ECLI:NL:RBARN:2007:BA9018

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
2 juli 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 06/4592
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • E. Klein Egelink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en opschorting van bijstandsuitkering op grond van de WWB

In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 2 juli 2007 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, [X], en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nijmegen, verweerder. Eiser had bezwaar gemaakt tegen een besluit van verweerder van 24 april 2006, waarbij zijn recht op bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) was opgeschort wegens het niet voldoen aan de inlichtingenplicht. Op 10 mei 2006 heeft verweerder de bijstandsuitkering van eiser ingetrokken, omdat hij niet had voldaan aan de informatieverplichtingen. Eiser heeft geen bezwaar gemaakt tegen dit intrekkingsbesluit, waardoor dit besluit onherroepelijk is geworden.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het bezwaar van eiser tegen het opschortingsbesluit van 24 april 2006 niet-ontvankelijk is, omdat het intrekkingsbesluit al onherroepelijk was geworden. Hierdoor had eiser geen belang meer bij het maken van bezwaar tegen het opschortingsbesluit. De rechtbank heeft het beroep van eiser, voor zover het betrekking heeft op de intrekking, niet-ontvankelijk verklaard en het beroep, voor zover het betrekking heeft op de opschorting, gegrond verklaard. Het bestreden besluit is vernietigd en het bezwaar tegen het opschortingsbesluit is alsnog niet-ontvankelijk verklaard.

De rechtbank heeft verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, die zijn begroot op € 644,-. Tevens is bepaald dat de gemeente Nijmegen het door eiser betaalde griffierecht van € 38,- aan hem vergoedt. Deze uitspraak is gedaan ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht
Registratienummer: AWB 06/4592
Uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen:
[X], eiser,
wonende te [woonplaats], vertegenwoordigd door mr.drs. V.N. van Waterschoot,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nijmegen, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 7 augustus 2006.
2. Procesverloop
Bij besluit van 24 april 2006 heeft verweerder het recht op een uitkering ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) van eiser opgeschort vanaf 1 april 2006, wegens het niet voldoen aan de inlichtingenplicht van artikel 17, eerste lid, van de WWB.
Tegen dit besluit heeft eiser bij bezwaarschrift van 4 mei 2006 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 10 mei 2006 heeft verweerder de uitkering van eiser op grond van artikel 54, vierde lid, van de WWB beëindigd (lees: ingetrokken) vanaf 1 april 2006, wegens het niet voldoen aan de inlichtingenplicht.
Op 2 augustus 2006 heeft een hoorzitting plaatsgevonden.
Bij het in rubriek 1 aangeduide besluit heeft verweerder het ingediende bezwaar ongegrond verklaard en de eerder genoemde besluiten gehandhaafd.
Tegen dit besluit is beroep ingesteld en door verweerder is een verweerschrift ingediend. Naar deze en de overige door partijen ingebrachte stukken wordt hier kortheidshalve verwezen.
Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank van 20 april 2007. Eiser is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door mr. Van Waterschoot voornoemd. Verweerder heeft zich niet doen vertegenwoordigen.
3. Overwegingen
Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat de uitkering van eiser per 1 april 2006 is opgeschort omdat onvoldoende medewerking is verleend of onvoldoende informatie is verstrekt, ingevolge de artikelen 17 en 54, eerste en tweede lid, van de WWB. Het besluit tot toekenning van bijstand aan eiser is vervolgens op grond van artikel 54, vierde lid, van de WWB ingetrokken met ingang van de eerste dag waarover het recht op bijstand is opgeschort, omdat eiser het verzuim niet heeft hersteld binnen de daarvoor gestelde termijn en zonder bericht niet is komen opdagen op de afspraak van 1 mei 2006.
Eiser heeft het bestreden besluit gemotiveerd aangevochten. Op zijn stellingen zal de rechtbank, voor zover nodig, in het navolgende ingaan.
Uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting is de rechtbank het volgende gebleken.
Eiser ontvangt sinds geruime tijd een bijstandsuitkering op grond van de WWB. Bij brief van 23 december 2005 wordt hij door het Centrum voor Werk en Inkomen (CWI) uitgenodigd voor een gesprek op 12 januari 2006 met de heer [Z] (hierna: [Z]) om na te gaan of de aan eiser verleende uitkering en de door hem verstrekte gegevens nog juist zijn. Eiser verschijnt niet op deze afspraak en geeft te kennen een andere contactpersoon te willen. Eiser wordt vervolgens opnieuw uitgenodigd voor een gesprek met [Z], op 11 april 2006. Op deze afspraak verschijnt hij evenmin. De zus van eiser heeft beide keren telefonisch aangegeven dat eiser verhinderd was in verband met werk. Hierna wordt eiser in een brief van 13 april 2006 verzocht op 19 april 2006 naar het CWI te bellen en wordt hij opnieuw uitgenodigd voor een gesprek met [Z], op 24 april 2006. In verband met dit nader onderzoek wordt de uitkering van eiser per 1 april 2006 geblokkeerd. In een telefoongesprek tussen eiser en het bureauhoofd van het CWI geeft eiser aan dat hij niet op de afspraak van 24 april 2006 zal verschijnen. Bij het opschortingsbesluit van 24 april 2006 (zie rubriek 2) wordt eiser uitgenodigd om alsnog de noodzakelijke informatie te verstrekken in een gesprek op 1 mei 2006. Eiser verschijnt zonder bericht niet op deze afspraak.
De rechtbank overweegt het volgende.
Ingevolge artikel 54, eerste lid, van de WWB kan het college het recht op bijstand voor de duur van ten hoogste acht weken opschorten, indien de belanghebbende de voor de verlening van bijstand van belang zijnde gegevens of de gevorderde bewijsstukken niet, niet tijdig of onvolledig heeft verstrekt en hem dit te verwijten valt, dan wel indien de belanghebbende anderszins onvoldoende medewerking verleent. Het recht op bijstand kan ingevolge artikel 54, eerste lid en onder b, van de WWB, worden opgeschort vanaf de dag van het verzuim, indien niet kan worden bepaald op welke periode dit verzuim betrekking heeft.
Ingevolge artikel 54, tweede lid, van de WWB doet het college mededeling van de opschorting aan de belanghebbende en nodigt hem uit binnen een door hen te stellen termijn het verzuim te herstellen.
Ingevolge artikel 54, vierde lid, van de WWB kan het college, als de belanghebbende in het geval bedoeld in het eerste lid het verzuim niet herstelt binnen de daarvoor gestelde termijn, na het verstrijken van deze termijn het besluit tot toekenning van bijstand intrekken met ingang van de eerste dag waarover het recht op bijstand is opgeschort.
Ten aanzien van het intrekkingsbesluit
De rechtbank stelt vast dat eiser na het opschortingsbesluit van 24 april 2006 een bezwaarschrift heeft ingediend op 4 mei 2006. Niet is gebleken dat eiser ook een (schriftelijk) bezwaarschrift heeft ingediend tegen het intrekkingsbesluit van 10 mei 2006. Eiser heeft tijdens de hoorzitting van 2 augustus 2006 wel verklaard dat zijn bezwaar mede gericht is tegen het besluit van 10 mei 2006. De rechtbank ziet zich daarmee geplaatst voor de vraag of de mondeling geuite bezwaren van eiser als een bezwaar in de zin van artikel 6:4 van de Awb kunnen worden aangemerkt.
De Centrale Raad van Beroep (hierna: CRvB) heeft in een uitspraak van 20 oktober 1998 (gepubliceerd onder nr. 97/242 ABW in AB 1998, 438) overwogen dat tijdens de hoorzitting geuite en in het verslag van die zitting vastgelegde bezwaren tegen een besluit konden worden aangemerkt als een bezwaarschrift tegen dat besluit. De CRvB heeft daaraan echter de voorwaarde verbonden dat het bezwaar moet worden geuit op het moment dat de bezwaartermijn van artikel 6:7 van de Awb nog niet is verstreken.
