zaaknummer / rolnummer: 146195 / HA ZA 06-1757
[eiser]
wonende te [woonplaats],
eiser,
procureur mr. J.M. Bosnak,
advocaat mr. L.D. Hazenberg te Enschede,
de stichting
STICHTING CITO INSTITUUT VOOR TOETSONTWIKKELING,
gevestigd te Arnhem,
gedaagde,
procureur mr. F.J. Boom,
advocaat mr. C.van der Most te Arnhem.
Partijen zullen hierna [eiser] en Cito genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 22 november 2006
- het proces-verbaal van comparitie van 14 maart 2007.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Cito is met ingang van 1 oktober 2004 juridisch gefuseerd met de stichting Cito Markt waarbij Cito de verkrijgende stichting was. Zowel Cito Markt als Cito afzonderlijk alsmede beide stichtingen tezamen worden verder aangeduid als Cito. Cito maakt onderdeel uit van een groep van rechtspersonen die samen de Citogroep vormen.
2.2. In 1994 heeft Cito een voor basisscholen bestemd softwareprogramma genaamd “LeerlingVolgSysteem” (LVS) op de markt gebracht. In datzelfde jaar hebben [eiser] en Cito een overeenkomst gesloten met een contractsduur van één jaar op basis waarvan [eiser] de helpdesk voor het LVS-programma ging verzorgen. Steeds na afloop van de contractsduur van deze overeenkomst maakte [eiser] een concept voor een nieuwe overeenkomst, waarna tussen partijen een nieuwe overeenkomst werd gesloten. De na het eerste contract gesloten contracten hadden aanvankelijk steeds opnieuw de duur van één jaar, later werden vervolgcontracten met een duur van drie jaar gesloten.
2.3. In 2001 heeft Cito het “LVS +” programma ontwikkeld. Op 18 oktober 2001 hebben partijen een overeenkomst gesloten op basis waarvan [eiser] vanaf 1 november 2001 ook de helpdesk van dit LVS + programma ging verzorgen. De contractstermijn van deze overeenkomst was één jaar. In het contract was bepaald dat de termijn steeds automatisch met één jaar werd verlengd tenzij Cito uiterlijk twee maanden voor het aflopen van de contracts¬termijn schriftelijk zou mededelen dat zij het contract niet wilde voortzetten.
2.4. Naast de LVS- en de LVS+-helpdesk voerde [eiser] een aantal andere opdrachten uit voor Cito, waaronder het geven van de “LVS-cursus Optimaal”. Deze opdrachten werden uitgevoerd op basis van seperate overeenkomsten.
2.5. [eiser] verzorgde - niet in opdracht van Cito - tevens de cursus “leren werken met het LVS-programma” (de LVS-cursus), welke cursus tussen de 25 en 30 keer per jaar gegeven werd in de kantoren van Cito. [eiser] betaalde daarvoor huur aan Cito.
2.6. In 2003 zijn partijen in overleg getreden om een mantelovereenkomst te sluiten teneinde - vanuit het uitgangspunt dat de samenwerking tussen partijen zou worden gecontinueerd - “de bepalingen die gemeen waren aan de separate overeenkomst te zake van de verscheidene diensten van [eiser] in één overeenkomst vast te leggen en daarmee de seperate overeenkomsten te vereenvoudigen”. De mantelovereenkomst is op 16 september 2003 tot stand gekomen.
In de mantelovereenkomst (waarin [eiser] wordt aangeduid met zijn handelsnaam [handelsnaam]) zijn onder meer de volgende bepalingen opgenomen:
Artikel 2 - Mantelovereenkomst
2.1 Deze Mantelovereenkomst is van toepassing op alle diensten die door [handelsnaam] aan de Citogroep worden geleverd […], hierna te noemen “Diensten”, en ter zake waarvan (i) de desbetreffende Partijen deelovereenkomsten hebben afgesloten conform het model zoals aangehecht als Bijlage I, dan wel (ii) vóór de datum van deze Mantelovereenkomst door [handelsnaam] offertes zijn uitgebracht, welke door een geautoriseerde Citogroep medewerker zijn ondertekend en als Bijlage 2 aan deze Mantelovereenkomst gehecht zijn, deze deelovereenkomsten en offertes hierna te noemen “Deelovereenkomsten”.
