ECLI:NL:RBARN:2007:BA5543

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
11 april 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
144546
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoofdelijkheid in terugbetaling van geleend bedrag door bestuurder van failliete vennootschap

In deze zaak vorderde eiseres, de moeder van een werknemer van Proventive B.V., betaling van een geleend bedrag van EUR 25.000,- van gedaagde, die als bestuurder van Proventive fungeerde. Eiseres stelde dat gedaagde hoofdelijk aansprakelijk was voor de terugbetaling van het geleende bedrag, dat op 21 juli 2005 was verstrekt. Gedaagde ontkende echter dat hij zich hoofdelijk aansprakelijk had gesteld en betwistte de echtheid van zijn handtekening op de schuldbekentenis. De rechtbank onderzocht de bewijsvoering en de verklaringen van beide partijen. Eiseres had documenten overgelegd waaruit bleek dat gedaagde de overeenkomst in haar bijzijn had ondertekend. De rechtbank oordeelde dat de inconsistenties in de verklaringen van gedaagde zijn geloofwaardigheid aantastten. Uiteindelijk concludeerde de rechtbank dat gedaagde persoonlijk aansprakelijk was voor de terugbetaling van het geleende bedrag, en dat de vordering van eiseres toewijsbaar was. Gedaagde werd veroordeeld tot betaling van EUR 25.000,- vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 144546 / HA ZA 06-1476
Vonnis van 11 april 2007
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
procureur mr. H. van Ravenhorst,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
procureur mr. J.C.C.M. Brand.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 22 november 2006,
- het proces-verbaal van comparitie na antwoord van 9 maart 2007,
- akte van depot van 9 maart 2007 met nummer 07/2007, waarbij [eiseres] twee originele documenten heeft gedeponeerd.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. [eiseres] is de moeder van de heer [betrokkene] (hierna: [betrokkene]). [betrokkene] was werknemer van de besloten vennootschap Proventive B.V. (hierna: Proventive), waarvan [gedaagde] bestuurder was.
2.2. Op 21 juli 2005 heeft [eiseres] aan Proventive een bedrag van EUR 25.000,- geleend. Zij heeft het geld, in aanwezigheid van [betrokkene], contant aan [gedaagde] gegeven.
2.3. [betrokkene] heeft voor deze geldlening een schriftelijk stuk opgesteld. De inhoud van dit stuk luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“Schuldbekentenis van:
Proventive BV
(…)
Vertegenwoordigd door en bevoegd om te signeren: [voornaam] [gedaagde]
Aan:
Mevrouw [eiseres],
Dan wel diens erven,
(…)
Datum: 21 juli 2005
Bedrag 25.000 euro
Zegge: vijfentwintigduizend euro
Datum terugbetaling 31-10-2005
Rentevergoeding 6% op jaarbasis
Bij problemen met terugbetaling is ondertekenaar hoofdelijk aansprakelijk.
[woonplaats], (datum)
[voornaam] [gedaagde] (handtekening)”
Onder de datum is handgeschreven “21-7-2005” toegevoegd en onder de naam van [gedaagde] is een handtekening geplaatst.
2.4. Proventive is op 1 maart 2006 in staat van faillissement verklaard.
2.5. [gedaagde] heeft bij e-mail van 29 april 2006 aan [betrokkene] geschreven:
“Middels deze mail wil ik je laten weten dat ik gisteren (28 april 2006) van de Gemeente Amsterdam te horen heb gekregen dat medio de 10e Mei 2006 de subsidie zal worden gemuteerd naar de onderneming, Rumah Saya BV. Als het bedrag op de rekening staat van mijn onderneming dan zal ik het bedrag a EUR 25000,00 onmiddellijk laten boeken ten gunste van jouw bij mij bekend rekeningnummer ovv totale aflossing 2006.”
