ECLI:NL:RBARN:2007:BA9596

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
20 juni 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
138872
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van vennootschap onder firma Maatwerk Beheer v.o.f. en schadevergoeding bij onregelmatige huuropzegging

In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 20 juni 2007 uitspraak gedaan in een geschil tussen twee vennoten van de vennootschap onder firma Maatwerk Beheer v.o.f. (MBV). De eiser, die samen met de gedaagde een vennootschap onder firma had opgericht, vorderde onder andere ontbinding van de vennootschap en schadevergoeding wegens een onregelmatige opzegging van de huurovereenkomst. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van een impasse in de vennootschapsverhouding, waardoor voortzetting van de vennootschap niet meer mogelijk was. De rechtbank ontbond de vennootschap wegens gewichtige redenen en benoemde een notaris als vereffenaar van het vermogen van de vennootschap. Tevens werd bepaald dat de partijen binnen drie maanden na de ontbinding moesten overgaan tot scheiding en deling van het vennootschapsvermogen. De rechtbank hield verdere beslissingen aan, totdat partijen de resultaten van de verdeling konden overleggen. De eiser had ook schadevergoeding gevorderd voor het mislopen van huurtermijnen, maar de rechtbank oordeelde dat de schade niet automatisch gelijk was aan de helft van de misgelopen huurtermijnen, en dat de eiser zijn schade diende te beperken door de gehuurde ruimte aan derden te verhuren. De zaak werd aangehouden voor verdere behandeling van de schadevergoeding.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 138872 / HA ZA 06-544
Vonnis van 20 juni 2007
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
procureur mr. L. Paulus,
advocaat mr. F.J.H.M. Berndsen te Breda,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
procureur mr. H. Van Ravenhorst,
advocaat mr. S.J. van Susante te Arnhem.
De partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] worden genoemd.
1. De procedure
1.1. Voor het verloop van de procedure tot het in deze zaak gewezen vonnis van 14 juni 2006 verwijst de rechtbank naar dat vonnis. Ingevolge dat vonnis heeft een comparitie van partijen plaatsgevonden. Het proces-verbaal daarvan bevindt zich bij de stukken. De partijen zijn niet verenigd.
[eiser] heeft daarop bij akte met producties zijn eis gewijzigd, waarop [gedaagde], eveneens bij akte met producties, heeft gereageerd.
Vervolgens hebben de partijen hun standpunten door hun raadslieden doen bepleiten, mede aan de hand van pleitnotities, die zich bij de stukken bevinden. Bij die gelegenheid heeft [gedaagde] bezwaar gemaakt tegen de ontijdige toezending door [eiser] van een aantal producties, waarop deze tijdens het pleidooi een beroep wilde doen. Dit bezwaar is door de rechtbank gehonoreerd. De rechtbank heeft derhalve van die producties geen kennis genomen. Dit geldt eveneens met betrekking tot de “aantekeningen ten behoeve van de comparitie”, welke te vinden zijn in de door [eiser] ten behoeve van de pleidooien aan de rechtbank toegezonden kopie-dossiers. Deze aantekeningen bevinden zich niet in het dossier van de rechtbank.
Nadat de rechtbank ook tijdens het pleidooi tevergeefs had gepoogd om de partijen op een of meer punten tot overeenstemming te brengen, heeft zij de zaak naar de rol verwezen voor vonnis.
2. De feiten
2.1. [eiser] en [gedaagde] zijn in juli 1994 met elkaar een vennootschap onder firma aangegaan onder de naam Maatwerk Revalidatie Techniek (MRT). Daarbij hebben zij onder meer een hun gezamenlijk en ieder voor de helft in eigendom toebehorend bedrijfsgebouw, gelegen aan de [adres] te [woonplaats], ingebracht. In dat pand was hun eigen onderneming gevestigd. Tevens bood het pand onderdak aan andere bedrijven, aan wie de desbetreffende ruimtes door hen waren verhuurd.
2.2. In september 2000 hebben [eiser] en [gedaagde] hun samenwerking binnen MRT beëindigd, echter met uitzondering van de exploitatie van het bedrijfsgebouw, welke zij onder de naam Maatwerk Beheer hebben voortgezet. [gedaagde] heeft MRT na de uittreding door [eiser] aanvankelijk alleen, en later samen met een nieuwe vennoot, [betrokkene], voortgezet. MRT zou haar bedrijfsruimte aan de [adres] voortaan van Maatwerk Beheer gaan huren.