2.2 Indien de tekst van een Deelovereenkomst afwijkt van de tekst van enige bepaling uit deze Mantelovereenkomst, prevaleert de tekst van deze Mantelovereenkomst, tenzij uitdrukkelijk anders is aangegeven in de desbetreffende Deelovereenkomst, of voor zover het betreft de in 2.1 onder (ii) bedoelde offertes, in deze Mantelovereenkomst.
Artikel 3 - Duur
3.1 Deze Mantelovereenkomst is aangegaan voor onbepaalde tijd.
3.2 De Deelovereenkomsten worden aangegaan voor een periode van één (1) jaar en telkens voor de duur van één (1) jaar stilzwijgend verlengd.
3.3. Onverminderd het bepaalde in de artikelen 3.5 en 8 van deze Mantelovereenkomst kan deze Mantelovereenkomst door Citogroep enerzijds en [handelsnaam] anderzijds tussentijds per aangetekende brief worden opgezegd met inachtneming van een opzegtermijn van tenminste zes (6) maanden. De opzegging van de Mantelovereenkomst betekent tevens de opzegging van alle Deelovereenkomsten tegen het einde van de lopende jaartermijn van ieder van de Deelovereenkomsten, tenzij één of meer van deze Deelovereenkomsten een nog lopende duur van minder dan drie maanden heeft (hebben) in welk geval de betrokken Deelovereenkomsten zullen eindigen per het einde van het jaar volgende op de ten tijde van de opzegging lopende jaartermijn.
3.4 Onverminderd het bepaalde in de artikelen 3.5 en 8 van deze Mantelovereenkomst kan een Deelovereenkomst door elk der daarbij betrokken Partijen per aangetekende brief worden opgezegd tegen het einde van de lopende jaartermijn van de betrokken Deelovereenkomst, zulks met inachtneming van een opzegtermijn van drie (3) maanden.
2.7. De bestaande in r.ov 2.2.-2.4 genoemde, overeenkomsten tussen partijen werden als deelovereen¬kom¬sten aan de mantelovereenkomst gehecht. Op het moment van het sluiten van de mantelovereenkomst zou de lopende LVS-overeenkomst aflopen op 1 juni 2003 en de LVS+ overeenkomst op 1 oktober 2003.
2.8. In een brief, gedateerd 24 februari 2005 (verder: de opzeggingsbrief) heeft [betrokkene], [eiser] als volgt medegedeeld dat de overeenkomsten [eiser] en Cito werden opgezegd:
Op 16 september 2003 sloot u onder de naam [handelsnaam] een mantelovereenkomst met de Stichting Cito Markt en de Stichting Cito instituut voor Toetsontwikkeling.
Met deze brief en op grond van artikel 3.3 van de mantelovereenkomst zeggen we de bovenbedoelde overeenkomst met ingang van 1 september 2005 op.
Op 1 juni 2002 heeft de Stichting Cito Markt-Primair Onderwijs met [handelsnaam] een overeenkomst gesloten voor de verzorging van de telefonische helpdesk voor het Cito Leerlingvolgsysteem, nader aangeduid als ‘Offerte helpdesk Leerlingvolgsysteem, Stichting Cito-Markt-Primair Onderwijs’. Deze overeenkomst is op 1 juni 2003 en op 1 juni 2004 stilzwijgend verlengd.
Met deze brief en op grond van artikel 3.4 van de mantelovereenkomst zeggen we de bovenbedoelde overeenkomst met ingang van 1 juni 2005 op.
Over de motivering van de beëindiging van de overeenkomsten en over afhandeling zullen we de komende weken met u overleggen.
