zaaknummer / rolnummer: 145977 / HA ZA 06-1723
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
procureur mr. W.J.B.M. Alkemade,
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
procureur mr. F.E.J. Janzing.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 10 januari 2007
- het proces-verbaal van comparitie van 1 maart 2007.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. [eiseres] is eigenaresse van een Wiking Meteor motorboot. Zij heeft deze motorboot, inclusief een buitenboordmotor, trailer en diverse accessoires, samen met haar echtgenoot gekocht op 12 juli 1994 voor een bedrag van DM 19.000,-. In 1995 heeft [eiseres] de buitenboordmotor vervangen door een nieuwe Honda 4 takt motor, type 90 LRTD, met een aanschafwaarde van DM 14.700,-.
2.2. [eiseres] heeft de boot, met buitenboordmotor en trailer, gestald in een schuur van de heer [betrokkene] (hierna: [betrokkene]). Op 16 november 2004 heeft [betrokkene] aan [eiseres] gemeld dat de boot uit de schuur is gestolen.
2.3. Op 17 november 2004 heeft [eiseres] aangifte gedaan van diefstal van de boot.
2.4. In maart 2005 is de boot, zonder de buitenboordmotor, teruggevonden en op 9 april 2005 heeft [eiseres] de boot teruggekregen. De buitenboordmotor is niet teruggevonden.
2.5. Tegen [gedaagde] is een strafrechterlijk onderzoek ingesteld in verband met de diefstal van de boot. In het kader van dat onderzoek heeft [gedaagde] als verdachte bij de politie onder meer verklaard, kort gezegd, dat hij de boot heeft gekocht voor een bedrag van EUR 2.000,- van twee mannen met een Brabants accent die reageerden op een advertentie van [gedaagde] op martkplaats.nl waarin hij een auto te koop aanbood. [gedaagde] heeft voorts nog verklaard dat hij aanvankelijk de bedoeling had om de buitenboordmotor te behouden en de boot door te verkopen, maar dat hij na enige tijd de boot met de motor voor de aankoopprijs heeft doorverkocht aan [betrokkene 2], die de boot weer heeft verkocht aan [betrokkene 3] (hierna: [betrokkene 3]), en dat [betrokkene 3] de boot bij hem, [gedaagde], heeft opgehaald.
2.6. In het kader van het strafrechtelijk onderzoek heeft [betrokkene 3] verklaard de boot te hebben doorverkocht aan [betrokkene 4] (hierna: [betrokkene 4]) en [betrokkene 4] heeft vervolgens verklaard dat hij de boot zonder de buitenboordmotor heeft verkocht voor een bedrag van EUR 1.100,-. De buitenboordmotor heeft hij later afzonderlijk verkocht voor een bedrag van EUR 4.650,-.
2.7. Bij vonnis van de politierechter te Groningen van 29 mei 2006 is [gedaagde] strafrechtelijk veroordeeld voor het meer subsidiair ten laste gelegde, schuldheling. Aan [gedaagde] is een geldboete opgelegd van EUR 500,-. [gedaagde] is vrijgesproken van de primair ten laste gelegde diefstal en de subsidiair ten laste gelegde opzetheling.
[eiseres], die zich als benadeelde partij in de strafzaak had gevoegd, is in haar vordering niet ontvankelijk verklaard vanwege de complexiteit ervan. Het vonnis is op tegenspraak gewezen en heeft kracht van gewijsde.
3.1. [eiseres] vordert samengevat - veroordeling van [gedaagde] tot betaling van EUR 12.424,50, vermeerderd met rente en kosten.
3.2. [eiseres] legt aan haar vordering ten grondslag dat [gedaagde] onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld. Zij stelt [gedaagde] aansprakelijk voor de door haar geleden schade en vordert als schadevergoeding:
- een bedrag van EUR 5.500,- als dagwaarde van de buitenboordmotor;
- een bedrag van EUR 750,- als dagwaarde van de schroef/propellor;
- een bedrag van EUR 4.800,- vanwege waardevermindering van de boot (zonder de motor);
- een bedrag van EUR 2.124,50 in verband met gebruiksvoorwerpen die zich tijdens de diefstal in de boot bevonden.