In dit geval staat vast dat eiser niet binnen de in dit artikel gestelde termijn van zes weken bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van 10 mei 2006. Overeenkomstig de uitleg van de CRvB in bovenstaande uitspraak kunnen de later op de hoorzitting geuite bezwaren van eiser dan ook niet als bezwaarschrift worden aangemerkt.
Ingevolge artikel 7:1 van de Awb dient degene aan wie het recht is toegekend tegen een besluit beroep op een administratieve rechter in te stellen, alvorens beroep in te stellen tegen dat besluit, behoudens uitzonderingen, bezwaar te maken. Door geen bezwaarschrift in te dienen tegen het intrekkingsbesluit van 10 mei 2006 alvorens beroep in te stellen, heeft eiser in dit geval niet voldaan aan het bepaalde in artikel 7:1 van de Awb. Hieruit volgt reeds dat het beroep, voor zover het betrekking heeft op de intrekking, niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Het intrekkingsbesluit is derhalve onherroepelijk geworden.
Ten aanzien van het opschortingsbesluit
De rechtbank dient vooraleerst de vraag te beantwoorden of verweerder het bezwaar van eiser tegen het opschortingsbesluit terecht ontvankelijk heeft verklaard. De rechtbank is van oordeel dat zulks niet het geval is en overweegt daartoe als volgt.
Ten tijde van de hoorzitting was het besluit van 10 mei 2007 waarbij het recht op bijstand van eiser was ingetrokken per 1 april 2006, reeds onherroepelijk. Dit brengt mee dat het bezwaar van eiser tegen het besluit van 24 april 2006 (het opschortingsbesluit) er niet meer toe kon leiden dat de gevolgen van de opschorting van de bijstand met ingang van 1 april 2006, ongedaan werden gemaakt. Dit brengt mee dat eiser geen belang meer had bij het maken van bezwaar tegen het opschortingsbesluit. Door dit niet te onderkennen heeft verweerder het bezwaar ten onrechte ontvankelijk verklaard. Het beroep dient derhalve gegrond te worden verklaard en het bestreden besluit dient te worden vernietigd. De rechtbank ziet voorts aanleiding met toepassing van 8:72, vierde lid, van de Awb zelf in de zaak te voorzien en doende wat verweerder had behoren te doen het bezwaar tegen het opschortingsbesluit alsnog niet ontvankelijk verklaren wegens het ontbreken van procesbelang en tevens te bepalen dat deze uitspraak in de plaats wordt gesteld van het vernietigde besluit.
De rechtbank acht termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb en verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten, welke zijn begroot op € 644,- aan kosten van verleende rechtsbijstand. Van andere kosten in dit verband is de rechtbank niet gebleken.
Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank, mede gelet op artikel 8:74 van de Awb, tot de volgende beslissing.
4. Beslissing
De rechtbank
verklaart het beroep, voor zover betrekking op de intrekking, niet-ontvankelijk;
verklaart het beroep, voor zover betrekking op de opschorting, gegrond;
vernietigt het bestreden besluit;
verklaart het bezwaar tegen het besluit van 24 april 2006 niet ontvankelijk en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
veroordeelt verweerder in de door eiser in beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 644,- en wijst de gemeente Nijmegen aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden;
bepaalt dat de gemeente Nijmegen het door eiser betaalde griffierecht ten bedrage van
€ 38,- aan hem vergoedt.
Aldus gegeven door mr. E. Klein Egelink, rechter, in tegenwoordigheid van mr. J.M.M.B. van Eeten, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 2 juli 2007.
De griffier, De rechter,
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Verzonden op: 2 juli 2007