zaaknummer / rolnummer: 147088 / HA ZA 06-1880
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
procureur mr. C. Nome,
advocaat mr. P.A. Schippers te Vught,
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
procureur mr. H. van Ravenhorst,
advocaat mr. J.E. Brenner te 's-Hertogenbosch.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 27 december 2006
- het proces-verbaal van comparitie van 16 februari 2007.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald. Dit vonnis wordt bij vervroeging uitgesproken.
2. De feiten
Als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende weersproken staat het volgende vast:
2.1. Eiser had een [auto] met kenteken [kenteken]. De auto stond bij eiser in de kelder op zijn adres aan de [adres] te [woonplaats]. De auto was gefinancierd door de Finata bank. In verband met een betalingsachterstand wilde de financieringsmaatschappij de auto op 25 juli 2001 in beslag laten nemen. De deurwaarder heeft zich daartoe begeven naar het adres van eiser, maar stuitte daar op verzet van eiser. De deurwaarder heeft er toen de ME bij gehaald en dit is uit de hand gelopen. Eiser is meegenomen naar het politiebureau in Nijmegen en is daar in verzekering gesteld. Intussen is de auto afgevoerd naar een depot in Buren.
2.2. Gedaagde is een jongere broer van eiser. Terwijl eiser vast zat, heeft gedaagde geregeld dat zijn, gedaagdes, schoonvader, de heer [betrokkene], de auto heeft vrijgekocht bij de Finata bank. Gedaagde is de auto toen op 26 juli 2001 gaan ophalen in Buren. Gedaagde is daarmee naar het huis van der partijen ouders aan de [adres] te [woonplaats] gereden. Daar stond de toenmalige vriendin van eiser, [betrokkene2], op de stoep met een tasje met spullen voor eiser en zij is bij gedaagde ingestapt, waarna zij op haar verzoek samen naar Nijmegen zijn gereden om die spullen aan eiser af te geven op het politiebureau.
2.3. Onderweg naar Nijmegen is de motor van de [auto] in brand gevlogen.
De auto is zwaar beschadigd en deze schade is niet vergoed. De auto was al sinds 16 januari 2000 niet meer verzekerd. De auto is wel gerepareerd, maar intussen verkocht.
3. Het geschil
3.1. Eiser vordert van gedaagde vergoeding van zijn schade, die door hem wordt gesteld op € 15.882,27. Eiser stelt dat gedaagde zonder zijn toestemming of wetenschap met zijn auto heeft gereden. Eiser noemt dit onrechtmatig en stelt gedaagde aansprakelijk voor de schade. Subsidiair stelt eiser, voor het geval wel van toestemming zou moeten worden uitgegaan, dat gedaagde zich niet als een goed huisvader heeft gedragen door met de auto de weg op te gaan in de wetenschap dat de auto niet verzekerd was.
3.2. Gedaagde bestrijdt de vordering. Hij stelt dat hij de auto heeft opgehaald op verzoek c.q. in opdracht van eiser, dan wel uit hoofde van zaakwaarneming. Hij stelt dat hij niet wist dat de verzekering geroyeerd was en dat hij er niets aan kon doen dat de motor spontaan in brand vloog. Gedaagde betwist ook het causaal verband tussen het onverzekerd zijn en de schade en gedaagde beroept zich voorts op rechtsverwerking c.q. afstand van recht.
4. De beoordeling
4.1. Met betrekking tot het al dan niet met toestemming of in opdracht van eiser rijden met de auto, overweegt de rechtbank dat voor het aannemen van toestemming of opdracht niet voldoende is dat gedaagde wellicht op verzoek of in opdracht van de toenmalige vriendin van eiser heeft gereden. Er is immers niet gesteld of gebleken dat die vriendin bevoegd was om eiser te vertegenwoordigen en/of om zelfstandig over de auto te beschikken. Ook is niet voldoende dat eiser, zoals gedaagde stelt, op het moment dat de ME voor de deur stond tegen gedaagde heeft gezegd dat hij voor zijn spullen moest zorgen. Dat impliceert nog geen toestemming of opdracht om ook met de auto over de weg te gaan rijden.