2.6. [eiseres] heeft bij brief van haar advocaat van 16 juni 2006 [gedaagde] verzocht om het geleende geldbedrag van EUR 25.000,- uiterlijk op 28 juni 2006 aan haar te betalen. [gedaagde] heeft hieraan niet voldaan.
2.7. Na daartoe verkregen verlof heeft [eiseres] op 12 juli 2006 conservatoir derdenbeslag laten leggen onder de bankrekening van [gedaagde]. Omdat het banksaldo van de desbetreffende rekening negatief was, heeft [eiseres] besloten het beslag op te heffen.
3. Het geschil
3.1. [eiseres] vordert samengevat - veroordeling van [gedaagde] tot betaling van EUR 25.000,-, vermeerderd met rente en kosten, waaronder buitengerechtelijke incassokosten ter hoogte van EUR 1.158,- en kosten die zij heeft gemaakt in verband met het conservatoir derdenbeslag.
3.2. [eiseres] baseert haar vordering op een persoonlijke borgstelling van [gedaagde] bij het sluiten van de geldleningovereenkomst met Proventive op 21 juli 2005.
3.3. [gedaagde] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Kern van het geschil is of [gedaagde] zich naast Proventive hoofdelijk aansprakelijk heeft gesteld voor de terugbetaling van het door [eiseres] aan Proventive geleende geldbedrag. [eiseres] stelt dat dit wel het geval is en beroept zich onder meer op het onder 2.3. genoemde stuk. [gedaagde] betwist dat hij zich hoofdelijk aansprakelijk heeft gesteld. Hij ontkent dat de handtekening onder het desbetreffende stuk van hem afkomstig is. Hij betwist voorts dat dit stuk moet worden aangemerkt als een schuldbekentenis.
4.2. Voorop moet worden gesteld dat de schuldbekentenis van 21 juli 2005, indien wordt vastgesteld dat [gedaagde] de ondertekenaar ervan is, tussen partijen geen dwingend bewijs kan opleveren. Uit artikel 158 lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), in samenhang met artikel 157 Rv, volgt dat een onderhandse schuldbekentenis slechts dwingend bewijs oplevert, indien de schuldenaar de akte geheel met de hand heeft geschreven, of heeft voorzien van een goedkeuring die de geldsom voluit in letters vermeldt. Nu de schuldbekentenis niet aan deze eisen voldoet kan hieraan slechts vrije bewijskracht worden toegekend.
4.3. [gedaagde] heeft in zijn conclusie van antwoord ontkend dat de handtekening die op de schuldbekentenis onder zijn naam is geplaatst door hem is gezet. In beginsel geldt, zo volgt uit het bepaalde in artikel 159 lid 2 Rv, dat aan de schuldbekentenis geen bewijs kan worden toegekend, zolang de echtheid van de handtekening onder die schuldbekentenis niet is komen vast te staan. Het komt dan aan op bewijslevering, al dan niet door middel van een deskundige, en daarbij rust de bewijslast op [eiseres], die zich op de schuldbekentenis als bewijsstuk beroept. Het moet dan wel gaan om een stellige ontkenning van de echtheid van de handtekening.
4.4. Over de vraag of het in dit geval aan komt op bewijslevering over de echtheid van de op de schuldbekentenis geplaatste handtekening overweegt de rechtbank als volgt.
Ter zitting heeft [betrokkene] vier originele documenten getoond uit de periode waarin de schuldbekentenis is opgemaakt. Op deze documenten staat volgens hem de handtekening van [gedaagde]. Onder de getoonde documenten bevinden zich onder meer de arbeidsovereenkomst tussen [betrokkene] en Proventive, een daarbij behorende bijlage en een brief van Proventive aan Afab geldservice van 8 september 2005. Op al deze documenten staat de naam van [gedaagde] met daarbij een handtekening. Na overleg met zijn raadsman heeft [gedaagde] ter zitting verklaard dat de handtekeningen op deze vier documenten van hem zijn. Vervolgens is van twee documenten gebleken dat deze reeds door [eiseres] als productie bij de dagvaarding waren overgelegd. [gedaagde] heeft de echtheid van de handtekeningen onder deze documenten aanvankelijk ontkend. Nadat hij daarop door de rechtbank is gewezen, heeft [gedaagde] – bij nader inzien – vervolgens ten aanzien van drie van de documenten verklaard dat de daarop geplaatste handtekeningen niet van hem afkomstig zijn. Slechts de handtekening op de bijlage bij de arbeidsovereenkomst is volgens hem echt.
