ECLI:NL:RBARN:2007:BA4365

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
26 april 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
483729 HA VERZ 07-1142
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.P.M. Weusten
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding arbeidsovereenkomst wegens disfunctioneren en verstoorde samenwerking

In deze zaak verzoekt de werkgever, een stichting gevestigd te Arnhem, de ontbinding van de arbeidsovereenkomst met de werknemer, een docent drama, op grond van disfunctioneren en ernstige conflicten met collega's. De kantonrechter oordeelt dat de functioneringsverslagen onvoldoende aanknopingspunten bieden om disfunctioneren vast te stellen, maar erkent dat de relatie met directe collega's onherstelbaar is beschadigd. De kantonrechter ontbindt de arbeidsovereenkomst met ingang van 15 mei 2007 en kent de werknemer een vergoeding toe van € 96.500,-- bruto, waarbij de C-factor op 2 is gesteld. De werkgever had onvoldoende gecontroleerd of de externe begeleiding van de werknemer en zijn collega's blijvende resultaten had opgeleverd en heeft niet gemotiveerd waarom de werknemer moest vertrekken. De kantonrechter benadrukt dat de werkgever een serieuze verwijt treft voor het niet adequaat handelen in de situatie, wat heeft geleid tot de ontbinding van de arbeidsovereenkomst. De beslissing is openbaar uitgesproken op 26 april 2007.

Uitspraak

Beschikking
RECHTBANK ARNHEM
Sector kanton
Locatie Nijmegen
zaakgegevens 483729 \ HA VERZ 07-1142 \ 19bw
uitspraak van 26 april 2007
Beschikking
in de zaak van
de stichting Stichting [verzoekster]
gevestigd te Arnhem
verzoekende partij
gemachtigde mr. J.F.E. van Halder
tegen
[verweerder]
wonende te Nijmegen
verwerende partij
gemachtigde mr. H.J.D. Fritscheck
Partijen worden hierna [verzoekster] en [verweerder] genoemd.
1. De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit
- het verzoekschrift
- het verweerschrift
- de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling.
2. De feiten
De kantonrechter gaat uit van de volgende vaststaande feiten.
2.1 [verweerder], geboren op [geboortedatum] en nu dus 49 jaar oud, is vanaf 1 september 1998 in dienst van [verzoekster] als docent drama..
Vanaf oktober 1990 was hij al werkzaam binnen [verzoekster], aanvankelijk in minimale tijdelijke dienstverbanden (als gastdocent) met langdurige onderbrekingen, tot 1 augustus 2001.
Vanaf juli 2000 is er sprake geweest van een aanstelling voor meer dan 50%. Momenteel omvat zijn aanstelling 80%, en wel bij [verzoekster]
2.2 Zijn bruto maandsalaris, inclusief inkomenscompensatie, vakantiebijslag en eindejaarsuitkering, bedraagt € 3.570,69 per maand.
2.3 [verweerder] verricht sinds medio november 2006 geen werkzaamheden meer voor [verzoekster], met behoud van salaris.
3. Het verzoek en het verweer
3.1 [verzoekster] verzoekt de kantonrechter de arbeidsovereenkomst met [verweerder] te ontbinden wegens gewichtige redenen, in de zin van veranderingen in de omstandigheden.
Zij onderbouwt het verzoek, zakelijk weergegeven, als volgt.
Binnen haar opleidingskader worden docenten meer en meer ingezet als opleidingsdocent dan als vakdocent. Van een opleidingsdocent wordt, naast deskundigheid en pedagogische vaardigheid op het eigen vakgebied, ook verwacht dat hij goed samenwerkt met collega’s, dat hij enigszins kan reflecteren op eigen gedrag en vaardigheden, dat hij zich kan inleven in collega’s en in dat kader is aan te spreken op zorgvuldige informatie-uitwisseling en op het nakomen van afspraken. Kortom: naast vakdeskundigheid en pedagogische vaardigheden wordt van de docent ook verwacht dat hij goed kan samenwerken en in teamverband sociaal vaardig is. [verweerder] is een goed vakdocent, maar dat alleen is verre van voldoende. Het ontbreekt hem in ernstige mate aan de overige vereiste vaardigheden.
Zijn twee directe collega’s hebben ieder vertrouwen in de samenwerking met hem verloren en zijn niet langer bereid met hem samen te werken. Zij legt ter adstructie van dat standpunt een schriftelijke verklaring over van de voorzitter van de directie van de [verzoekster],
[de heer A], van 1 februari 2007. Zij concludeert dat er sprake is van onprofessioneel gedrag bij [verweerder], dat hij niet kan functioneren als sectievoorzitter, dat hij zeer emotioneel reageert op collega’s die geen taken van hem kunnen overnemen, dat hij hen zeer extreem onder druk zet, waardoor zij zich letterlijk bedreigd voelen, dat hij afspraken niet nakomt en over onvoldoende reflecterend vermogen beschikt.
