ECLI:NL:RBARN:2007:BA9515

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
4 juli 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
481272\07-5047
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • P.A. Huidekoper
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurovereenkomst met betrekking tot ligplaats voor woonark en beëindiging daarvan

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Arnhem op 4 juli 2007 uitspraak gedaan in een geschil tussen [verzoekster] en [de vereniging] over de kwalificatie van een overeenkomst met betrekking tot een ligplaats voor een woonark. [verzoekster] had van [de vereniging] een stuk grond ter beschikking gekregen, waar zij een woonark diende te plaatsen. De overeenkomst was gebaseerd op een vrijwilligersovereenkomst, maar [verzoekster] betwistte dat er sprake was van een huurovereenkomst, omdat zij geen huur zou betalen. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er wel degelijk sprake was van een huurovereenkomst, omdat er een periodieke vergoeding was overeengekomen voor het gebruik van de ligplaats. De kantonrechter oordeelde dat de overeenkomst gekwalificeerd moest worden als huur van onroerend goed met een woonbestemming, waarop de woonruimtebepalingen van toepassing zijn. De opzegging van de overeenkomst door [de vereniging] op basis van artikel 7:228 BW werd nietig verklaard, en [verzoekster] werd niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek om ontruiming. [de vereniging] werd veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan [verzoekster].

