ECLI:NL:RBARN:2007:BA5454

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
9 mei 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
482398 AZ VERZ 07-7034
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.H.H. Misdorp
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Instemmingsrecht van de ondernemingsraad bij wijziging van de ziektekostenregeling

In deze zaak heeft de ondernemingsraad (OR) van een besloten vennootschap verzocht om te verklaren dat de Regeling Algemene Arbeidsvoorwaarden (RAA) als geheel, evenals onderdelen daarvan, instemmingsplichtig zijn. De OR stelt dat de wijziging van de ziektekostenregeling, die door de werkgever zonder instemming van de OR is doorgevoerd, nietig is. De werkgever, aangeduid als [verwerende partij], heeft de opzegging van een eventueel overeengekomen instemmingsrecht per 8 september 2007 aangekondigd. De OR betwist deze opzegging en stelt dat er geen overleg heeft plaatsgevonden, waardoor de wijziging van de ziektekostenregeling niet rechtsgeldig is. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er geen schriftelijke overeenkomst bestaat waarin aan de OR instemmingsrecht is toegekend, maar dat dit niet uitsluit dat er een bindende mondelinge afspraak kan zijn gemaakt. De kantonrechter oordeelt dat de OR terecht heeft ingeroepen dat de wijziging van de ziektekostenregeling instemmingsplichtig is en dat de werkgever haar besluit tot wijziging moet intrekken. De kantonrechter heeft de verzoeken van de OR toegewezen en de werkgever in de proceskosten verwezen.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM
Sector kanton
Locatie Wageningen
zaakgegevens 482398 AZ VERZ 07-7034 JM/77/BL
uitspraak van 9 mei 2007
Beschikking
in de zaak van
[OR]
gevestigd te Amsterdam
gemachtigde mr. C. Nekeman
verzoekende, tevens verwerende partij
en
de besloten vennootschap
[verwerende partij]
gevestigd te Barneveld
gemachtigde mr. B.A. Voermans
verwerende, tevens verzoekende partij
Partijen worden verder ook de OR respectievelijk [verwerende partij] genoemd.
De voorgeschiedenis
Tussen [verwerende partij] en haar werknemers geldt een Regeling Algemene Arbeidsvoorwaarden, verder te noemen RAA. Eind 2005 vernam de OR dat [verwerende partij] voornemens was om de ziektekostenregeling, onderdeel van de RAA, te wijzigen. Na overleg daaromtrent heeft het bestuur van [verwerende partij] eenzijdig, zonder instemming van de OR te vragen, besloten tot invoering van de desbetreffende wijziging. De OR heeft laten weten zich daarmee niet te kunnen verenigen onder het motto dat wijziging van de RAA instemmingsplichtig zou zijn, welk standpunt [verwerende partij] betwist. In oktober 2006 heeft de OR de Bedrijfscommissie voor de Dienstverlening te Haarlem verzocht terzake te bemiddelen en/of te adviseren. De Bedrijfscommissie heeft vervolgens geoordeeld dat de RAA instemmingsplichtig is. Het door de Bedrijfscommissie geadviseerde overleg tussen partijen is niet van de grond gekomen.
Inmiddels heeft [verwerende partij] een eventueel overeengekomen instemmingsrecht opgezegd tegen 8 september 2007.
De standpunten van partijen
De OR verzoekt de kantonrechter:
1. Voor recht te verklaren dat de RAA als geheel alsmede onderdelen daarvan, instemmingsplichtig zijn;
2. [verwerende partij] te veroordelen tot het intrekken van haar besluit tot wijziging van de ziektekostenregeling en de oude regeling met terugwerkende kracht van toepassing te verklaren op alle werknemers;
3. [verwerende partij] te veroordelen om nog verder uitvoering te geven aan haar nietige besluit tot wijziging van de ziektekostenregeling;
4. [verwerende partij] te veroordelen in de kosten van deze procedure.
Het onder 4 gevorderde leest de kantonrechter als: “[verwerende partij] te veroordelen om niet verder uitvoering te geven aan haar nietige besluit tot wijziging van de ziektekostenregeling.”