2.3. Op 1 januari 2004 hebben [eiser] en [gedaagde] hun bedrijfsgebouw in een toen opgerichte nieuwe vennootschap onder firma, genaamd Maatwerk Beheer v.o.f. (MBV), ingebracht. De vennootschap heeft blijkens artikel 1 van de oprichtingsakte ten doel “het gezamenlijk en voor gemeenschappelijke rekening drijven van een onderneming, omvattend het beheren en verhuren van een BedrijvenVerzamelgebouw in algemene zin en alle exploitatie in de ruimste zin des woords om een zo voordelig mogelijk exploitatieresultaat te behalen”. De akte bepaalt verder, voor zoveel hier van belang:
“Artikel 5
Bevoegdheden
1. Ieder der vennoten is bevoegd voor de vennootschap te handelen en te tekenen en de
vennootschap aan derden en derden aan de vennootschap te binden (..)
2. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid van dit artikel is de medewerking van beide
vennoten vereist voor:
1 het verkrijgen, bouwen, verbouwen, vervreemden, bezwaren, verhuren of huren van onroerende zaken van of voor de vennootschap
(..)
3 het aangaan van borg en geldleningen (daaronder niet begrepen het opnemen van gelden krachtens een bestaande rekening-courantovereenkomst) ten laste van de vennootschap
(..)
5 het voeren van processen –zowel eisende als werende-
(..)
5. Indien één der vennoten één of meerdere van deze bepalingen overtreedt verbeurt hij tegenover de andere vennoot een onmiddellijk opeisbare boete van vijfduizend Euro (€ 5.000,-) voor elke overtreding en daarboven éénduizend Euro (€ 1.000,-) per kalenderdag dat een verboden toestand voortduurt
(..)
Artikel 6
Werkzaamheden en volmacht
1. De werkzaamheden aan het beheer en de uitoefening van de zaken der vennootschap
verbonden, worden door de vennoten in onderling overleg verdeeld
2. Ten einde geschillen tussen vennoten over het beheer en de uitoefening van zaken met
betrekking tot het BedrijvenVerzamelgebouw, zo veel mogelijk uit te sluiten zal een volmacht worden gegeven aan een derde, persoon of instelling, om het dagelijks beheer te regelen.”
Een volmacht als in de laatstgenoemde bepaling bedoeld is door [eiser] en [gedaagde] op 20 januari 2004 verleend aan H. van Delft, die voordien ook al het beheer voerde over het bedrijfsgebouw. De volmacht luidt, voor zoveel hier van belang, als volgt:
“De volmacht is beperkt tot het beheer van het BedrijvenVerzamelgebouw [adres] te [woonplaats]. Onder het beheer wordt verstaan het complete onderhoud van het gebouw voor zover dat voor honderd procent ten goede komt van Maatwerk Beheer V.O.F., tevens de verhuur waarbij ook alleen het belang van Maatwerk Beheer V.O.F. voor honderd procent voorop staat.”
2.4. Op 1 april 2004 is MRT ten behoeve van haar onderneming met MBV (vertegenwoordigd door [betrokkene 2]) een (nieuwe) huurovereenkomst aangegaan. Over duur, verlenging en opzegging bepaalt het desbetreffende huurcontract:
“3.1. Deze overeenkomst is aangegaan voor de duur van 2 jaar, ingaande op 01-04-2004 en eindigende op 01-04-2006.
3.2. Als de in 3.1 genoemde periode verstrijkt zonder opzegging overeenkomstig 3.3, loopt de overeenkomst door voor een aansluitende periode van vijf jaar, derhalve tot 01.04.2011 en zo vervolgens, echter telkens behoudens opzegging overeenkomstig 3.3 tegen het einde van een vervolgperiode.
3.3. Opzegging van de overeenkomst kan uitsluitend plaatsvinden bij aangetekende brief of anderszins door middel van een brief tegen ontvangstbevestiging en met inachtneming van een termijn van tenminste 3 maanden voorafgaand aan het verstrijken van de lopende periode.”
2.5. Op 30 december 2005 hebben de vennoten van MRT, [gedaagde] en [betrokkene], het recht van erfpacht verkregen op een nieuw bedrijfspand aan de [adres] te [woonplaats].