[verweerder] is de afgelopen jaren regelmatig aangesproken op zijn functioneren. Binnen de “cultuur” van [verzoekster] paste het niet om alle gesprekken naar aanleiding van concrete incidenten schriftelijk vast te leggen, maar die gesprekken hebben plaatsgevonden. Zonder merkbaar resultaat echter. De situatie verslechterde zelfs zo dat zijn beide directe collega’s meldden dat zij zich bedreigd en geïntimideerd voelden. Zij verwijst naar de schriftelijke verklaringen van die collega’s, die zij overlegt als producties 3 en 5 en naar de verklaring van haar medewerkster organisatie en studentzaken [mevrouw B] (productie 6), die op basis van haar ervaringen geen enkel perspectief meer ziet voor de toekomst.
[verzoekster] constateert dat haar inspanningen van de afgelopen jaren, bestaande in intensieve begeleiding, bespreking en coaching, niet hebben geleid tot verbetering van houding en gedrag van [verweerder]. Zij heeft geen vervangend werk voor hem. Zijn gebrek aan reflecterend vermogen en zelfinzicht zijn zodanig dat er voor begeleiding en training geen enkel perspectief is. Beëindiging van de arbeidsovereenkomst is daarmee onafwendbaar geworden.
Van het ontstaan van deze situatie valt [verweerder] een aanzienlijk verwijt te maken. Van hem mocht worden verwacht dat hij loyaal samenwerkte met directie en collega’s en dat hij zijn best deed om in sociaal opzicht beter te presteren. Hem zijn kansen genoeg geboden en hem is voldoende vaak voorgehouden dat het zo niet verder kon. Er is dan ook geen aanleiding hem een vergoeding toe te kennen, temeer niet nu hij geruime tijd aanspraak zal kunnen maken op een wachtgelduitkering die [verzoekster] moet dragen.
3.2 [verweerder] stelt zich op het standpunt dat het verzoek moet worden afgewezen.
Mocht de kantonrechter wel tot ontbinding overgaan, dan maakt hij aanspraak op een vergoeding naar billijkheid, waarbij de C-factor op 2,5 zou moeten worden gesteld.
Op zijn verweer gaat de kantonrechter hierna, waar nodig, in.
4. De beoordeling
4.1 [verzoekster] ziet geen enkele mogelijkheid meer voor voortzetting van de arbeidsovereenkomst met [verweerder]. De kern van haar bezwaren is gelegen in de samenwerkingsproblemen tussen [verweerder] en collega’s. Vast staat dat de verhouding tussen [verweerder] en zijn beide collega’s uit de sectie Drama ernstig verstoord is.
Uit wat in de stukken is vermeld en uit wat ter zitting naar voren is gebracht en gekomen is voor de kantonrechter duidelijk geworden dat die verstoring zo ernstig is dat niet te verwachten is dat er binnen afzienbare tijd uitzicht is op een herstel van die verhoudingen. Dat betekent dat een ontbinding van de arbeidsovereenkomst onontkoombaar is.
4.2 Voor de beantwoording van de vraag of aan [verweerder] een vergoeding naar billijkheid toekomt en zo ja, (in) welke (vorm), is met name het volgende van belang.
Vooropgesteld moet worden dat [verzoekster] [verweerder] beschouwt als een goed vakdocent.
De verwijten die zij hem als opleidingsdocent maakt zijn door hem alle gemotiveerd betwist, zodat die in deze procedure niet als vaststaand kunnen worden aangenomen, temeer nu in de overgelegde verslagen van functioneringsgesprekken (16 mei 2003, 5 maart 2004, 13 april 2005 en 22 februari 2006, producties 1 tot en met 4 bij verweerschrift) daarvoor geen, althans geen heldere, sterke en eenduidige aanknopingspunten te vinden zijn, [verweerder] voorts bestrijdt dat over die verwijten los van de functioneringsgesprekken, met hem is gesproken, en [verzoekster], die stelt dat die gesprekken er wel zijn geweest, die in elk geval niet schriftelijk heeft vastgelegd.
In het verslag van het functioneringsgesprek van 22 april 2004 wordt voor het eerst melding gemaakt van problemen in de samenwerking. Dat onderwerp komt terug in het verslag van het gesprek op 13 april 2005 (“problematiek nog steeds erg groot”).
