ECLI:NL:RBARN:2007:BA3579

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
19 april 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 06/2729
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen aanslag inkomstenbelasting en stakingswinst bij overdracht onderneming

In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 19 april 2007 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, [X], en de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder. Eiser had een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2002 ontvangen, waarbij het belastbaar inkomen was vastgesteld op negatief € 45.351. Eiser heeft tegen deze aanslag bezwaar gemaakt, maar de aanslag werd gehandhaafd door verweerder. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser zijn onderneming op 2 januari 2003 heeft overgedragen aan [C] en dat de stakingswinst moet worden toegerekend aan het jaar 2002. Eiser stelde dat de overdracht in 2003 had plaatsgevonden, omdat de financiële afwikkeling pas medio 2005 was afgerond. De rechtbank oordeelde echter dat eiser in 2003 geen ondernemingsrisico meer liep, aangezien alle crediteuren en onkosten per 31 december 2002 niet door de koper werden overgenomen. De rechtbank concludeerde dat de stakingswinst in 2002 moest worden verantwoord.

De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken door de rechters in aanwezigheid van de griffier. Partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te Arnhem.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 06/2729
Uitspraakdatum: 19 april 2007
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[X], wonende te [Z],
eiser,
en
de inspecteur van de Belastingdienst [te P], verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
Verweerder heeft met dagtekening 14 oktober 2005 een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2002 (aanslagnummer: [H.26]) aan eiser opgelegd. Het belastbaar inkomen uit werk en woning is door verweerder vastgesteld op negatief € 45.351.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 12 april 2006 de aanslag gehandhaafd.
Eiser heeft daartegen bij brief van 11 mei 2006, ontvangen bij de rechtbank op 12 mei 2006, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 maart 2006 te Arnhem.
Eiser is daar in persoon verschenen. Namens verweerder is verschenen [gemachtigde].
2. Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast.
Verweerder heeft bij eiser een boekenonderzoek ingesteld naar de aanvaardbaarheid van de aangiften inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over de jaren 1999 tot en met 2002. De bevindingen van dit onderzoek zijn vastgelegd in het rapport d.d. 16 augustus 2005, opgesteld door [A]. Een afschrift van dit rapport behoort tot de gedingstukken.
Eiser is buiten gemeenschap van goederen gehuwd met [Y] (hierna: de echtgenote).
Eiser drijft sinds 1995 gezamenlijk met zijn echtgenote een onderneming in de vorm van een maatschap onder de naam [B]. De ondernemingsactiviteiten bestaan uit de exploitatie van een administratiekantoor.
Met ingang van 15 januari 2001 is de echtgenote uit de maatschap getreden en heeft eiser de onderneming voortgezet in de vorm van een eenmanszaak.
Bij notariële akte van 2 januari 2003 draagt eiser zijn onderneming over aan [C]. De overdrachtsprijs bedraagt € 100.000 en bestaat uit € 20.000 als vergoeding voor de inventaris en € 80.000 als vergoeding voor goodwill. Voorts wordt overeengekomen dat de crediteuren, onkosten en betalingen per 31 december 2002 niet worden overgenomen door de koper maar dat deze ten laste van eiser blijven. Ook blijven alle debiteuren per 31 december 2002 ten bate van eiser.
Met betrekking tot de betaling van de overdrachtsprijs zijn partijen als volgt overeengekomen:
• € 60.000 is voldaan op 31 december 2002 en
• € 40.000 wordt voldaan in twee termijnen van € 20.000 te betalen op 2 januari 2004 en 2 januari 2005.
Als gevolg van onenigheid met de koper is de financiële afwikkeling uiteindelijk medio 2005 afgerond. Ter finale kwijting is eiser met koper een overdrachtsprijs van € 60.000 overeengekomen.
3. Geschil
Tussen partijen is in geschil of de door eiser behaalde stakingswinst ter zake van de overdracht van de onderneming in het jaar 2002 dan wel 2003 dient te worden verantwoord.
Eiser stelt zich op het standpunt dat de onderneming is overgedragen op 2 januari 2003 en dat derhalve de stakingswinst in het jaar 2003 dient te vallen. Hij voert hiertoe aan dat de verkoopopbrengst is gespreid over de jaren 2003 tot en met 2005 en dat de uiteindelijke financiële afwikkeling als gevolg van een juridische procedure pas in het tweede kwartaal van 2005 heeft plaatsgevonden.
Verweerder is van mening dat de stakingswinst in het jaar 2002 dient te worden verantwoord aangezien de onderneming per 1 januari 2003 niet langer voor rekening en risico van eiser werd gedreven.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, alsmede hetgeen zij daar ter zitting aan hebben toegevoegd.
4. Beoordeling van het geschil
Ten aanzien van het belang
De rechtbank stelt vast dat eiser beroep heeft ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar welke betrekking heeft op de voor het jaar 2002 opgelegde nihilaanslag. Een beroep gericht tegen een nihilaanslag dient in beginsel ongegrond te worden verklaard vanwege het ontbreken van belang. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 16 december 2005, nr. 41 588 (VN 2005/61.5) geoordeeld dat een bezwaar tegen een aanslag tevens moet worden opgevat als een bezwaar tegen een verliesbeschikking, tenzij bijzondere omstandigheden aanwezig zijn die op het tegendeel wijzen. Van dergelijke bijzondere omstandigheden is de rechtbank niet gebleken zodat de rechtbank het bezwaar en beroep aanmerkt als te zijn gericht tegen de verliesbeschikking.
Ten aanzien van de overdracht van de onderneming
Op grond van vaste jurisprudentie geldt in beginsel voor overdrachten op of vlak na 1 januari van een jaar dat de overdrachtswinst dient te worden toegerekend aan het daaraan voorafgaande jaar. Een uitzondering op deze regel is alleen mogelijk indien in de kortstondige periode in het nieuwe jaar feitelijk nog ondernemingsrisico is gelopen ter zake van de overgedragen onderneming.
De door verweerder aangevoerde feiten en omstandigheden – tezamen en in onderling verband beschouwd – maken voldoende aannemelijk dat eiser in het jaar 2003 niet langer ondernemingsrisico heeft gelopen ten aanzien van de overgedragen onderneming.
Naar het oordeel van de rechtbank maakt eiser, met al hetgeen hij heeft aangevoerd, niet aannemelijk dat hij in het jaar 2003 feitelijk nog ondernemingsrisico heeft gelopen. In de akte van overdracht van de onderneming is immers overeengekomen dat alle crediteuren, onkosten en belastingen per 31 december 2002 door de koper niet worden overgenomen en dat al de debiteuren per 31 december 2002 ten bate van verkoper blijven. Uit de enkele omstandigheid dat eiser zich jegens de koper heeft verbonden laatstgenoemde in te werken kan niet de conclusie worden verbonden dat eiser na 31 december 2002 nog ondernemingsrisico heeft gelopen.
Op grond van het vorenstaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
5. Proceskosten
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
6. Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 19 april 2007 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. A.M.F. Geerling, voorzitter, mr. L.B.M. Klein Tank en mr. V.M. van Daalen-Mannaerts, rechters, in tegenwoordigheid van L.A. Witten, griffier.
De griffier, De voorzitter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.