2.6. Op 4 januari 2006 heeft [betrokkene 2] aan [eiser], voor zoveel van belang, het volgende e-mailbericht gestuurd:
“Eerdaags zul jij van Maatwerk Revalidatie een aangetekend schrijven ontvangen waarin zij aangeven dat Maatwerk Revalidatie een nieuw bedrijfspand heeft gekocht en op korte termijn de huurovereenkomst zullen opzeggen.
Het nieuwe bedrijfspand is reeds gekocht, dus daar is niets meer aan te doen en het spijt mij oprecht dat zulke beslissingen niet in onderling overleg genomen kunnen worden.”
2.7. Bij aangetekend schrijven van 5 januari 2006 hebben [gedaagde] en [betrokkene] aan de “Vennoten van Maatwerk Beheer vof, [adres] [woonplaats] (het woonadres van [eiser], Rb)” het volgende bericht:
“Betreft: Huuropzegging
(..)
Geachte vennoten,
De situatie van het beheer omtrent de door ons gehuurde bedrijfsruimte aan de [adres] is voor ons erg onbevredigend. Van fatsoenlijk zakelijk overleg tussen alle betrokkenen is al gedurende lange tijd geen sprake. Wij ervaren dat als schadelijk voor de uitoefening van ons bedrijf.
Mede daarom hebben wij gekozen voor een andere bedrijfslocatie die wij vanaf 1 februari 2006 zullen betrekken. Vanaf die datum zullen wij geen gebruik meer maken van de aan de [adres] gehuurde ruimten.”
De raadsman van [eiser] heeft hierop bij brief van 10 januari 2006 geantwoord dat dit MRT niet ontsloeg van haar uit de huurovereenkomst voortvloeiende betalingsverplichtingen.
2.8. Bij brief van 8 februari 2006 heeft de toenmalige raadsman van [gedaagde] er tegenover [eiser] een beroep op gedaan dat [gedaagde] en [betrokkene] op 23 december 2005 aan MBV de huur van de door MRT gebruikte bedrijfsruimte aan de [adres] tegen 1 februari 2006 zouden hebben opgezegd. Daarbij werd een kopie van een schriftelijke huuropzegging overgelegd welke door [betrokkene 2] namens MBV in ontvangst zou zijn genomen.
3. Het geschil
3.1. [eiser] stelt zich op het standpunt dat MRT de huur niet rechtsgeldig heeft opgezegd en zich daarbij bovendien van een valselijk, achteraf opgemaakt stuk heeft bediend. Volgens [eiser] is [gedaagde] hiermee tekortgeschoten in de nakoming van de uit de vennootschapsovereenkomst (MBV) voortvloeiende verplichtingen. Hiermee samenhangend verwijt [eiser] [gedaagde] in de tweede plaats dat hij als medevennoot ten onrechte zijn medewerking heeft geweigerd tot het namens de vennootschap in rechte vorderen van nakoming van de huurovereenkomst.
Ten derde verwijt [eiser] [gedaagde] dat deze in april 2005, ter gelegenheid van de vernieuwing van het bankkrediet van MBV – daarbij werd de tevoren aan MRT verstrekte lening door MBV overgenomen – ten onrechte het tevoren reeds ten behoeve van de ABN AMRO bank bestaande hypotheekrecht op het pand aan de [adres] mede tot zekerheid van de schulden van MRT aan de bank heeft laten strekken. Volgens [eiser] handelt Van de Wijdeveen hiermee in strijd met artikel 5 lid 2 sub 3 van de vennootschapsovereenkomst en heeft hij daarom de in artikel 5 lid 5 bedoelde boete verbeurd.
3.2. Daarnaast – en mogelijk ook ingegeven door de onder 3.1 genoemde verwijten – stelt [eiser] dat sprake is van voortdurende onenigheid tussen hem en [gedaagde] die thans tot een impasse heeft geleid. [eiser] presenteert dat hoofdzakelijk als onenigheid omtrent de positie van [betrokkene 2], maar de kern daarvan is het tussen de beide partijen bestaande geschil omtrent het lot van hun bedrijfsverzamelgebouw aan de [adres]. Kort gezegd is [eiser] niet bereid om aan de door [gedaagde] (en [betrokkene 2]) beoogde verkoop van het pand mee te werken zolang MRT persisteert bij haar vermeende huuropzegging en weigert om de huurovereenkomst na te komen.
In feite was al eerder geen sprake meer van een constructieve samenwerking, maar nu [betrokkene 2] in de ogen van [eiser] de zijde heeft gekozen van [gedaagde] en [gedaagde] niet bereid is tot aanwijzing van een nieuwe onpartijdige gemachtigde die als buffer tussen de partijen kan fungeren, is bij [eiser], zo vat de rechtbank samen, ieder perspectief op het voortbestaan van de vennootschap verdwenen.