Volgens de OR stond tot begin 2006 niet ter discussie dat de gehele RAA instemmingsplichtig is. Zij stelt voorts dat dat nog steeds het geval zou moeten zijn. Zij beroept zich er onder meer op dat in het verleden alle wijzigingen in de RAA ter instemming zijn voorgelegd. Zij wijst in dat verband onder meer op de inhoud van een email betreffende zulke wijzigingen van 10 februari 2003 van [verwerende partij] aan haar werknemers luidende: “Omdat het (de RAA) een levend document is, kunnen jullie meer updates zoals deze in de toekomst verwachten, maar te allen tijde pas nadat de COR hiermee ingestemd heeft.” (COR = OR kennelijk). Volgens de OR heeft [verwerende partij] aldus krachtens artikel 32 WOR de bevoegdheden van de OR uitgebreid. Het hier bestreden besluit zou, aldus de OR, nietig zijn ex artikel 27 lid 5 WOR.
In ieder geval meent de OR dat er sprake is van een bestendige gedragsregel tussen [verwerende partij] en de OR, in welk verband zij onder meer aanvoert dat het bij de OR zonder voorbehoud indienen van een adviesaanvraag ex artikel 25 WOR onomkeerbaar adviesrecht oplevert, wat ook zou gelden voor een verzoek om instemming. Tenslotte beroept de OR subsidiair zich er nog op dat hem instemmingsrecht zou toekomen op basis van gerechtvaardigd vertrouwen, gewekt door de omstandigheid dat hem in de loop der jaren steeds instemmingsrecht door (de rechtsvoorgangster van) [verwerende partij] is toegekend.
De OR stelt zich op het standpunt dat de gedane opzegging van de volgens haar bestaande overeenkomst (iedere wijziging van de RAA is instemmingsplichtig) eveneens instemmingsplichtig is. Nu er terzake geen enkel overleg heeft plaatsgevonden heeft de OR naar zijn oordeel de nietigheid van het desbetreffende besluit van [verwerende partij] terecht ingeroepen. Volgens de OR had [verwerende partij] vervangende toestemming aan de kantonrechter moeten vragen en zich eerst moeten wenden tot de Bedrijfscommissie. Een verzoek als in dit verband door [verwerende partij] gedaan kan volgens de OR helemaal niet.
[verwerende partij] verzoekt de kantonrechter primair de OR niet ontvankelijk te verklaren, althans voorzover het betreft het verzochte onder 2 en 3. Subsidiair verlangt [verwerende partij] afwijzing van de verzoeken en te bepalen dat wijzigingen in de RAA slechts instemmingsplichtig zijn indien en voor zover de beoogde wijzigingen vallen onder het bereik van artikel 27 WOR, alsmede dat de door [verwerende partij] in februari 2006 doorgevoerde wijziging niet instemmingsplichtig was. Meer subsidiair vraagt [verwerende partij] de kantonrechter te bepalen – voor zover de kantonrechter zou oordelen dat er sprake is van het door de OR verdedigde instemmingsrecht – dat het instemmingsrecht eindigt per 8 september 2007 als gevolg van de opzegging door [verwerende partij], behoudens voor zover het betreft onderwerpen die vallen onder het bereik van artikel 27 WOR.
Volgens [verwerende partij] zou de OR niet-ontvankelijk zijn omdat de OR zou hebben nagelaten concrete actie te ondernemen teneinde de uitvoering van het door hem bestreden besluit te voorkomen: nu heeft de OR volgens [verwerende partij] geen rechtens relevant belang meer bij haar verzoek(en).
Van uitbreiding van bevoegdheden van de OR op grond van artikel 32 WOR kan volgens [verwerende partij] geen sprake zijn gelet op het zogenaamde schriftelijkheidsvereiste.
Volgens [verwerende partij] mocht zij opzeggen.
Voor zover nodig zal hieronder nog nader worden ingegaan op hetgeen overigens door partijen over en weer is aangevoerd.
De beoordeling
Niet valt in te zien waarom de OR niet-ontvankelijk zou zijn. Tot op de dag van behandeling van het onderhavige verzoek hebben partijen nog met elkaar gesproken. Vanaf eind 2005 hebben partijen omtrent het onderhavige geschil contact met elkaar onderhouden. Er is de gang naar de Bedrijfscommissie geweest, waarvan redelijkerwijs het resultaat moest worden afgewacht. Hoe dan ook heeft [verwerende partij] geweten dat de OR het met invoering van de nieuwe ziektekostenregeling niet eens zou zijn respectievelijk was. Procedures kosten nu eenmaal tijd. Aannemelijk is dat het onderhavige verzoek tijdig is ingediend. Uiteraard heeft de OR ook nog steeds een rechtens relevant belang bij haar verzoek(en), nu de nieuwe regeling voor sommige personeelsleden beter uitpakt dan voor andere en bovendien voor de toekomst duidelijkheid is vereist omtrent de omvang van het instemmingsrecht van de OR. Het ontvankelijkheidsverweer van [verwerende partij] wordt dus verworpen.
