ECLI:NL:RBARN:2007:BA2882

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
3 april 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
153999/FA 07-10809
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een wrakingsverzoek tegen een rechter in een omgangszaak

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Arnhem op 3 april 2007, hebben verzoekers een wrakingsverzoek ingediend tegen de rechter die betrokken was bij hun omgangszaak. De verzoekers stelden dat de rechter niet onafhankelijk was en partijdig handelde. In hun verzoekschrift hebben zij zes gronden aangevoerd ter onderbouwing van hun verzoek. De rechter, in deze zaak aangeduid als [verweerster], heeft gemotiveerd verweer gevoerd tegen de wraking.

De wrakingsprocedure begon met een verzoekschrift van de verzoekers op 27 maart 2007, gevolgd door een verweerschrift van de rechter op 30 maart 2007. De mondelinge behandeling vond plaats op 3 april 2007, waar de rechter haar standpunt toelichtte. De verzoekers voerden aan dat de rechter niet op hun verzoek tot omgangsregeling had beslist en dat zij partijdig was in eerdere zaken die door dezelfde rechter waren behandeld. De rechtbank oordeelde dat de gronden van de verzoekers niet voldoende waren om te concluderen dat de rechterlijke onpartijdigheid in het geding was.

De rechtbank benadrukte dat de wet niet voorziet in de mogelijkheid om wraking te verzoeken van een rechter die al een einduitspraak heeft gedaan in een zaak. De gronden die de verzoekers aanvoerden, waren deels gebaseerd op eerdere uitspraken van de rechter, wat niet kon leiden tot toewijzing van het wrakingsverzoek. De rechtbank concludeerde dat er geen feiten of omstandigheden waren die de schijn van partijdigheid konden wekken en wees het verzoek tot wraking af. De beschikking werd mondeling uitgesproken en de motivering zou later schriftelijk worden vastgelegd.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ARNHEM
Wrakingskamer
Zaak-/rekestnummer: 153999/FA 07-10809
Beschikking van 3 april 2007
inzake
[verzoekers],
beiden wonende te [adres]
verzoekers tot wraking,
gemachtigde J. Hop te Ermelo
en
[verweerster]
in haar hoedanigheid van rechter in de zaken tussen [verzoekers][verweerder2]] met de zaak-/rekestnummers 152561/JE RK 07-15282 en 153140/JE RK 07-15365.
De procedure
Het verloop van de wrakingsprocedure blijkt uit:
-het verzoekschrift d.d. 27 maart 2007,
-het verweerschrift d.d. 30 maart 2007,
-de mondelinge behandeling op 3 april 2007.
Ten slotte is ter zitting mondeling uitspraak gedaan, met de aantekening dat de motivering zo spoedig mogelijk op schrift zal worden gezet.
Het verzoek en de beoordeling daarvan
1. [verzoekers] hebben hun wrakingsverzoek gegrond op de stelling, kort weergegeven, dat de rechter niet onafhankelijk is en dat zij partijdig is. Zij hebben daarvoor in hun verzoekschrift zes gronden (genummerd 1 t/m 6) aangevoerd. [verweerster] heeft niet berust in de wraking. Zij heeft gemotiveerd schriftelijk verweer gevoerd.
2. De door [verzoekers] in hun verzoekschrift aangevoerde gronden 2 t/m 5 hebben betrekking op de door [verweerster] behandelde zaken met de nummers 06-16165, 06-16945 en 06-16893. In deze zaken is op 23 augustus 2006 respectievelijk 31 januari 2007 een eindbeslissing gegeven. De wet voorziet niet in de mogelijkheid om, wanneer de behandeling van een zaak is geëindigd door het wijzen van een einduitspraak, wraking te verzoeken van de rechter die deze uitspraak heeft gedaan (HR 18 december 1998, NJ 1999/271). In zo’n geval dient de zaak door middel van een gewoon rechtsmiddel (indien de wet daarin voorziet) aan een andere rechter te worden voorgelegd. Deze gronden kunnen daarom niet tot toewijzing van het verzoek leiden.
-2-
3. De in het verzoekschrift aangevoerde “grond 1” heeft betrekking op het door [verzoekers] op 12 oktober 2006 bij de kinderrechter ingediende verzoek tot het treffen van een omgangsregeling met hun minderjarig kind [betrokkene] (thans bekend onder nummer 153140/JE RK 07-15365). Volgens [verzoekers] heeft [verweerster] ten onrechte niet op dit verzoek beslist, maar het doorgestuurd naar de [verweerder2] met het verzoek de zaak weer in behandeling te nemen, zulks terwijl de [verweerder2] op 11 oktober 2006 al mondeling te kennen had gegeven dat een door [verzoekers] op 9 september 2006 gevraagde omgangsregeling niet zou worden gehonoreerd. Dit mondelinge besluit voldoet volgens [verzoekers] niet aan de eisen van de wet en kan worden opgevat als een weigering op het door hen bij de [verweerder2] ingediende verzoek om een omgangsregeling. Een beroep op de rechter staat dan open.