4.5. Door deze inconsequente verklaringen van [gedaagde] over de echtheid van de handtekeningen op de ter zitting getoonde originele documenten, is de rechtbank van oordeel dat de geloofwaardigheid van zijn verweer ernstig is aangetast. Over handtekeningen op documenten uit de periode waaruit de schuldbekentenis dateert geeft [gedaagde] wisselende verklaringen. Zo zijn handtekeningen, waarvan hij eerst de echtheid ontkent, na overleg met zijn raadsman wel van hem afkomstig en vervolgens – bij nader inzien – ontkent [gedaagde] dat hij de desbetreffende handtekeningen heeft gezet. Dit met uitzondering van de handtekening op de bijlage bij de arbeidsovereenkomst, waarover hij uiteindelijk verklaart dat deze wel van hem afkomstig is. Opmerkelijk is bovendien dat [gedaagde] de echtheid van de handtekening op de arbeidsovereenkomst zelf bestrijdt (nadat hij overigens eerst nog had verklaard dat de handtekening wel echt was). Door deze houding van [gedaagde] komt zijn verweer dat de handtekening onder de schuldbekentenis niet van hem is zo ongeloofwaardig voor, dat de rechtbank aanleiding ziet om dit verweer te passeren.
4.6. De verwijzing van [gedaagde] naar zijn rijbewijs en zijn stelling dat de daarop geplaatste handtekening echt is en afwijkt van de handtekening op de schuldbekentenis en de ter zitting getoonde documenten brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel. Op de hiervoor genoemde originele documenten bevinden zich handtekeningen die in overwegende mate lijken op de handtekening onder de schuldbekentenis. Al deze handtekeningen dateren uit dezelfde periode. Uit de door [gedaagde] overgelegde kopie van zijn rijbewijs blijkt dat deze is afgegeven op 13 september 2006. Dit is ruim een jaar na het sluiten van de geldleningovereenkomst en niet valt uit te sluiten dat de handtekening van [gedaagde] in de loop der tijd is aangepast. In het licht van de eerder genoemde inconsequente verklaringen van [gedaagde], zal de rechtbank aan de afwijkende handtekening op het rijbewijs van [gedaagde] dan ook geen waarde hechten.
4.7. Aangezien het verweer van [gedaagde] over de echtheid van de handtekening onder de schuldbekentenis zal worden gepasseerd, moet vervolgens op basis van de door [eiseres] gestelde feiten en omstandigheden worden bezien of aan het stuk van 21 juli 2005 bewijskracht kan worden toegekend. In dat verband is van belang dat [eiseres] in een schriftelijke verklaring heeft vermeld dat [gedaagde] deze overeenkomst in haar bijzijn en in het bijzijn van [betrokkene] heeft ondertekend. Ter zitting heeft [betrokkene] deze door zijn moeder gestelde gang van zaken bevestigd. Hij heeft verklaard dat [gedaagde] de overeenkomst van geldlening, overgelegd als productie 1 bij de dagvaarding, bij het overhandigen van het geld in zijn aanwezigheid en in aanwezigheid van [eiseres] ter plekke heeft ondertekend. Behoudens het – gepasseerde – verweer dat de handtekening onder het stuk van 21 juli 2005 niet van hem afkomstig is heeft [gedaagde] de hiervoor door [eiseres] geschetste gang van zaken onvoldoende gemotiveerd betwist. De rechtbank is dan ook van oordeel dat met voldoende mate van zekerheid is komen vast te staan dat de handtekening op het onder 2.3. genoemde stuk afkomstig is van [gedaagde]. Dit betekent dat de inhoud van de schuldbekentenis in beginsel tussen partijen als vaststaand kan worden aangenomen, tenzij er feiten of omstandigheden zijn gesteld of gebleken op basis waarvan anders moet worden beslist.