3.3. Op bovengenoemde gronden vordert [eiser] bij dagvaarding:
1. de ontbinding wegens gewichtige redenen van MBV;
2. de ontbinding van de huurovereenkomst tussen MBV en MRT;
3. schadevergoeding wegens de onder 3.1 bedoeld toerekenbare tekortkoming,
“welke schade bestaat uit de helft van de vervallen huurtermijnen voor zover nog niet voldaan tot het moment van ontbinding van de huurovereenkomst vermeerderd met de contante waarde van de huurtermijnen, vanaf dat moment tot aan het einde van de huurovereenkomst, zijnde 1 april 2011, rekening houdende met een redelijke indexering, betaling vooraf per maand en een rekenrente van 4%”;
4. een verklaring voor recht dat [gedaagde] heeft gehandeld in strijd met artikel 5 lid 2 sub 3 van de vennootschapsovereenkomst en deswege de in artikel 5 lid 5 van die overeenkomst bedoelde boete heeft verbeurd;
5. te bepalen dat de partijen binnen drie maanden na ontbinding van de vennootschap zullen overgaan tot scheiding en deling van het vennootschapsvermogen, met benoeming van een onafhankelijk accountant ter bepaling van de onderlinge deelgerechtigdheid;
6. de veroordeling van [gedaagde] in de kosten van de procedure.
Bij akte van 10 januari 2007 heeft [eiser] de vordering sub 2 ingetrokken en de invulling van de vordering sub 3 als volgt gewijzigd:
- een bedrag van € 3.133,57 en een bedrag van € 12.431,50 ter zake van volgens [eiser] ten onrechte door [gedaagde] respectievelijk MRT op MBV afgewentelde kosten;
- een bedrag van € 13.711,23 aan door MRT verschuldigde achterstallige huur over de periode 1 juli 2000 tot 1 januari 2007, vermeerderd met de contante waarde van de huurtermijnen vanaf dat moment tot aan het einde van de huurovereenkomst, zijnde 1 april 2011, rekening houdende met een redelijke indexering, betaling vooraf per maand en een rekenrente van 4%;
- een bedrag van € 5.167,28 (+ wat dies meer zij) ter zake van ten onrechte door [betrokkene 2] bij MBV in rekening gebrachte kosten van rechtsbijstand;
- een bedrag van € 4.313,96 ter zake van ten onrechte door [betrokkene 2] bij MBV in rekening gebrachte beheerskosten.
3.4. [gedaagde] voert gemotiveerd verweer, dat hierna zonodig nog aan de orde komt. Hij concludeert tot afwijzing van de vorderingen, met de veroordeling van [eiser], bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, in de kosten van de procedure.
4. De beoordeling
4.1. De partijen zijn het erover eens – en [gedaagde] refereert zich op dat punt uitdrukkelijk aan het oordeel van de rechtbank – dat er tussen hen sprake is van een impasse in de vennootschapsverhouding, op grond waarvan van hen niet meer kan worden gevergd dat zij deze voortzetten. De rechtbank sluit zich daarbij aan. Ook tijdens de pleidooien is gebleken dat iedere vorm van samenwerking tussen hen binnen het verband van MBV gedoemd is te mislukken. De rechtbank zal MBV dan ook ontbinden wegens gewichtige redenen als zojuist genoemd. Tevens zal zij bepalen dat de partijen binnen drie maanden na heden zullen overgaan tot scheiding en deling van het vennootschapsvermogen. Voor benoeming van een accountant als gevorderd biedt de wet in het kader van de verdeling geen grond. Wel zal de rechtbank op de voet van artikel 677 lid 1 Rv een notaris benoemen, ten overstaan van wie de verdeling zal plaatsvinden.
4.2. [eiser] ziet de gewichtige redenen tot ontbinding mede gelegen in een aantal aan [gedaagde] toe te rekenen tekortkomingen en vordert deswege (tevens) schadevergoeding. Naar het oordeel van de rechtbank moet de te vergoeden schade wel het gevolg zijn van de tekortkoming die er volgens [eiser] aan ten grondslag ligt. Dat is echter niet het geval als het gaat om de onregelmatigheden die volgens [eiser] in het kader van de opzegging van de huurovereenkomst hebben plaatsgevonden. In de visie van [eiser] heeft een rechtsgeldige opzegging immers niet plaatsgevonden en loopt de huur dus door, zodat hij om die reden geen schade geleden kan hebben zoals hij stelt, te weten de door hem misgelopen huurpenningen. Hij heeft via MBV immers gewoon recht op nakoming.