Namens de heer drs. [betrokkene] (Stichting Cito Markt) en de heer [betrokkene] (Stichting Cito Instituut voor Toetsontwikkeling), verblijf ik, […]
2.9. De heer [betrokkene] is algemeen directeur van de Citogroep, tevens statutair directeur van Cito.
2.10. De opzeggingsbrief is, voordat hij per koerier bij [eiser] is bezorgd, ook per mail aan hem verzonden. In het begeleidende mailbericht schrijft [betrokkene] over de reden van de opzegging:
In de organisatie van de Citogroep is op het ogenblik ruimte om de helpdesk-functie te vervullen. We verwachten ook dat de Unit PO-VO ‘in huis’ uiteindelijk goedkoper uit is.
2.11. Op 14 maart 2005 heeft er een bespreking plaatsgevonden tussen [eiser], mevrouw L.H. [eiser] en de heren [betrokkene] en [betrokkene].
In dit gesprek heeft [eiser], mondeling én in een door hem bij die gelegenheid overhandigde brief, aangegeven dat hij de opzegging van de overeenkomsten ongeldig acht omdat [betrokkene] naar zijn mening niet bevoegd was de overeenkomsten namens Cito op te zeggen en dat hij de opzegging voorts in strijd acht met de redelijkheid en billijkheid. Hij heeft verder gezegd problemen te verwachten omdat de beëindiging van de LVS- en de LVS +-overeenkomst (voor zover die beëindiging rechtsgeldig was) op verschillende data (respectievelijk 1 juni en 1 oktober 2005) zou plaatsvinden, terwijl voor de helpdesk voor beide programma’s gebruik werd gemaakt van hetzelfde telefoonnummer.
2.12. In een brief van mei 2005 heeft Citogroep aan haar klanten medegedeeld dat het helpdesknummer zowel voor het LVS- als voor het LVS+ programma per 1 juni 2005 werd gewijzigd . Dit bericht is herhaald in een nieuwsbrief van juni 2005. Door deze berichten was [eiser] niet meer in staat om vanaf 1 juni de LVS én de LVS+ overeenkomsten na te komen.
3. Het geschil
3.1. [eiser] vordert samengevat - veroordeling van Cito tot betaling van:
primair:
a. inzake de LVS-Deelovereenkomst: € 26.474,-- over de jaarperiode vanaf 1 juni 2005 tot en met 31 mei 2006, voor iedere jaarperiode vanaf 1 juni 2005 tot en met 31 mei 2006, voor iedere jaarperiode daarna te vermeerderen met 4,7% cumulatief;
b. inzake de LVS+-Deelovereenkomst: € 4.680,-- over de periode vanaf 1 juni 2005 tot en met 31 oktober 2005 en € 24.760,-- over de jaarperioden vanaf 1 november 2005 tot en met 31 oktober 2006, voor iedere jaarperiode daarna te vermeerderen met 75% cumulatief;
c. inzake de Deelovereenkomst LVS-cursus Optimaal: € 1.771,- over de jaarperiode vanaf 1 september 2005 tot en met 31 augustus 2006;
d. inzake de LVS-cursus: € 17.737,-- over de jaarperiode vanaf 1 juni 2005 tot en met 31 mei 2006;
alles tot en met de dag der rechtsgeldige beëindiging van de Mantelovereenkomst, respectieve¬lijk de betrokken deelovereenkomsten en vermeerderd met BTW en wettelijke rente, een en ander, over de periode vanaf voornoemde data tot de dag waarop de veroordeling uitvoerbaar wordt, “ineens” te voldoen en over de periode daarna te voldoen in maandelijkse termijnen gelijk aan 1/12e deel van het jaarlijkse schadebedrag;
subsidiair
ter zake van de LVS+ Deelovereenkomst € 4.680,-- vermeerderd met BTW en wettelijke
rente;
primair en subsidiair vermeerderd met € 3.135,48 plus BTW en rente aan buitengerechtelijke incassokosten en de proceskosten.
3.2. [eiser] stelt kort gezegd dat de overeenkomsten niet door een daartoe bevoegd persoon en daarom niet rechtsgeldig zijn opgezegd, althans dat de opzegging naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar was, althans dat deze onrechtmatig was. Zij vordert de betaling van de inkomsten die zij daardoor zegt te zijn misgelopen.
