Registratienummer: AWB 06/2041
Uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen:
[eiser],
wonende te [woonplaats], vertegenwoordigd door mr. J.R. Vat,
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 23 maart 2006, uitgereikt door UWV te Nijmegen.
Bij besluit van 29 september 2005 heeft verweerder aan eiser meegedeeld dat zijn uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), die op dat moment werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45 %, per 23 november 2005 wordt herzien en nader wordt berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35 %.
Bij het in rubriek 1 aangeduide besluit heeft verweerder het ingediende bezwaar ongegrond verklaard en het eerder genoemde besluit gehandhaafd.
Tegen dit besluit is beroep ingesteld en door verweerder is een verweerschrift ingediend. Naar deze en de overige door partijen ingebrachte stukken wordt hier kortheidshalve verwezen.
Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank van 22 november 2006. Eiser is aldaar verschenen, bijgestaan door mr. W.D. Elfferich. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. Y.J.M.L. Dijk.
Eiser heeft betoogd dat toepassing van het Schattingsbesluit 2004 onverenigbaar is met artikel 14 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) en met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM en dat dit besluit derhalve buiten toepassing had moeten worden gelaten.
De rechtbank deelt deze opvatting niet en verwijst voor de motivering dienaangaande naar hetgeen deze rechtbank eerder heeft overwogen in haar uitspraak van 1 november 2005, nr. AWB 05/1761 WAO, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl met LJ-nr. AU 5986.
Evenmin deelt de rechtbank de opvatting van eiser dat het Schattingsbesluit 2004 wegens strijd met artikel 12 van het Europees sociaal handvest niet mag worden toegepast, reeds omdat deze bepaling – zoals de Centrale Raad van Beroep (CRvB) heeft overwogen in zijn uitspraak van 4 februari 2005, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl met LJ-nr. AS5587 geen eenieder verbindende bepaling is in de zin van de artikelen 93 en 94 van de Grondwet.
Ook treft geen doel het betoog van eiser dat het Schattingsbesluit 2004 niet mag worden toegepast wegens strijd met het discriminatieverbod, vervat in artikel 1 van de Grondwet en in artikel 14 EVRM, wat betreft de punten leeftijd en geslacht.
Dat in het Schattingsbesluit 2004 een onderscheid naar geslacht wordt gemaakt, is niet juist. Dat het effect van de toepassing van dat besluit niettemin leidt tot een ongerechtvaardigd onderscheid naar geslacht, heeft eiser niet aannemelijk gemaakt.
Wel juist is dat in het Schattingsbesluit 2004 een onderscheid naar leeftijd wordt gemaakt, bijvoorbeeld in artikel 12a. Naar voortvloeit uit vaste jurisprudentie neergelegd in onder meer de uitspraak van de CRvB, nrs. 98/5313 AAW/WAO + 00/4575, LJN-nr. AB3231AAW/WAO – moet dit onderscheid evenwel gerechtvaardigd worden geacht, omdat het kennelijk berust op objectieve en redelijke gronden, te weten de eerbiediging van bestaande aanspraken van oudere uitkeringsgerechtigden.
Arbeidsongeschikt in de zin van de WAO is, kort weergegeven, degene die op medische gronden naar objectieve maatstaven gemeten niet in staat is om met algemeen geaccepteerde arbeid meer dan 85% te verdienen van het inkomen dat een met hem of haar wat betreft opleiding en arbeidservaring vergelijkbare gezonde persoon (de maatman) kan verwerven.
Eerst dient te worden vastgesteld welke medische beperkingen betrokkene heeft en welke algemeen geaccepteerde arbeid betrokkene, rekening houdend met die beperkingen, kan verrichten. Om de mate van arbeidsongeschiktheid te bepalen moet vervolgens een vergelijking worden gemaakt tussen het inkomen dat de betrokkene met algemeen geaccepteerde arbeid kan verdienen en het maatgevende inkomen.