3.3. [gedaagde] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. De vraag die eerst moet worden beantwoord is of [gedaagde] onrechtmatig ten opzichte van [eiseres] heeft gehandeld. [eiseres] heeft daartoe gesteld dat [gedaagde] inbreuk heeft gemaakt op haar eigendomsrecht door de boot te kopen, terwijl hij wist dat deze door middel van een misdrijf verkregen was. [gedaagde] heeft de stelling betwist en aangevoerd dat hij heeft gedwaald omtrent de herkomst van de boot.
4.2. Uitgangspunt bij de beantwoording van de hiervoor vermelde vraag is dat [gedaagde] bij vonnis van de politierechter is veroordeeld voor het meer subsidiair tenlastegelegde feit schuldheling. Dit vonnis is op tegenspraak gewezen en in kracht van gewijsde gegaan en levert, zo volgt uit artikel 161 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), dwingend bewijs op van het bewezen verklaarde feit. Uit de door [eiseres] overgelegde tenlastelegging in de strafprocedure van [gedaagde] volgt dat hem meer subsidiair werd verweten, dat hij de boot in de periode van 10 november 2004 tot en met 15 januari 2005 heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde daarvan redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat deze nadere omschrijving van het begane feit bewezen is verklaard. De rechtbank zal deze bewezenverklaarde gedragingen in deze procedure als vaststaand beschouwen.
4.3. De rechtbank is van oordeel dat [gedaagde] met het kopen en verkopen van de boot inbreuk heeft gemaakt op het eigendomsrecht van [eiseres]. Dat niet is komen vast te staan dat [gedaagde] wist dat de boot door middel van een misdrijf verkregen was, doet daaraan niet af. Het gaat er immers om dat [gedaagde] verwijtbaar heeft gehandeld, omdat hij redelijkerwijs kon vermoeden dat de boot van diefstal afkomstig was. Door desondanks de boot te kopen en weer te verkopen heeft [gedaagde] zich schuldig gemaakt aan schending van het eigendomsrecht van [eiseres]. Dit valt hem te verwijten.
4.4. De vraag die vervolgens moet worden beantwoord is of de schade die [eiseres] stelt te hebben geleden aan de gedragingen van [gedaagde] kan worden toegerekend. Uitgangspunt bij de beantwoording van die vraag is dat ook in het geval van helingshandelingen de eigenaar van het geheelde goed (dat eerst gestolen en vervolgens doorverkocht is) aanspraak kan maken op schadevergoeding, indien er voldoende verband bestaat tussen de helingshandeling en de geleden schade op het geheelde goed. Het voorgaande volgt uit een – door beide partijen aangehaalde – uitspraak van de Hoge Raad van 24 maart 1998, NJ 1998, 537. Anders dan [gedaagde] meent kan uit dit arrest niet worden afgeleid dat de door hem geschonden norm (schuldheling) niet strekt ter bescherming tegen schade als door [eiseres] geleden. In het arrest ging het weliswaar om een geval van opzetheling, maar niet valt in te zien waarom deze regel niet geldt in het geval van schuldheling, zoals in deze procedure.
4.5. [gedaagde] heeft onweersproken aangevoerd dat de boot op het moment van aankoop in goede staat verkeerde en dat de gestelde schade aan de boot eerst is ontstaan, nadat hij deze had verkocht. Dat [gedaagde] zelf geen schade aan de boot heeft toegebracht sluit naar het oordeel van de rechtbank nog niet uit dat hij aansprakelijk kan worden gesteld voor de door [eiseres] geleden schade. [gedaagde] heeft immers de boot doorverkocht, terwijl hij zich had kunnen en moeten realiseren dat deze van diefstal afkomstig was. Dat daardoor schade zou ontstaan was in dit geval voorzienbaar. [gedaagde] heeft, ondanks voormeld vermoeden, geen onderzoek verricht naar de herkomst van de boot en/of de rechtmatige eigenaar ervan en de boot doorverkocht. Bovendien kon [gedaagde] verwachten dat de buitenboordmotor op enig moment afzonderlijk van de boot verkocht zou worden waardoor er een aanmerkelijke kans op schade bestond. In dat verband is van belang dat [gedaagde] bij de politie heeft verklaard dat hij de buitenboordmotor aanvankelijk wilde behouden en de boot wilde doorverkopen. De conclusie is dan ook dat Bruschinksi in beginsel aansprakelijk kan worden gehouden voor door [eiseres] geleden schade, waarbij de rechtbank overweegt dat per schadepost beoordeeld moet worden of de gestelde schade in redelijkheid aan [gedaagde] kan worden toegerekend.