3.3. Cito voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
de vertegenwoordigingsbevoegdheid van [betrokkene]
4.1. [eiser] stelt dat [betrokkene] niet bevoegd was de overeenkomsten op te zeggen omdat hij, zoals blijkt uit de registers, niet bevoegd was Cito te vertegenwoordigen. Cito stelt dat [betrokkene] daartoe vanuit zijn hoedanigheid van directeur van de unit PO-VO wel bevoegd was en dat hij daarnaast door de statutaire directeuren van Cito [betrokkene] en [betrokkene] gemachtigd was namens Cito de overeenkomsten op te zeggen.
4.2. De rechtbank stelt vast dat in de opzeggingsbrief van [betrokkene] vermeld staat dat [betrokkene] deze (mede) namens [betrokkene] en J. [betrokkene] heeft geschreven. Niet in geding is dat de heer [betrokkene] statutair bevoegd was namens Cito op te treden en de overeenkomsten op te zeggen. Daarmee is gegeven dat voor zover [betrokkene] inderdaad gemachtigd was de brief (mede) namens [betrokkene] te schrijven, de opzegging door een vertegenwoordigingsbevoegde is gedaan. In dat geval is, anders dan [eiser] kennelijk stelt, geen bekrachtiging in de zin van artikel 3:69 BW meer vereist.
4.3. Voor zover [eiser] de bevoegdheid van [betrokkene] om de brief namens [betrokkene] te schrijven in twijfel trok had hij op grond van artikel 3:71 BW daar terstond na ontvangst van die brief bewijs van kunnen vragen. Niet in geding is dat hij dit niet - terstond - heeft gedaan. Dit neemt niet weg dat voor zover er over het bestaan van die volmacht gerede twijfel bestaat, van Cito verwacht mag worden dat zij daar alsnog duidelijkheid over verschaft. Cito heeft dit naar het oordeel van de rechtbank gedaan door een uitdraai in het geding te brengen van email¬correspondentie tussen [betrokkene] en [betrokkene] van 24 februari 2005, waarin [betrokkene] expliciet aan [betrokkene] schrijft dat het akkoord is dat [betrokkene] de overeenkomsten namens [betrokkene] opzegt. In deze omstandigheden had het op de weg van [eiser] gelegen feiten en omstandig¬heden aan te voeren waarmee zijn stelling dat die volmacht ontbrak wordt ondersteund. Uit de enkele omstandigheid dat [betrokkene], volgens een door [eiser] opgesteld gesprekverslag, tijdens de bijeenkomst van 14 maart 2005, na overhandiging van een brief van [eiser] waarin die schrijft dat [betrokkene] volgens het handelsregister geen enkele volmacht heeft om Cito te ver¬tegenwoordigen, heeft gezegd “dat weliswaar aan de heer [betrokkene] geen seperate vol¬macht is verleend, maar dat hij uiteraard wel bevoegd is omdat hij unit manager is” kan niet worden afgeleid dat [betrokkene] [betrokkene] niet tot het schrijven van de opzeggingsbrief heeft gemachtigd. Aangezien [eiser] zijn stelling dat [betrokkene] de brief zonder volmacht namens [betrokkene] heeft geschreven verder niet met feiten en omstandigheden heeft onderbouwd, leidt het vorenstaande tot de conclusie dat de opzegging van de overeenkomsten bevoegd namens Cito is gedaan.
de stelling dat opzegging naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is
4.4. [eiser] noemt de volgende omstandigheden die volgens hem tot de conclusie zouden leiden dat het opzeggen van de mantelovereenkomst en de deelovereenkomsten in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.
- Er bestond tussen partijen al een langdurige samenwerking.
- In 2003 is de mantelovereenkomst gesloten met als uitgangspunt continuïteit.
- Er zijn bij [eiser] verwachtingen geschapen over het uitbouwen van de samenwerking op grond van welke verwachtingen [eiser] in 2002 is verhuisd naar een groter pand. Daarbij heeft hij voor de inrichting een investering gedaan van € 75.000,--.