Tussen partijen staat vast dat er geen schriftelijke overeenkomst (ondertekend door beide partijen) bestaat waarin aan de OR instemmingsrecht is toegekend ten aanzien van de RAA. Dat schriftelijkheidsvereiste uit artikel 32 WOR sluit evenwel een bindende mondelinge desbetreffende afspraak niet uit en is ook geen bestaansvoorwaarde voor een overeenkomst omtrent uitbreiding van de bevoegdheden van een ondernemingsraad. Gelet op de omstandigheid dat vaststaat dat in het verleden alle wijzigingen in de RAA ter instemming zijn voorgelegd alsmede op de inhoud van de e-mail van 10 februari 2003 eerder genoemd moet de uitbreiding van het instemmingsrecht waarop de OR zich hier beroept geacht worden tussen partijen te zijn overeengekomen en gelding te hebben. Dit oordeel sluit aan bij de overwegingen van de Bedrijfscommissie. Aldus moet het primair door de OR aan haar vordering ten grondslag gelegde standpunt juist worden geacht: anders dan door [verwerende partij] verdedigd bestaat er hier instemmingsrecht met betrekking tot een voorgenomen besluit vallende buiten het bereik van artikel 27 WOR.
Op grond van het vorenoverwogene kan het door de OR onder 1 en 2 verzochte worden ingewilligd in de hieronder te geven vorm. Daarbij is rekening gehouden met [verwerende partij]s terechte betoog dat de herinvoering dan wel het opnieuw in werking treden van de oude regeling, met terugwerkende kracht, slechts kan gelden voor de werknemers op wie deze regeling voor 1 januari 2006 (de inwerkingtreding van de Zorgverzekeringswet) van toepassing was. Het onder 3. door de OR verzochte is dan overbodig.
Aan het door [verwerende partij] subsidiair verzochte komt de kantonrechter aldus sowieso niet toe. Dan resteert ter beoordeling wat [verwerende partij] meer subsidiair verlangt. Ook met betrekking daartoe volgt de kantonrechter het betoog van de OR, voor zover dat inhoudt dat [verwerende partij] om een rechtsgeldige opzegging te bewerkstelligen in ieder geval terzake overleg met de OR had moeten voeren – welk overleg niet heeft plaatsgehad – of zo’n opzegging nu instemmingsplichtig is of niet. Dat in dit verband de Bedrijfscommissie in haar advies een opzeggingstermijn van zes maanden redelijk acht kan [verwerende partij] worden toegegeven, maar niet is gebleken van enig navolgen van de overweging van de Bedrijfscommissie luidende: “deze zes maanden van de opzegtermijn zouden partijen moeten gebruiken om te overleggen over een nieuw model op grond waarvan de OR betrokken wordt bij de vaststelling en wijziging van de collectieve arbeidsvoorwaarden in de onderneming, waarbij ook het sluitstuk van dat overleg is geregeld.”
Aldus kan van toewijzing van het tegenverzoek van [verwerende partij] in het geheel geen sprake zijn. Hetgeen overigens door partijen over en weer is aangevoerd behoeft geen bespreking meer. [verwerende partij] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de proceskosten.
De beslissing
De kantonrechter,
verklaart voor recht dat de bij [verwerende partij] geldende RAA als geheel alsmede onderdelen daarvan instemmingsplichtig zijn en verplicht [verwerende partij] haar bovenomschreven besluit tot wijziging van de ziektekostenregeling in te trekken en de oude daarvoor gegolden hebbende desbetreffende regeling met terugwerkende kracht toe te passen op alle werknemers op wie die oude regeling voor 1 januari 2006 van toepassing was;
verwijst [verwerende partij] in de proceskosten aan de zijde van de OR tot aan deze uitspraak begroot op
€ 285,00 aan vast recht en € 800,00 aan salaris gemachtigde
ontzegt aan partijen hetgeen over en weer anders is verzocht.
Deze beschikking is gegeven door de kantonrechter mr. J.H.H. Misdorp en in het openbaar uitgesproken op 9 mei 2007