4.6. Voor de buitenboordmotor vordert [eiseres] een bedrag van EUR 5.500,- en daarnaast vordert zij een bedrag van EUR 750,- voor een bij de buitenboordmotor behorende schroef. Ter onderbouwing van de hoogte van de bedragen verwijst [eiseres] naar verkoopadvertenties voor een vergelijkbare buitenboordmotor en schroef.
4.7. Vast staat dat de buitenboordmotor bij het teruggeven van de boot ontbrak. Het staat dan ook vast dat [eiseres] schade heeft geleden en deze schade kan aan [gedaagde] worden toegerekend, omdat hij kon verwachten dat de buitenboordmotor afzonderlijk van de boot verkocht zou worden. De rechtbank begroot de schade op een bedrag van
EUR 5.000,-. Bij de begroting van dit bedrag heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat de buitenboordmotor van [eiseres] dateert uit 1995, terwijl de motor uit de overgelegde verkoopadvertentie uit 1997 stamt, en voorts houdt de rechtbank rekening met de verklaring van [betrokkene 4] dat hij de motor in 1996 heeft doorverkocht voor een bedrag van EUR 4.650,-. De rechtbank is van oordeel dat slechts schade met betrekking tot het verlies van de buitenboordmotor en niet schade wegens verlies van de schroef kan worden toegewezen. [gedaagde] heeft immers betwist dat de buitenboordmotor voorzien was van een speciale schroef en feiten of omstandigheden waaruit kan worden afgeleid dat de motor over een dergelijke schroef beschikte zijn gesteld noch gebleken. In zoverre zal de vordering worden afgewezen.
4.8. [eiseres] vordert voorts een bedrag van EUR 4.800,- wegens waardevermindering van de boot. Zij stelt dat de boot beschadigd en ontdaan van een groot deel van het interieur aan haar is teruggegeven. [gedaagde] heeft de gestelde beschadigingen niet betwist. De rechtbank is echter van oordeel dat deze schade in redelijkheid niet aan hem kan worden toegerekend. [gedaagde] heeft immers onweersproken gesteld dat de beschadigingen zijn toegebracht, nadat hij de boot had verkocht. [gedaagde] hoefde, anders dan bij de buitenboordmotor, van deze schade ook niet te verwachten dat ze bij doorverkoop van de boot zou ontstaan en het strekt te ver om [gedaagde] voor deze schade aansprakelijk te stellen.
4.9. [eiseres] vordert ten slotte vergoeding van schade voor gebruiksvoorwerpen die zich volgens haar ten tijde van de diefstal in de boot bevonden. [gedaagde] heeft betwist dat hij de gebruiksvoorwerpen in zijn bezit heeft gehad. Nu uit het proces-verbaal van aangifte van [eiseres] niet kan worden afgeleid dat de diefstal tevens betrekking had op deze gebruiksvoorwerpen en andere feiten of omstandigheden waaruit kan worden afgeleid dat de voorwerpen (samen met de boot) zijn gestolen zijn gesteld noch gebleken, moet worden geoordeeld dat niet is komen vast te staan dat [eiseres] schade heeft geleden wegens verlies van deze goederen, zodat de vordering reeds om die reden moet worden afgewezen.
4.10. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de vordering toewijsbaar is tot een bedrag van EUR 5.000,-. De wettelijke rente zal worden toegewezen, zoals gevorderd, vanaf 14 november 2004.
4.11. [gedaagde] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiseres] worden begroot op:
- dagvaarding EUR 71,32
- vast recht 299,00
- salaris procureur 904,00 (2,0 punten × tarief EUR 452,00)
Totaal EUR 1.274,32
4.12. De rechter, ten overstaan van wie de comparitie is gehouden, heeft dit vonnis niet kunnen wijzen om organisatorische redenen.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] te betalen een bedrag van EUR 5.000,00 (vijfduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6: 119 BW over het nog niet betaalde deel van het toegewezen bedrag vanaf 14 november 2004 tot de dag van volledige betaling,
5.2. veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op EUR 1.274,32,
5.3. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.W.A. Vonk en in het openbaar uitgesproken op 28 maart 2007.