4.2. Het een en ander laat echter onverlet dat in deze zaak duidelijk sprake is van zaakwaarneming als bedoeld in artikel 6:198 BW. De auto was in beslag genomen en afgevoerd naar een depot en de vrees van gedaagde dat de Finata bank de auto op grond van de financieringsvoorwaarden zou kunnen verkopen, en zulks niet tegen de hoogst haalbare prijs, lijkt gerechtvaardigd. Eiser zat zelf gedetineerd en kon niets doen, zeker niet in de fase van de inverzekeringstelling waarin geen vrij verkeer naar buiten mogelijk is. Het was dus alleszins op redelijke grond dat gedaagde zich inliet met de behartiging van eisers belangen, waartoe behoorde het laten vrijkopen van de auto en ook het vervolgens afvoeren van die auto vanuit het depot. De auto kon daar immers niet blijven staan, althans niet zonder nadere afspraken van de bewaarder. Het lag het meest voor de hand dat de auto weer zou worden teruggebracht naar [woonplaats], waartoe eiser zelf niet in staat was.
4.3. Het gaat om een motorvoertuig en het lag uit de aard van de zaak eveneens voor de hand dat de verplaatsing van Buren naar [woonplaats] gewoon over de weg en op eigen kracht zou gaan en dus, behoudens bijzondere omstandigheden, niet per trailer. Per trailer zou alleen maar extra kosten met zich brengen.
4.4. Deze alleszins redelijke zaakwaarneming, door gedaagde een ‘broederdienst’ genoemd, strekte zich naar het oordeel van de rechtbank ook nog uit tot het meteen aansluitend met de vriendin van eiser doorrijden naar het politiebureau om bij eiser op bezoek te gaan en aan hem wat lijfgoed af te geven. Eiser zat daar in een cel en zijn vriendin en gedaagde mochten aannemen dat hij behoefte had aan die spullen. Daarbij lag het weer volkomen voor de hand en was ook alleszins redelijk dat gedaagde daar naartoe reed met de auto van eiser. Dit ritje was immers alleen maar in het belang van eiser.
4.5. Er was dus in deze lezing geen sprake van onrechtmatig handelen jegens eiser. De omstandigheid dat de motor in brand is gevlogen, lijkt te wijten aan een eigen gebrek, dat niet aan gedaagde kan worden toegerekend. Eiser heeft in elk geval niet gesteld dat deze zelfontbranding kan worden toegerekend aan onzorgvuldig rijgedrag van eiser. Dit voorval komt ook niet voor risico van gedaagde op grond van onrechtmatig gebruik van de auto.
4.6. Ook het feit dat de auto niet verzekerd was, kan in beginsel niet aan gedaagde worden toegerekend. Eiser was immers ingevolge artikel 2 WAM wettelijk verplicht om een verzekering in stand te houden, zijnde gesteld noch gebleken dat die verplichting op rechtsgeldige wijze was opgeheven of geschorst. In beginsel mocht gedaagde ervan uitgaan dat eiser zich aan zijn wettelijke verzekeringsplicht had gehouden. De omstandigheid dat deze verplichting alleen geldt voor het WA-gedeelte doet niet ter zake, omdat het in beginsel de keuze en het risico van de eigenaar of houder is om zijn verzekering daartoe te beperken.
4.7. Het een en ander zou echter anders kunnen komen te liggen indien juist is dat, zoals eiser stelt, gedaagde uitdrukkelijk er op is gewezen dat de auto niet verzekerd was. Dan had gedaagde inderdaad niet met de auto mogen rijden en ervoor moeten kiezen om de auto hetzij te laten staan, hetzij op een andere wijze uit het depot te halen. En dan had hij zeker niet mogen doorrijden naar Nijmegen.
4.8. Die uitdrukkelijke kennisgeving wordt door gedaagde betwist en deze zal door eiser moeten worden bewezen. De omstandigheid dat gedaagde via zijn schoonvader heeft geprobeerd om een verzekering op eigen naam te sluiten, levert dat bewijs niet op, omdat gedaagde daarvoor een plausibele verklaring geeft. Hij stelt dat hij de auto en dus ook de verzekering op zijn eigen naam wilde zetten om deze auto veilig te stellen voor de schuldeisers van eiser. Dit is misschien wel onrechtmatig jegens die schuldeisers, maar niet jegens eiser. De rechtbank zal eiser opdragen om het verlangde bewijs alsnog te leveren.
