op [eiser] van bijna € 80.000,00 (zijnde de kosten die de gemeente heeft gemaakt als gevolg van door haar toegepaste bestuursdwang). Deze vordering zal zij zo nodig verrekenen met een (eventuele) vordering van [eiser] op de gemeente. Voor zover [eiser] al een vordering heeft op de gemeente, zal deze in ieder geval een bedrag van € 80.000,00 te boven moeten gaan. Mede gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is dat in dit kort geding allerminst in hoge mate aannemelijk geworden.
4.8. Ten slotte is van belang dat [eiser] in de dagvaarding stelt dat hij door het uitblijven van een schadevergoeding van gemeentewege inmiddels in grote financiële problemen is gekomen. Daarmee is weliswaar het spoedeisend belang voor deze kort gedingprocedure gegeven, maar staat evenzeer vast dat er een groot restitutierisico bestaat aan de zijde van [eiser].
4.9. Het hiervoor overwogene leidt, in onderlinge samenhang bezien, tot de conclusie dat het gevorderde dient te worden afgewezen.
4.10. Een belangenafweging kan niet tot een andersluidend oordeel leiden. Daarbij is met name van belang de hiervoor reeds genoemde omvangrijke tegenvordering van de gemeente op [eiser].
Bovendien speelt een rol dat uit de door [eiser] overgelegde brief van de SNS bank van 19 december 2006 blijkt dat de SNS bank nadrukkelijk niet tot verhoging van het openstaande totale kredietobligo wenst over te gaan, omdat de gemeente conservatoir beslag heeft doen leggen op een zestal percelen die eigendom zijn van [eiser]. Dit beslag is gelegd omdat [eiser] weigert het bedrag van € 80.000,00 te betalen. Derhalve is het niet uitgesloten dat de SNS bank wel bereid is een aanvullende financiering te verstrekken, indien het beslag op de percelen wordt opgeheven, hetgeen [eiser] zelf kan bewerkstelligen door voldoende zekerheid aan te bieden.
4.11. [eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de gemeente worden begroot op:
- vast recht € 4.400,00
- salaris advocaat € 816,00
Totaal € 5.216,00
5. De beslissing
De voorzieningenrechter:
5.1. wijst de vordering af;
5.2. veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van de gemeente tot op heden begroot op € 5.216,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.J. de Vries en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. M. van Gameren op 7 maart 2007.