Uitspraak

Beschikking
RECHTBANK ARNHEM
Sector kanton
Locatie Tiel
zaakgegevens 481272\07-5047 \ 53 GB
uitspraak van 4 juli 2007
Beschikking
in de zaak van
mevrouw [verzoekster],
wonende te Aalst, gemeente Zaltbommel,
verzoekende partij
gemachtigde: mr M. Weerts, advocaat te ’s-Hertogenbosch;
en
Vereniging [de vereniging],
gevestigd te Zaltbommel
verwerende partij
gemachtigde: mr F. van de Kasteele, advocaat te Dordrecht.
Partijen worden hierna [verzoekster] en [de vereniging] genoemd.
1. De procedure
Het ingediende verzoekschrift met de daaraan gehechte producties is op 27 februari 2007 ter griffie ingekomen. [de vereniging] heeft een verweerschrift ingediend, waaraan diverse producties zijn gehecht.
De mondelinge behandeling vond plaats op 5 juni 2007. Bij de behandeling is [verzoekster] verschenen in persoon, vergezeld van haar echtgenoot [naam echtgenoot] en bijgestaan door mr M. Weerts en [de vereniging] vertegenwoordigd door haar secretaris A. van der Ven en haar penningmeester G. Spiering. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is besproken. Aan de aantekeningen is de door mr Weerts overgelegde schriftelijke reactie op het zelfstandig verzoek gehecht.
De beschikking is bepaald op heden.
2. Vaststaande feiten.
De kantonrechter gaat uit van de volgende feiten die enerzijds zijn gesteld, en anderzijds niet danwel onvoldoende zijn weersproken:
2.1 [de vereniging] is een watersportverengiging.
2.2 [verzoekster] is in de periode 1 november 2002 tot 1 november 2005 als vrijwilligster werkzaam geweest als havenmeester bij [de vereniging]. De ter zake tussen partijen gemaakte afspraken zijn vastgelegd in een vrijwilligersovereenkomst.
2.3 Op basis van de gesloten vrijwilligersovereenkomst heeft [de vereniging] aan [verzoekster] een stuk grond met een ligplaatst ter beschikking gesteld tegen betaling van een vergoeding. [verzoekster] diende aldaar een woonark of woonboot aan te leggen, welke woonark/woonboot diende te worden bewoond door [verzoekster].
2.4 De ligplaats betreft een stuk water, waarin vier vaste palen in de grond zijn geslagen. [verzoekster] heeft daaraan een drijvend afmeersysteem bevestigd.
2.5 In het kader van de tussen partijen gemaakte afspraken heeft [verzoekster] een woonark doen bouwen en geplaatst aan het van [de vereniging] gehuurde stuk grond. Zij maakt gebruik van de loopbrug die is bevestigd aan de kade en die uitmondt op het afmeersysteem/de aanlegstijger van [verzoekster]. [verzoekster] maakt eveneens gebruik van vaste voorzieningen van [de vereniging], te weten van de water- en electriciteitsvoorziening.
2.6 Bij deurwaardersexploit van 26 oktober 2006 heeft [de vereniging] op basis van artikel 7:228 BW de huurovereenkomst met betrekking tot de ligplaats opgezegd tegen 31 december 2006. Tevens heeft zij tegen deze datum de ontruiming aangezegd.
3. Het verzoek en het verweer
3.1 [verzoekster] heeft zich met een verzoek ex artikel 7: 230a tot de kantonrechter gewend. Daarbij heeft zij de kantonrechter primair verzocht haar niet ontvankelijk te verklaren. Subsidiair verzoekt zij de termijn van ontruiming te verlengen met een jaar.
3.2 Aan haar verzoek heeft [verzoekster] ten grondslag gelegd dat er geen sprake is van een huurovereenkomst met [de vereniging], omdat een van de essentialia van de huurovereenkomst ontbreekt, te weten het betalen van huur, en dat er derhalve ook geen opzegging kan plaatsvinden ingevolge artikel 7: 228 BW.
3.3 Subsidiair beroept zij zich op de ontruimingsbescherming ingevolge artikel 7: 230a lid 4.
3.4 Wanneer de kantonrechter mocht oordelen dat er wel sprake is van een huurovereen-komst, dan bepleit [verzoekster] toepassing van de woonruimtebepalingen.
3.5 [de vereniging] heeft het verzoek betwist. Zij heeft aangevoerd dat zij met [verzoekster] een huurovereenkomst is aangegaan met betrekking tot de hiervoor bedoelde ligplaats waarvoor [verzoekster] liggeld betaalde, en dat zij deze huurovereenkomst heeft opgezegd (in het verlengde van de beëindiging van de vrijwilligersovereenkomst) en dat op deze beëindiging de algemene regeling ex artikel 7:228 BW van toepassing is, te weten dat de huurovereenkomst eindigt door de opzegging daarvan.
3.6 Wanneer de kantonrechter van oordeel mocht zijn dat er sprake is van een huurovereenkomst ex artikel 7:230a BW en de kantonrechter de ontruimingstermijn verlengt met één jaar, dan verzoekt [de vereniging] de kantonrechter de gebruikers-vergoeding te stellen op € 8.750,00 per jaar en subsidiair op € 962,85 per jaar.
4. De beoordeling van het geschil.
4.1 Tussen partijen staat vast dat [de vereniging] aan [verzoekster] een stuk grond ter beschikking heeft gesteld met vier vaste aanlegpalen om een woonark aan te leggen die door [verzoekster] diende te worden bewoond. Partijen zijn als tegenprestatie een periodieke vergoeding overeengekomen. De overeenkomst van partijen dient derhalve op grond van het bepaalde in artikel 7: 290 BW te worden gekwalificeerd als huur.
4.2 Voorts dient de vraag te worden beantwoord van welk type huur er in casu sprake is.
4.3 Nu de huur betrekking heeft op een stuk grond met vier vaste aanlegpalen waar [verzoekster] een woonark aan diende te bevestigen met de exclusieve bedoeling daarin te wonen, dient er geoordeeld te worden dat er sprake is van verhuur van onroerend goed met een woonbestemming, waarop de woonruimtebepalingen van toepassing zijn.
4.4 Opzegging van een dergelijke overeenkomst dient plaats te vinden overeenkomstig het bepaalde in artikel 7: 271 ev BW.
4.5 Blijkens de opzeggingsbrief d.d. 23 oktober 2006 heeft opzegging plaatsgevonden op basis van artikel 7:228 BW.
4.6 Met [verzoekster] is de kantonrechter van oordeel dat [verzoekster] in de daarop aanhangig gemaakte procedure ex artikel 7: 230 BW niet ontvankelijk verklaard dient te worden.
4.7 [de vereniging] wordt als de in het ongelijk gestelde procespartij, veroordeeld tot betaling van de proceskosten.
4.8 Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, komt de kantonrechter niet toe aan het voorwaardelijk ingestelde verzoek van [de vereniging].
5. De beslissing.
De kantonrechter,
rechtdoende
5.1 verklaart [verzoekster] niet-ontvankelijk in haar verzoek;
5.2 veroordeelt [de vereniging] tot betaling van de proceskosten tot aan deze uitspraak aan de zijde van [verzoekster] begroot op € 606,00, waarin begrepen een bedrag van € 500,00 voor salaris van de gemachtigde van [verzoekster].
Deze beschikking is gegeven door de kantonrechter mr P.A. Huidekoper en in het openbaar uitgesproken op 4 juli 2007.