zaaknummer / rolnummer: 154043 / KG ZA 07-195
Vonnis in kort geding van 26 april 2007
[eiser]
wonende te [woonplaats],
eiser,
procureur mr. A.J.B. Ross,
advocaat mr. S.J.J. Meulensteen te Zevenaar,
de naamloze vennootschap
ABN AMRO BANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam Zuidoost,
gedaagde,
advocaat mr. R. Dijkema te Hilversum.
Partijen zullen hierna [eiser] en de bank worden genoemd.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 3 april 2007
- de mondelinge behandeling op 12 april 2007
- de pleitnota van [eiser]
- de pleitnota van de bank.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Op 8 september 2006 heeft [eiser] een hypothecaire geldlening afgesloten bij de bank ten behoeve van de financiering van een pand aan de [adres] te [woonplaats].
2.2. De hypotheekakte vermeldt op bladzijde 8 onder Toestemming:
De toestemming als bedoeld in artikel 1:88 van het Burgerlijk Wetboek is niet vereist, aangezien [betrokkene] voornemens is van de heer J.A.H. [eiser] te scheiden en de woning [adres] te [woonplaats] niet te gaan bewonen. Tengevolge van het vorenstaande zal gemelde woning geen echtelijke woning worden. Van het vorenstaande blijkt uit een door [betrokkene] getekende verklaring, welke aan deze akte zal worden gehecht.
2.3. De onder 2.2. genoemde verklaring is niet opgesteld door [betrokkene], maar door [eiser].
2.4. Bij brief van 24 november 2006 heeft de bank [eiser] het volgende meegedeeld. De door [eiser] verstrekte gegevens hebben de bank aanleiding gegeven tot een onderzoek. Naar aanleiding van de uitkomst daarvan, onder meer dat [eiser] gebruik heeft gemaakt van een gefingeerde verklaring, heeft de bank aangifte gedaan bij de politie in Arnhem. Voorts heeft de bank de hypothecaire lening opgeëist en [eiser] ervan in kennis gesteld dat hij is opgenomen in de incidentenregisters EVR en SFH.
2.5. De Nederlandse Vereniging van Banken, het Verbond van Verzekeraars, de Vereniging van Financieringsondernemingen in Nederland en de Stichting Fraudebestrijding Hypotheken hebben een ‘Protocol Incidentenwaarschuwingssysteem financiële instellingen’ opgesteld (verder: het Protocol). In de preambule van het Protocol (versie van 27 juli 2004) is onder meer het volgende opgenomen:
Financiële instellingen worden regelmatig geconfronteerd met frauduleuze bedreigingen.
Om te voorkomen dat deze bedreigingen een gevaar vormen voor de continuïteit en de integriteit van de financiële sector, de belangen van de cliënten en/of de financiële belangen van de instellingen zelf, worden risicobeheersende maatregelen genomen. Eén van deze maatregelen is het vastleggen van gedragingen van (rechts)personen die hebben geleid of kunnen leiden tot benadeling van financiële instellingen. (…)
In het Protocol is voorts onder meer opgenomen:
3.1 Incidentenregister en verwijzingsindices
Iedere deelnemer [een financiële instelling, rb.] heeft een incidentenregister dat als zodanig aangemeld is bij het College Bescherming Persoonsgegevens. (…) Enerzijds is er een index van verwijzingsgegevens van (rechts)personen die uitsluitend raadpleegbaar is door de deelnemer zelf (…) (IVR). Anderzijds is er een index van verwijzingsgegevens van (rechts)personen die ook door andere deelnemers (…) kan worden geraadpleegd (EVR/EVI).
6.2 Vastlegging
Deelnemers dragen er voor zorg dat verwijzingsgegevens van (rechts)personen die aan de hierna vermelde criteria voldoen worden opgenomen in het extern verwijzingsregister [EVR, rb.]. (…)
Voor opname in het extern verwijzingsregister gelden de volgende opnamecriteria:
1. De activiteiten van de (rechts)persoon kunnen een bedreiging vormen voor de continuïteit en de integriteit van financiële instellingen, de financiële belangen van cliënten en/of de financiële belangen van de (organisatie van de) deelnemer.
2. Er dient een proportionaliteitsafweging plaats te vinden, waarbij de betreffende functionaris vaststelt, dat het belang van de opname in het verwijzingsregister prevaleert boven de mogelijk nadelige gevolgen voor betrokkene als gevolg van de opname van zijn gegevens.
3. De betreffende (rechts)persoon moet betrokken zijn bij een benadeling van enige financiële instelling (of poging daartoe) of bij onoorbaar gebruik (of poging daartoe) van het financieel stelsel van zodanige aard
- dat aangifte bij een opsporingsinstantie is gedaan of kan worden gedaan of
- de relatie of overeenkomst is opgezegd of het besluit daartoe is genomen of
- is geweigerd om een relatie of overeenkomst aan te gaan.
3.1. Na zijn vordering onder b bij akte te hebben vermeerderd, heeft [eiser] gevorderd, verkort weergegeven:
a) dat de bank wordt verboden per 1 april 2007 over te gaan tot opeising van de lening met nummer 59.82.93.884 en dat haar wordt bevolen die lening voort te zetten tot ten minste 1 januari 2008 op straffe van verbeurte van een dwangsom;
b) dat de bank wordt bevolen [eiser] en zijn gegevens te verwijderen uit de incidentenregisters EVR en SFH op straffe van verbeurte van een dwangsom;
c) dat de bank wordt veroordeeld in de proceskosten.