4.9. Voorts zal eiser tegenover de betwisting van gedaagde moeten aantonen dat er causaal verband is tussen zijn schade en het royement van zijn verzekering. Gedaagde heeft in twijfel getrokken of dit soort brandschade onder de voormalige polisdekking viel. Deze twijfel kan eiser wegnemen door bij conclusie na enquête de polisvoorwaarden van de geroyeerde verzekering over te leggen.
4.10. Indien en voor zover eiser het verlangde bewijs kan leveren, kan gedaagde op zijn beurt de daaruit voortvloeiende verhaalsgrond ontkrachten door te bewijzen dat, zoals hij stelt, eiser zelf ook met de auto op de weg reed in de tijd dat deze onverzekerd was. Daaruit kon gedaagde dan immers afleiden dat eiser er geen probleem mee had dat met zijn onverzekerde auto werd gereden en dat eiser bereid was om de daaruit voortvloeiende risico’s te aanvaarden.
Om proceseconomische redenen zal de rechtbank gedaagde aanstonds tot dit bewijs toelaten.
4.11. Gedaagdes beroep op rechtsverwerking c.q. afstand van recht wordt reeds nu verworpen. Verjaring is nog niet aan de orde en de enkele mededeling van eiser dat hij niet goed bezig was, is niet voldoende om rechtsverwerking of afstand van vorderingsrecht aan te nemen. Dat geldt ook voor het voorstel: “laten we er maar mee ophouden”. Eiser heeft betwist dat hij het een en ander zo heeft gezegd. Hij stelt dat hij alleen maar heeft gezegd dat zij samen niet goed bezig waren en dat dit op de een of andere manier geregeld moest worden. Maar ook al zou gedaagde in dezen gelijk hebben, dan nog zijn die mededelingen tussen deze broers niet expliciet, ondubbelzinnig en onvoorwaardelijk genoeg om afstand van recht aan te nemen en/of om het vertrouwen te rechtvaardigen dat eiser het er verder bij zou laten zitten.
4.12. Overigens wordt ook de gestelde schadeomvang betwist en daarvan zijn nog geen bewijsstukken overgelegd. De rechtbank nodigt eiser uit om bij zijn conclusie na enquête een expertiserapport en/of ander schriftelijke bewijs over te leggen.
De rechtbank houdt nu iedere verdere beslissing aan.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. draagt eiser op te bewijzen dat gedaagde vóór het ongeval uitdrukkelijk er op gewezen is dat de litigieuze [auto] niet verzekerd was,
5.2. laat gedaagde toe te bewijzen dat eiser zelf ook met [auto] over de weg heeft gereden in de periode van 16 januari 2000 tot 21 juli 2001,
5.3. bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 4 april 2007 voor uitlating door eiser en door gedaagde of zij bewijs willen leveren door het overleggen van bewijsstukken, door het horen van getuigen en / of door een ander bewijsmiddel,
5.4. bepaalt dat eiser en gedaagde, indien zij geen bewijs door getuigen willen leveren maar wel bewijsstukken willen overleggen, die stukken direct in het geding moeten brengen,
5.5. bepaalt dat eiser en gedaagde, indien zij getuigen willen laten horen, de getuigen en de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten op dinsdagen in de maanden mei tot en met augustus 2007 direct moeten opgeven, waarna dag en uur van de getuigenverhoren zullen worden bepaald,
5.6. bepaalt dat de getuigenverhoren zullen plaatsvinden op de terechtzitting van mr. N.W. Huijgen in het paleis van justitie te Arnhem aan de Walburgstraat 2-4,
5.7. bepaalt dat alle partijen uiterlijk twee weken voor het eerste getuigenverhoor alle beschikbare bewijsstukken aan de rechtbank en de wederpartij moeten toesturen,
5.8. houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.W. Huijgen en in het openbaar uitgesproken op
21 maart 2007.