- De overeenkomsten zijn onverhoeds en zonder overleg opgezegd.
- De opzegging vond plaats op het moment dat voor [eiser] de meest winstgevende periode aanbrak.
- De in het emailbericht van [betrokkene] genoemde reden voor de opzegging (zie r.ov. 2.10) is onjuist.
- Cito had geen belang bij de opzegging terwijl dit voor [eiser] een groot nadeel oplevert. De samenwerking met Cito maakte circa 1/3 deel van de omzet van het bedrijf van [eiser] uit.
- Cito heeft twee werknemers die bij [eiser] in vaste dienst waren overgenomen.
4.5. Cito betwist dat de opzegging in de gegeven omstandigheden in redelijkheid onaanvaardbaar zou zijn.
4.6. De rechtbank stelt allereerst vast dat niet in geding is dat de opzegging heeft plaats¬gevonden volgens de tussen partijen daarover nog in 2003 gemaakte afspraken, zoals neer¬gelegd in artikel 3 van de mantelovereenkomst (r.ov. 2.6), een en ander behoudens hetgeen hierna in r.ov 4.16 wordt overwogen over de LVS+-overeenkomst. Gesteld noch gebleken is dat de toen overeengekomen opzeggingsbepalingen (bijvoorbeeld de overeen¬gekomen opzeg¬gings¬termijn) in de gegeven omstandigheden en gezien de verhouding tussen partijen op zichzelf onredelijk waren. Deze bepalingen wijken ook niet wezenlijk ten nadele van [eiser] af van de bepalingen omtrent de duur en de beëindigingmogelijkheden van de toen al bestaande separate overeenkomsten. Beoordeeld dient daarom te worden of er sprake is van een dusdanige situatie dat het beroep op die op zichzelf niet onredelijke afspraken in redelijkheid onaanvaardbaar zou zijn. De rechtbank is van oordeel dat de door [eiser] naar voren gebrachte feiten en omstan¬dig¬heden, afzonderlijk noch in samenhang bezien, die conclusie kunnen dragen. De rechtbank neemt daarbij het volgende (r.ov. 4.7 - 4.12) in aanmerking.
4.7. Allereerst kan, voor zover de stelling van [eiser] zo begrepen moet worden dat hij van mening is dat hij er bij het sluiten van de mantelovereenkomst of daarna in redelijkheid van mocht uitgaan dat Cito geen gebruik zou maken van de overeengekomen opzeggings¬bepalingen, dit standpunt niet volgen uit dat wat [eiser] in dat verband heeft aangevoerd. Dit volgt niet uit de enkele duur van (met name) het verzorgen van de LVS-helpdesk (het verzorgen van de LVS+-helpdesk liep immers pas sinds 2001), temeer niet nu niet in geding is dat de opdracht daartoe steeds werd gegeven in periodieke contracten met de duur van één tot drie jaar, waarna [eiser] (op de in r.ov. 2.2 weergegeven wijze) het initiatief nam om een nieuw concept-contract op te stellen. Ook in de mantelovereenkomst is een bepaalde, kort¬e looptijd van de deel¬overeenkomsten vastgesteld (van één jaar). Ook de omstandig¬heid dat de mantelovereen¬komst werd gesloten vanuit de gedachte de samenwerking te continueren betekent niet dat [eiser] er vanuit mocht gaan dat de opzeggingsbepalingen feitelijk geen betekenis zouden hebben. De stelling van [eiser] dat Cito bij hem de verwachting had geschapen dat de samen¬werking verder zou worden uitgebouwd heeft hij niet anders onderbouwd dan opnieuw te ver¬wijzen naar de bij het sluiten van de mantelovereenkomst uitgesproken continuïteits¬gedachte. Er zijn geen feiten of omstandigheden gesteld waaruit volgt dat Cito ná het sluiten van de mantel¬overeenkomst nog aanleiding heeft gegeven om van uitbreiding van de samenwerking te mogen uitgaan. Verder is niet onderbouwd waarom [eiser] met een opzegging op grond van de overeengekomen bepalingen in redelijkheid geen rekening hoefde te houden.