Gelet op de beschikbare medische gegevens, waaronder (met name) de rapporten van de verzekeringsarts P.J.A.J van Amelsfoort van 21 juli 2005 en de bezwaarverzekeringsarts A.D.C. Huijsmans van 28 februari 2006 is de rechtbank van oordeel dat er geen redenen zijn om te twijfelen aan de juistheid van de door verweerder vastgestelde belastbaarheid van eiser per 23 november 2005.
Geoordeeld moet worden dat eiser op de in geding zijnde datum in staat moest worden geacht arbeid te verrichten die in overeenstemming is met de voor hem vastgestelde belastbaarheid.
In het kader van het arbeidskundig onderzoek zijn functies geduid die aan het bestreden besluit ten grondslag zijn gelegd, te weten Portier, toezichthouder (divers) sbc-code 342021, Wikkelaar, samensteller elektronische apparatuur sbc-code 267050 en Meteropnemer sbc-code 315181. Deze functies zijn te beschouwen als algemeen geaccepteerde arbeid.
Bij de arbeidsdeskundige beoordeling heeft verweerder gebruik gemaakt van het per 1 juli 2005 aangepaste Claim Beoordelings- en Borgingssysteem (CBBS) en daaruit voormelde functies geselecteerd. Eiser heeft aangevoerd dat verweerder de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling ten onrechte heeft uitgevoerd met behulp van het CBBS, omdat dit een ondeugdelijk systeem zou zijn. De rechtbank merkt op, dat de Centrale Raad van Beroep(CRvB) in een aantal uitspraken van 12 oktober 2006 (onder meer een uitspraak met LJ-nummer AY9971) tot de slotsom is gekomen, dat met de aangebrachte aanpassingen de aan het CBBS klevende onvolkomenheden, zoals deze zijn beschreven in de uitspraken van de CRvB van 9 november 2004, in voldoende mate zijn opgeheven. Naar het oordeel van de rechtbank is ook overigens niet gebleken dat aan het CBBS zodanige gebreken kleven dat om die reden geoordeeld zou moeten worden dat het niet gebruikt mag worden voor de schatting.
Eiser voert aan, dat de verzekeringsarts als toelichting op het item 5.4 “staan” heeft gegeven: “tot 2-3 uur”. Eiser stelt, dat het CBBS deze gradatie niet kent, en als de verzekeringsarts zijn eigen gradaties gaat gebruiken, moet hij die extra goed motiveren. De rechtbank kan eiser hierin echter niet volgen. Naar het oordeel van de rechtbank staat niets er aan in de weg, dat de verzekeringsarts in de FML melding maakt van een maximale stabelasting van 2 tot 3 uur. Niet is gebleken, dat dit bijvoorbeeld uit een oogpunt van transparantie gevolgen zou hebben bij de functieduiding.
Volgens eiser is onvoldoende gemotiveerd waarom functies geduid kunnen worden ondanks eisers beperkingen aan de linkerhand. Eiser merkt op dat de conclusie van de bezwaararbeidsdeskundige in diens rapportage van 14 maart 2006, dat door eiser met beide handen getild kan worden tot 10 kg, niet strookt met de in de functionele mogelijkheden lijst (FML) door de verzekeringsarts opgenomen beperking links tot 5 kg. Eiser voegt daaraan toe dat verweerder in bezwaar heeft verzuimd om per functie en per item aan te geven waarom eiser aan bijzondere eisen ten deze kan voldoen.
Naar het oordeel van de rechtbank is verweerders motivering, dat eiser met beide handen tot 10 kg kan tillen bij een beperking van de linkerhand tot 5 kg niet onaannemelijk.