4. Daargelaten dat deze grond betrekking heeft op feiten die [verzoekers] al veel eerder (op het moment dat hen bekend werd dat hun verzoek door de kinderrechter was doorgezonden naar de [verweerder2]) hadden kunnen aanvoeren, geldt het volgende. Ter zitting is niet duidelijk geworden hoe het procedureel met het verzoek van [verzoekers] van 12 oktober 2006 is gegaan. Niet valt uit te sluiten dat door [verweerster] op het moment van doorzenden onvoldoende is onderkend dat het een verzoek betrof na een (mondelinge) beslissing respectievelijk een weigering te beslissen van de [verweerder2] over de omgangsregeling. Maar als dat al zo zou zijn, dan betekent dat nog niet dat de rechter daarmee de schijn van partijdigheid heeft gewekt. Daarvoor is meer nodig. Het verzoek tot het treffen van een omgangsregeling ligt thans (nog) ter beoordeling voor. Er is een mondelinge behandeling gepland waar [verzoekers] kunnen bepleiten dat en waarom er volgens hen een omgangsregeling moet komen.
5. De in het verzoekschrift aangevoerde “grond 6” heeft betrekking op het door de [verweerder2] ingediende verzoek “verlenging ondertoezichtstelling en verzoek verlenging machtiging uithuisplaatsing” van [betrokkene] (bekend onder nummer 152561/JE RK 07-15282). In het dossier bevindt zich een door de [verweerder2] opgesteld zogenoemd “Plan van aanpak”. Volgens [verzoekers] is daarin ten onrechte vermeld dat zij met dat plan akkoord gaan.
6. Het is op zichzelf juist dat in het Plan van aanpak is vermeld dat de ouders daarmee akkoord zijn. Dat betekent echter, vanzelfsprekend, nog niet dat de rechter met die opmerking instemt. [verweerster] heeft daarover in haar verweerschrift opgemerkt:
“Ik weet dat dat niet juist is. Er is geen enkele reden om aan te nemen dat ik deze opmerking van de gezinsvoogdes voor juist zou aannemen”.
Daarbij dient opgemerkt te worden dat dit rapport nog niet ter zitting is behandeld zodat de rechter zich er ook nog niet over heeft uitgelaten. De onpartijdigheid is daarmee dan ook niet in het geding.
7. Ter zitting hebben [verzoekers] tevens als grond voor hun verzoek aangevoerd dat bij het hiervoor bedoelde Plan van aanpak het volgens de wet vereiste verslag van het “verloop van de ondertoezichtstelling” ontbreekt, zodat de rechter het verzoek van de [verweerder2] niet kan toetsen.
8. In artikel 1:265, tweede lid, van het BW is bepaald dat bij een verzoekschrift als het onderhavige moet worden gevoegd een “verslag van het verloop van de ondertoezichtstelling”. In het Plan van aanpak wordt wel verwezen naar “de evaluatierapportage conform artikel 1:265 lid 2 BW”, maar die rapportage is niet in het dossier aangetroffen. In het plan van aanpak wordt over het verloop van de ondertoezichtstelling - summier - geschreven. Het is de vraag of dat voldoet aan de vereisten van het in laatstgenoemd artikel bedoelde verslag. Maar als dat niet het geval zou zijn, dan levert ook dat geen grond voor wraking op. De rechter heeft zich immers niet op voorhand aan een standpunt
-3-
gecommitteerd. [verzoekers] kunnen hun bezwaren op dit punt immers bij gelegenheid van de komende mondelinge behandeling alsnog naar voren brengen en de kinderrechter verzoeken om een (aanvullend) verslag van het verloop van de ondertoezichtstelling.
9. Voor het overige zijn door [verzoekers] geen feiten of omstandigheden aangevoerd op grond waarvan geconcludeerd kan worden dat de rechterlijke onpartijdigheid schade zou hebben kunnen lijden. Het verzoek tot wraking moet worden afgewezen
De beslissing
De rechtbank
wijst het verzoek tot wraking af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R.J.B. Boonekamp, voorzitter, H.J.T. Blom en D.S.M. Bak, rechters, en in tegenwoordigheid van de griffier E. Davelaar mondeling in het openbaar uitgesproken op 3 april 2007, terwijl de overwegingen waarop de beslissing stoelt afzonderlijk zijn geminuteerd op
11 april 2007.
de griffier de voorzitter