4.8. Voorts overweegt de rechtbank dat krachtens de mantelovereenkomst voor opzegging geen overleg noodzakelijk is. In de gegeven omstandigheden was het mogelijk meer gepast geweest als Cito daarover van te voren wél met [eiser] in gesprek was gegaan, maar dat dit niet is gebeurd betekent echter, anders dan [eiser] kennelijk stelt, niet dat de opzegging daardoor naar de maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.
4.9. De stelling dat de opzegging van de LVS-overeenkomst, per 1 juni 2005, plaatsvond op het moment dat voor [eiser] de meest winstgevende periode aanbrak kan de rechtbank niet volgen. [eiser] stelt daarover dat de periodes waarin hij de meeste omzet behaalde de maanden januari tot en met juni en september tot half december zijn, en dat de vakantiemaanden (juli en augustus en de tweede helft van december) voor hem het ongunstigst zijn. Gelet hierop is de stelling dat de opzegging per juni, en dus een maand voor de voor [eiser] ongunstige zomerperiode, voor hem extra nadelig was onjuist, althans onvoldoende met feiten en omstandigheden onderbouwd.
4.10. De stelling dat Cito niet de waarheid heeft verklaard over de reden van opzegging - te weten dat zij ruimte heeft om de helpdesk-functie te vervullen en dat zij de verwachting heeft daar uiteindelijk ook goedkoper mee uit te zijn - is evenmin voldoende onderbouwd. De onderbouwing van deze stelling van [eiser] komt er immers slechts op neer dat de berekening van Cito waarop zij zou baseren dat zij bij een interne helpdesk goedkoper uit zou zijn, volgens [eiser] is gegrond op de verkeerde uitgangspunten. [eiser] heeft, zo stelt hij, berekend dat (het voortduren van de) uitbesteding voor Cito juist goedkoper is. Echter, uit de omstandigheid dat de berekening van de kosten van de uitbesteding van de helpdeskdiensten van [eiser] tot een andere uitkomst leiden dan de berekeningen van Cito, kan, zelfs indien de berekeningen van [eiser] blijken te kloppen en die van Cito niet, niet geconcludeerd worden dat Cito niet de waarheid heeft gesproken over de door haar verwachtte kostenbesparing. Er zijn geen feiten of omstandigheden aangevoerd waaruit kan blijken dat Cito op dit punt welbewust heeft gelogen.
De rechtbank merkt voorts ten overvloede op dat in de bepalingen van de mantelovereenkomst niet opgenomen is dat voor opzegging een reden gegeven dient te worden.
4.11. De stelling dat Cito geen belang had bij de opzegging is (mede gelet op het voren¬staande) onjuist. Immers, de verwachting dat zij daardoor uiteindelijk goedkoper zou zijn is immers een gerechtvaardigd belang. Ter comparitie heeft Cito daar nog aan toegevoegd dat het belang er daarnaast uit bestond dat zij verwachtte dat door het combineren van verschillen¬de helpdeskfuncties binnen haar organisatie de kwaliteit daarvan voor haar klanten zou verbeteren. Ook indien vastgesteld zou kunnen worden dat de nadelige gevolgen voor [eiser] groter zijn dan de positieve effecten voor Cito betekent dit niet dat de opzegging volgens de overeen¬gekomen bepalingen naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zijn. Er is voorts onvoldoende aangevoerd om tot het oordeel te kunnen komen dat de wederzijdse belangen dusdanige onevenredig waren dat feitelijk sprake is van misbruik van bevoegdheid zoals bepaald in artikel 3:13 BW.
4.12. De omstandigheid tenslotte dat Cito na het ontbinden van de overeenkomsten twee werknemers van [eiser] heeft overgenomen rechtvaardigt evenmin de conclusie dat de opzegging naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Gesteld nog gebleken is immers dat Cito al bij op het moment van de opzegging het voornemen had de werknemers in dienstbetrekking aan te nemen. Dat het nadien benaderen van die werknemers op dat moment mogelijk strijdig was met wat in het maatschappelijk verkeer betaamt en derhalve mogelijk onrechtmatig was, is niet van belang voor de beoordeling van de betaamlijkheid van de ruim daarvóór gedane opzegging.