4.8. Dat [gedaagde] zich nimmer voor een door Proventive gesloten geldlening persoonlijk aansprakelijk heeft gesteld is niet een zodanige omstandigheid. De rechtbank is van oordeel dat dit verweer van [gedaagde], zonder nadere toelichting die ontbreekt, er niet toe kan leiden dat hij in dit geval niet persoonlijk aansprakelijk is voor de door Proventive met [eiseres] gesloten overeenkomst van geldlening. De stelling van [gedaagde] strookt bovendien niet met de inhoud van het onder 2.5. genoemde e-mail bericht, waaruit kan worden afgeleid dat [gedaagde] in persoon zal zorg dragen voor terugbetaling van het geleende bedrag. [gedaagde] heeft deze e-mail immers verzonden nadat Proventive in staat van faillissement is verklaard en uit de verklaring van [gedaagde] ter zitting dat hij deze e-mail aan [betrokkene] heeft gezonden omdat de familie van [betrokkene] hem erop aansprak dat hij geld van zijn moeder in Proventive had geïnvesteerd, kan worden afgeleid dat de inhoud van de e-mail van 29 april 2006 ziet op het door [eiseres] aan Proventive geleende bedrag.
4.9. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat [gedaagde] in persoon aansprakelijk is voor terugbetaling van het door [eiseres] aan Proventive geleende bedrag. [eiseres] heeft [gedaagde] bij brief van 16 juni 2006 aangezegd om uiterlijk op 28 juni 2006 het geleende geldbedrag van EUR 25.000,- aan haar te voldoen. [gedaagde] heeft hieraan niet voldaan, zodat hij met ingang van 28 juni 2006 in verzuim verkeert. Dit betekent dat de vordering tot betaling van de hoofdsom toewijsbaar is en dat de wettelijke rente zal worden toegewezen vanaf 28 juni 2006.
4.10. De vordering van [eiseres] tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten zal worden afgewezen. [eiseres] heeft immers niet gesteld dat kosten zijn gemaakt die betrekking hebben op verrichtingen die meer omvatten dan een enkele aanmaning, het enkel doen van een schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. Daarnaast heeft [eiseres] nagelaten een omschrijving te geven van de door haar verrichte buitengerechtelijke werkzaamheden. De kosten waarvan [eiseres] vergoeding vordert, moeten dan ook worden aangemerkt als betrekking hebbend op verrichtingen waarvoor de proceskostenvergoeding wordt geacht een vergoeding in te sluiten.
4.11. [eiseres] vordert [gedaagde] te veroordelen tot betaling van de beslagkosten. Deze vordering is gelet op het bepaalde in art. 706 Rv toewijsbaar. De beslagkosten worden begroot op EUR 249,77 voor verschotten en EUR 579,00 voor salaris procureur (1 rekest x EUR 579,00).
4.12. [gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiseres] worden begroot op:
- dagvaarding EUR 84,87
- vast recht 503,00
- salaris procureur 1.158,00 (2,0 punten × tarief EUR 579,00)
Totaal EUR 1.745,87
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] te betalen een bedrag van EUR 25.000,00 (vijfentwintig duizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 juni 2006 tot de dag van volledige betaling,
5.2. veroordeelt [gedaagde] in de beslagkosten, tot op heden begroot op EUR 828,77,
5.3. veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op EUR 1.745,87,
5.4. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.W.A. Vonk en in het openbaar uitgesproken op 11 april 2007.