3.2. [eiser] heeft aan de vordering het volgende ten grondslag gelegd. Hij begrijpt dat de bank de relatie met hem wil beëindigen omdat hij gebruik heeft gemaakt van een gefingeerde verklaring. Het zou echter onder de gegeven omstandigheden in strijd zijn met de door de bank te betrachten zorgplicht, onrechtmatig en naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar, indien de bank [eiser] geen redelijke termijn gunt om het pand te verkopen of op zoek te gaan naar een andere financiering en [eiser] daarbij tegenwerkt door hem niet te verwijderen uit de incidentenregisters EVR en SFH.
3.3. De bank voert gemotiveerd verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Het spoedeisend karakter van de vordering vloeit voort uit de aard ervan.
4.2. [eiser] heeft betoogd dat het gebruik van de gefingeerde verklaring er niet toe behoeft te leiden dat hij wordt opgenomen in de incidentenregisters. Er is volgens hem geen sprake van een gedraging die heeft geleid of heeft kunnen leiden tot benadeling van de bank en evenmin een gerechtvaardigd belang, een en ander als bedoeld in de preambule van het Protocol. [eiser] heeft daartoe aangevoerd dat het nooit de bedoeling is geweest om een ‘frauduleuze’ hypotheek af te sluiten: het ging om een normale aankooptransaktie en een regulier hypothecair krediet. Doordat zijn echtgenote, van wie hij inmiddels is gescheiden, haar medewerking daaraan weigerde, dreigde [eiser] een boete van 10% van de koopsom verschuldigd te worden. Voorts heeft [eiser] aangevoerd dat inmiddels is gebleken dat de door de bank gevraagde toestemming van zijn echtgenote niet nodig was, nu deze uitsluitend vereist is voor overeenkomsten betreffende een door de echtgenoten tezamen of door de andere echtgenoot alleen bewoonde woning, terwijl het pand aan de [adres] noch het een, noch het ander is. Volgens [eiser] heeft de bank, door niettemin te verlangen dat hij de bedoelde verklaring zou verstrekken, hem in een zodanige dwangpositie gebracht dat hij die verklaring van zijn echtgenote heeft ‘gearrangeerd’. Tenslotte heeft [eiser] aangevoerd dat hij door opname in de incidentenregisters wordt benadeeld, doordat hem bancaire diensten worden geweigerd.
4.3. Anders dan [eiser] betoogt, had de bank een gerechtvaardigd belang bij de door haar gevraagde verklaring. Als de bank immers niet beschikte ofwel over een verklaring van de echtgenote van [eiser] dat zij de woning niet alleen of met [eiser] bewoonde, ofwel haar toestemming voor de verhypothekering, dan zou zij het risico hebben gelopen dat de overeenkomst van hypotheek vernietigbaar zou zijn en haar lening aan [eiser] ongedekt. In die zin vormde het verstrekken van de gefingeerde verklaring een bedreiging van de financiële belangen van de bank. De bank heeft mede daarin aanleiding gezien aangifte te doen en de relatie met [eiser] te beëindigen, waarbij [eiser] zich heeft neergelegd. De omstandigheden die [eiser] naar zijn zeggen tot het fingeren van de verklaring hebben gebracht, wat daar verder van zij, blijven voor zijn risico en rechtvaardigen die strafbare gedraging niet. Hieruit volgt dat registratie in de incidentenregisters in beginsel gerechtvaardigd was. [eiser] heeft deze registratie en de nadelige gevolgen daarvan aan zichzelf te wijten. Het belang van die registratie prevaleert daarom boven het belang van [eiser] bij doorhaling ervan. Dit oordeel wordt niet anders door de uitspraak van het Hof Amsterdam van 12 januari 2006 (NJF 2006/364) waarop [eiser] zich heeft beroepen. In dat geval was de door de bank gestelde fraude immers betwist en niet komen vast te staan, terwijl [eiser] heeft erkend dat hij gebruik heeft gemaakt van een gefingeerde verklaring en daarmee strafbaar heeft gehandeld.
4.4. De bank heeft [eiser] bij brief van 24 november 2006 de gelegenheid gegeven de lening af te lossen voor 1 februari 2007. Bij brief van 19 december 2006 heeft de bank verklaard bereid te zijn deze termijn te verlengen tot 1 april 2007. Daarmee heeft [eiser] in totaal ruim vier maanden de gelegenheid gehad hetzij het pand aan de [adres] te verkopen, hetzij alternatieve financiering te vinden. In het licht van hetgeen hiervoor is overwogen, is voorshands onvoldoende aannemelijk geworden dat deze termijn van vier maanden onredelijk kort is.
4.5. Op grond van het voorgaande is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat de vorderingen van [eiser] niet toewijsbaar zijn. De overige verwijten van de bank aan [eiser] kunnen aldus buiten beschouwing worden gelaten.
4.6. [eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de bank worden begroot op € 251,- aan vast recht en € 527,- aan salaris voor de advocaat.
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1. wijst de vorderingen af,
5.2. veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van de bank tot op heden begroot op € 778,00,
5.3. verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. G. Noordraven en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. C.L.B. Lewin op 26 april 2007.