4.13. Het vorenstaande betekent dat de vordering van [eiser] niet kan worden toegewezen op de grond dat het - conform de tussen partijen overeengekomen bepalingen - beëindigen van de contractuele relatie naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn.
de gestelde onrechtmatige daad van Cito
4.14. [eiser] stelt dat het onverhoeds opzeggen van de overeenkomst en het “overnemen” van twee van zijn personeelsleden door Cito jegens [eiser] onrechtmatig was.
4.15. Nu het – onverhoeds – opzeggen van de overeenkomst, zoals overwogen, heeft plaatsgevonden conform de daarover tussen partijen overeengekomen afspraken, met inachtneming van de overeen¬gekomen termijnen, en aangezien [eiser] ten aanzien van de onrechtmatigheid daarvan niets anders heeft aangevoerd dan het hiervoor in r.ov 4.4 - 4.13 besprokene wordt dat onderdeel van voornoemde stelling verworpen.
4.16. Ten aanzien van het “overnemen” van de twee personeelsleden overweegt de rechtbank dat [eiser] zijn stelling dat Cito daarmee feitelijk een deel van zijn bedrijf annexeerde onvoldoende heeft onderbouwd. Voorts dient voorop gesteld te worden dat het in dienstbetrekking aannemen van personeel van een voormalige leverancier van diensten, voor zover dat personeel niet door een concurrentiebeding is gebonden, niet zondermeer onrecht¬matig is. Bijkomende omstandig¬heden kunnen echter tot een ander oordeel leiden. De vraag of dat in dit geval zo is kan echter in het midden blijven, aangezien gesteld noch gebleken is dat [eiser] door het in dienstbetrekking aannemen van de twee personeelsleden door Cito schade heeft geleden.
De LVS+ overeenkomst
4.17. Ter comparitie heeft Cito erkent dat zij haar klanten onjuist heeft geïnformeerd over de beëindiging van de helpdesk activiteiten van [eiser] met betrekking tot het LVS+-project en dat [eiser] die werkzaamheden daardoor niet kon uitvoeren. Haar in haar conclusie van antwoord ingenomen stelling dat [eiser] bij de uitvoering van de LVS+-overeenkomst zelf in verzuim was heeft ze ter comparitie laten varen. Het vorenstaande betekend dat Cito gehouden is de door deze toerekenbare tekortkoming in haar verplichtingen veroorzaakte schade van [eiser] te vergoeden. Ten aanzien van de hoogte van het door [eiser] gestelde schadebedrag, € 4.680,-- vermeerderd met BTW, noch ten aanzien van de gevorderde rente heeft zij verweer gevoerd, zodat dit deel van de vordering toegewezen kan worden.
4.18. Uit het vorenstaande volgt dat de hoofdvordering van [eiser], behoudens het deel dat ziet op het vroegtijdig beëindigen van de LVS+ overeenkomst, afgewezen zal worden.
4.19. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten zal eveneens worden afgewezen. [eiser] heeft niet (voldoende onderbouwd) gesteld dat hij deze kosten daadwerkelijk heeft gemaakt en dat die kosten betrekking hebben op verrichtingen die meer omvatten dan een enkele aanmaning, het enkel doen van een schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier.
4.20. Aangezien elk van partijen als op enig punt in het ongelijk gesteld is te beschouwen, zullen de proceskosten worden gecompenseerd op de hierna te vermelden wijze.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. veroordeelt Cito om aan [eiser] te betalen een bedrag van EUR 4.680,00 (vierduizendzeshonderdtachtig euro), vermeerderd met BTW en met de wettelijke rente over het nog niet betaalde deel van het toegewezen bedrag vanaf 1 juni 2005 tot de dag van volledige betaling,
5.2. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.3. compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.4. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.P.E.E van Groeningen en in het openbaar uitgesproken op 25 april 2007.