4.3. Iets anders is dat [eiser] ook stelt dat hij die huurtermijnen feitelijk is misgelopen doordat [gedaagde] zou hebben geweigerd medewerking te verlenen aan het door [eiser] verzochte opstarten van een procedure tot nakoming van de huurovereenkomst. Volgens [eiser] zou hij dat bij brief van 27 februari 2006 aan [gedaagde] hebben gevraagd, hetgeen door [gedaagde] niet is betwist, zodat de rechtbank daarvan als vaststaand zal uitgaan.
Als [gedaagde] zich toen terecht op het standpunt stelde dat van een rechtsgeldige opzegging van de huurovereenkomst sprake was geweest, kan het hem niet euvel worden geduid dat hij niet inging op het verzoek van [eiser]. Hij had als vennoot van MRT immers een eigen te respecteren belang bij de opzegging, nu MRT een nieuwe bedrijfsruimte had verkregen.
Dat is echter anders als niet sprake is geweest van een rechtsgeldige opzegging op 23 december 2005. [gedaagde] schiet dan in de nakoming van zijn vennootschappelijke verplichtingen jegens [eiser] tekort door te verhinderen dat de nakoming van de betalingsverplichtingen van MRT uit hoofde van de huurovereenkomst wordt geëffectueerd, terwijl de niet nakoming haar grond vindt in een nota bene door hemzelf geïnitieerde onregelmatige opzegging.
4.4. Zoals [eiser] terecht stelt is reeds dáárom sprake geweest van een onregelmatige opzegging op 23 december 2003, omdat daarbij niet was voldaan aan artikel 3.3 van de huurovereenkomst. Die had toen immers niet plaatsgevonden bij aangetekend schrijven of per brief met ontvangstbevestiging. Het kan naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet van [eiser] worden gevergd dat hij zich neerlegt bij een ‘informele’ inontvangstname door [betrokkene 2]. Aan [betrokkene 2] was immers geen volmacht verleend om de bepalingen van de vennootschapsovereenkomst naast zich neer te leggen. Daarnaast waarborgen de genoemde vormvereisten ook dat geen onzekerheid bestaat omtrent de tijdigheid van de opzegging. En dat laatste is nu juist wat [eiser] thans betwist, nu de opzegging van 23 december 2005 volgens hem is geantedateerd en dus valselijk opgemaakt. Dat laatste kan echter in het midden blijven nu de onregelmatigheid van de opzegging al voortvloeit uit de genoemde schending van artikel 3.3 van de huurovereenkomst.
4.5. De vraag is vervolgens of de door [eiser] gestelde desbetreffende schade – kort gezegd het mislopen van de helft van de huurtermijnen tot 1 april 2011 – als gevolg van de onder 4.3 bedoelde vennootschapsrechtelijke tekortkoming voor rekening van [gedaagde] dient te worden gebracht. Een ontbinding van de vennootschap lag in februari 2006 immers al in het verschiet, waarbij het maar de vraag is wat het lot van het pand aan de [adres] zou gaan worden. Bepaald niet ondenkbaar is dat het in handen van derden zou geraken. De rechtbank realiseert zich dat deze hypothetische situatie in dit vonnis – waar de ontbinding wegens gewichtige redenen daadwerkelijk zal worden uitgesproken – bij de werkelijkheid gaat aansluiten. Zij zal daarom haar beslissing tot begroting van de ten gevolge van de onder 4.3 bedoelde tekortkoming geleden schade aanhouden totdat op basis van de te bevelen verdeling duidelijk is tot welk moment [eiser] medeverhuurder van het pand aan de [adres] zal zijn geweest. Daarbij is overigens de schade niet automatisch gelijk aan de helft van de tot dat moment misgelopen huurtermijnen. [eiser] diende (via MBV) zijn schade immers zoveel mogelijk te beperken door te trachten de door MRT gehuurde ruimte (waaruit MRT inmiddels was weggetrokken) aan derden te verhuren. Ook zal de schadebeperkingsplicht van [eiser] meebrengen dat hij op constructieve wijze aan de scheiding en deling van het vennootschapsvermogen meewerkt.