[verzoekster] heeft, dat staat vast, in verband met de samenwerkingsproblemen binnen de sectie, voor externe begeleiding gezorgd. Dat heeft aanvankelijk tot verbetering geleid, maar die verbetering is niet bestendig gebleken. Ter zitting heeft namens [verzoekster] [de heer A] verklaard dat de externe begeleiding niet is voortgezet, althans “op een laag pitje is gezet”, omdat men in functioneringsgesprekken kenbaar maakte dat het weer goed ging. Aldus heeft [verzoekster] in onvoldoende mate gecontroleerd of de begeleiding waarvoor zij opdracht had gegeven bestendig resultaat had gehad. Dat had als goed werkgeefster zonder meer op haar weg gelegen. Treffend is overigens dat ook, en juist, de collega met wie de ernstigste samenwerkingsproblemen bestonden, in haar gesprek met de personeelsmedewerkster van [verzoekster] heeft gemeld dat de directie van [verzoekster] naar haar mening tekort is geschoten in nazorg en controle, en na de externe begeleiding geen initiatief meer heeft genomen voor een gesprek over “hoe het gaat binnen de sectie” (productie 4 bij verzoekschrift).
[verweerder] maakt [verzoekster] in dit opzicht terecht een verwijt.
Daarnaast heeft [verzoekster], toen het conflict met zijn directe collega binnen de sectie Drama te hoog was opgelopen, de keuze gemaakt dat hij het was die niet kon worden gehandhaafd binnen de sectie, zonder die keuze deugdelijk tegenover hem te motiveren. Dat is onzorgvuldig, zodat ook op dit punt [verzoekster] een serieus verwijt treft.
4.3 Rekening houdend met al deze factoren zal de kantonrechter [verweerder] een vergoeding naar billijkheid toekennen waarbij de C-factor op 2 wordt gesteld.
De kantonrechter is van plan de arbeidsovereenkomst te ontbinden met ingang van
15 mei 2007.
De kantonrechter gaat uit van het dienstverband vanaf 1998 en telt de jaren waarin [verweerder] in tijdelijke dienstverbanden met langdurige onderbrekingen vanaf 1990 als gastdocent aan [verzoekster] was verbonden niet mee. Bij 13,5 gewogen dienstjaren en een bruto maandsalaris van € 3.570,69 inclusief inkomenscompensatie, vakantiebijslag en eindejaarsuitkering, komt die vergoeding, afgerond, dan neer op een bedrag van € 96.500,--- bruto.
Het is billijk om, voor het geval [verweerder] aanspraak zal blijken te hebben op een door [verzoekster] te dragen bovenwettelijke uitkering , daarmee rekening te houden bij het bepalen van de ontbindingsvergoeding.
Het is echter niet zeker of, en zo ja, wanneer, [verweerder] aanspraak zal hebben op de hiervoor bedoelde bovenwettelijke uitkering. Daarom zal [verzoekster] de toe te kennen ontbindingsvergoeding nu moeten betalen, maar mag zij, wanneer [verweerder] aanspraak zou blijken te hebben op de hiervoor bedoelde bovenwettelijke uitkering, de bedragen daarvan door inhouding in mindering brengen op de dan reeds betaalde ontbindingsvergoeding en wel tot een maximum van € 96.500,--.
3.5 [verzoekster] krijgt de gelegenheid het verzoek in te trekken.
Als [verzoekster] het verzoek niet intrekt, moeten partijen hun eigen kosten dragen. Als zij het verzoek intrekt, moet zij de proceskosten dragen.
De beslissing
De kantonrechter
stelt [verzoekster] in de gelegenheid het verzoek uiterlijk op 14 mei 2007 in te trekken door een schriftelijke mededeling aan de griffier van de rechtbank, Sector kanton, Locatie Nijmegen, Postbus 1006, 6501 BA Nijmegen
als [verzoekster] het verzoek niet intrekt:
ontbindt de arbeidsovereenkomst met ingang van 15 mei 2007 en kent aan [verweerder] ten laste van [verzoekster] een vergoeding toe van € 96.500,-- bruto;
veroordeelt [verzoekster] tot betaling van die vergoeding en bepaalt dat deze vergoeding tezijnertijd door inhouding kan worden verminderd met de bedragen die zij aan bovenwettelijke werkeloosheidsuitkering aan [verweerder] verschuldigd zal blijken te zijn, tot een bedrag van € 96.500,--;
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
als [verzoekster] het verzoek intrekt:
veroordeelt [verzoekster] in de proceskosten, tot deze uitspraak aan de kant van [verweerder] begroot op
€ 500,-- aan salaris voor de gemachtigde.
Deze beschikking is gegeven door de kantonrechter mr. B.P.M. Weusten en in het openbaar uitgesproken op 26 april 2007