Eiser merkt op, dat de verzekeringsarts een toelichting geeft op het item 4.13 (duwen of trekken), maar dat in een aantal functies dit item niet is gemarkeerd. Bij de functie productiemedewerker is daarentegen juist sprake van een bijzonder belasting op dit item. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de bezwaararbeidsdeskundige F. van den Berg in haar rapportage van 14 maart 2006 afdoende gemotiveerd waarom deze bijzondere belasting er zich niet tegen verzet, dat deze functie wordt geduid.
Ten aanzien van de items 4.5 en 4.6 (bedienen van en werken met toetsenbord en muis) heeft eiser gesteld dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt stelt, dat de rechterhand de functie kan overnemen van de linkerhand. Voor zover dit al geëist mag worden, is dit in het geval van het gebruik van een handcomputer, zoals bij meteropnemer het geval is, wel bijzonder lastig.
De rechtbank is van oordeel dat de bezwaararbeidsdeskundige Van den Berg in haar rapport van 14 maart 2006, waar zij uitgebreid ingaat op de mogelijkheden van eiser tot het bedienen van een toetsenbord, zoals vereist in de geduide functies, voldoende heeft gemotiveerd waarom deze voor eiser geschikt zijn.
Hetzelfde geldt naar het oordeel van de rechtbank met betrekking tot schroefbewegingen, die in sommige functies gemaakt moeten worden (item 4.7).
Eiser stelt dat hij niet beschikt over de voor de functie bezorger leesmappen (functienummer 9548-0035-001 uit de sbc code 111230 Bezorger kranten, tijdschriften, wasgoed) vereiste verkoopervaring. De rechtbank acht het in de rapportage van 14 maart 2006 door de bezwaararbeidsdeskundige ingenomen standpunt echter niet onaannemelijk, dat eiser in zijn eigen bedrijf voldoende commerciële ervaring heeft opgedaan, om het ontbreken van specifieke verkoopvaardigheden te compenseren.
Eiser heeft ten aanzien van sbc-code 342021 Portier, toezichthouder (divers) aangevoerd dat hij niet voldoet aan de opleidingseisen. Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder meegedeeld, dat uit deze sbc code de functie portier, functienummer 2991-0005-003, ten onrechte is geduid in verband met de vereiste basiskennis van het Engels en het Duits. Omdat er na het vervallen van deze sbc code nog voldoende functies resteren om de arbeidskundige schatting op te baseren, zonder dat dit gevolgen heeft voor de indeling van eiser in een arbeidsongeschiktheidsklasse, leidt dit niet tot een andere uitkomst van de arbeidskundige schatting.
Wel ziet de rechtbank hierin reden om het beroep gegrond te achten. De CRvB heeft in zijn al eerder aangehaalde uitspraken van 12 oktober 2006 benadrukt dat signaleringen in het resultaat functie beoordeling vrijwel altijd een nadere motivering behoeven. Nu naar aanleiding van bovengenoemde uitspraken de arbeidskundige toelichting pas gegeven is in de rapportage van de bezwaararbeidsdeskundige Van den Berg van 31 oktober 2006, nadat beroep is ingesteld, is er weliswaar sprake van een afdoende motivering, maar is deze te laat gegeven, een en ander in strijd met het bepaalde in artikel 7:12 van de Awb, eerste lid.
Nu het bestreden besluit genomen is in strijd met artikel 7:12 van de Awb, zal de rechtbank het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen.
De rechtbank ziet evenwel aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand te laten, nu er in beroep een afdoende motivering is gegeven.
De rechtbank acht termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb en verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten, welke zijn begroot op € 644. Van andere kosten in dit verband is de rechtbank niet gebleken.
Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank, mede gelet op artikel 8:74 van de Awb, tot de volgende beslissing.
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit en bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven;
veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten van € 644 en wijst het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden;
bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen het door eiser betaalde griffierecht ten bedrage van € 38 aan hem vergoedt.
Aldus gegeven door mr. B.N. Crol, rechter, in tegenwoordigheid van mr. M.G.J. Litjens, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 12 januari 2007.
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.