De zaak zal op dit onderdeel worden aangehouden om partijen in de gelegenheid te stellen om te zijner tijd de resultaten van de verdeling (met het oog op de lotgevallen van het pand aan de [adres]) in het geding te brengen, teneinde de rechtbank in staat te stellen de schade te begroten.
4.6. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [gedaagde] de in artikel 5 lid 5 van de vennootschapsovereenkomst opgenomen boete niet verbeurd wegens de feiten die [eiser] eraan ten grondslag legt. Wat [eiser] onjuist vindt is dat ter gelegenheid van de – kennelijk door partijen beoogde – overname door MBV van de kredietfaciliteit die MRT tevoren van ABN AMRO Bank genoot, [gedaagde] heeft nagelaten er voor te zorgen dat de aan de bank verleende hypotheek op het pand aan de [adres] niet mede tot zekerheid zou blijven strekken van het op grond van een andere overeenkomst door de bank aan MRT verstrekte krediet. Met [gedaagde] is de rechtbank van oordeel dat dit geval, het bewilligen in voortzetting van de gestelde zakelijke zekerheid ook voor een schuld van MRT, niet in de vennootschapsovereenkomst van MBV is voorzien en dus ook niet is gesanctioneerd met een boete. Er is immers geen sprake van het aangaan van een borg of geldlening nu de hypotheek reeds strekte tot zekerheid voor de kredietfaciliteit van MRT.
4.7. De overige door [eiser] ingestelde vorderingen betreffen in wezen – dat heeft de raadsman van [eiser] bij het pleidooi ook toegegeven – zaken die ter gelegenheid van de vereffening van MBV aan de orde dienen te komen. Het gaat immers om beweerdelijke baten van MBV, voortkomend uit vorderingen van MBV op MRT/[gedaagde]/[betrokkene 2], welke op hun beurt voortvloeien uit de tussen deze betrokkenen bestaande bijzondere rechtsverhoudingen. [eiser] presenteert deze vorderingen in deze procedure als schadevergoedingsvorderingen wegens evenzovele toerekenbare tekortkomingen van [gedaagde], doch hij motiveert dat nauwelijks, terwijl alle vorderingen door [gedaagde] nog gemotiveerd worden weersproken, waarna [eiser] er tijdens het pleidooi in detail niet meer op is teruggekomen. Ze zijn daarom niet toewijsbaar.
4.8. Wat wel tijdens het pleidooi aan de orde is gekomen is dat partijen het erover eens zijn dat de rechtbank op de voet van artikel 32 WvK zal voorzien in de benoeming van een vereffenaar. Aldus zal geschieden. De rechtbank zal bepalen dat de kosten van de vereffening en scheiding en deling bij helfte door partijen zullen worden gedeeld.
4.9. Behoudens het in de rechtsoverwegingen 4.1 en 4.8 aangekondigde zal iedere verdere beslissing worden aangehouden. De zaak zal worden verwezen naar de parkeerrol van 3 oktober 2007. Zodra partijen in de gelegenheid zijn de bij notariële akte vastgelegde resultaten van de verdeling (met het oog op de lotgevallen van het pand aan de [adres]) in het geding te brengen, zullen zij de zaak weer kunnen opbrengen.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. ontbindt de vennootschap onder firma Maatwerk Beheer v.o.f.,
5.2. benoemt als vereffenaar van het vermogen van de vennootschap mr. T.K. Lekkerkerker, notaris te Arnhem, adres: Velperweg 1, 6824 BZ Arnhem, Postbus 111, 6800 AC Arnhem,
5.3. bepaalt dat partijen binnen drie maanden na heden zullen overgaan tot scheiding en deling van het vennootschapsvermogen,
5.4. benoemt als degene ten overstaan van wie de verdeling zal plaatsvinden: mr. T.K. Lekkerkerker, notaris te Arnhem,
5.5. bepaalt dat de griffier een kopie van dit vonnis aan de notaris zal sturen,
5.6. bepaalt dat de kosten van de vereffening en de scheiding en deling, waaronder begrepen een voorschot voor de notaris, door partijen ieder voor de helft worden gedragen,
5.7. verwijst de zaak naar de parkeerrol van 3 oktober 2007,
5.8. houdt voor het overige iedere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mrs. R.J.J. van Acht, F.J. de Vries en A.E.B. ter Heide en in het openbaar uitgesproken op 20 juni 2007.
De griffier De voorzitter