ECLI:NL:RBARN:2007:BB1211

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
24 mei 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 06/6260
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de maatregel opgelegd aan een bijstandsontvanger wegens het niet behouden van algemeen geaccepteerde arbeid

In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 24 mei 2007 uitspraak gedaan in een geschil tussen een bijstandsontvanger en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Ede. De eiser, die sinds 1 februari 2005 een bijstandsuitkering ontving, had op 1 juni 2006 zijn werkzaamheden als koerier bij de koeriersdienst Rieki gestaakt. Dit leidde tot een maatregel van 100% verlaging van zijn uitkering voor de duur van een maand, opgelegd door de gemeente. De rechtbank oordeelde dat het koerierswerk als algemeen geaccepteerde arbeid moet worden aangemerkt, ondanks de discutabele omstandigheden waaronder het werk werd verricht. De rechtbank benadrukte dat het de verantwoordelijkheid van de werknemer is om zijn werkgever aan te spreken op onacceptabele werkcondities.

De rechtbank behandelde het beroep van eiser tegen het bestreden besluit van de gemeente, waarin het bezwaar tegen de maatregel ongegrond was verklaard. Eiser betwistte de juistheid van het besluit en voerde aan dat de omstandigheden waaronder hij moest werken niet in overeenstemming waren met de wet en de Arbo-regelgeving. De rechtbank concludeerde dat eiser door zijn eigen toedoen de algemeen geaccepteerde arbeid niet had behouden, maar dat de gedraging verminderd verwijtbaar was. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg de gemeente op om een nieuw besluit op bezwaar te nemen, waarbij een korting van 50% op de bijstandsuitkering gedurende één maand als een redelijke maatregel werd beschouwd.

Daarnaast werd de gemeente Ede veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van eiser, die waren begroot op € 644,-. De rechtbank oordeelde dat de gemeente ook het griffierecht van € 38,- aan eiser moest vergoeden. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak voor zowel werkgevers als werknemers om duidelijke communicatie te hebben over werkcondities en verantwoordelijkheden.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht
Registratienummer: AWB 06/6260
Uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen:
[eiser],
wonende te [woonplaats], vertegenwoordigd door mr. P.E. Vos,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Ede, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 23 november 2006.
2. Procesverloop
Bij besluit van 21 juli 2006 heeft verweerder aan eiser een maatregel opgelegd, inhoudende een verlaging van zijn uitkering ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) met 100% voor de duur van een maand, met ingang van 1 juni 2006.
Bij het in rubriek 1 aangeduide besluit (verder: het bestreden besluit) heeft verweerder het ingediende bezwaar ongegrond verklaard en het eerder genoemde besluit gehandhaafd.
Tegen het bestreden besluit is beroep ingesteld en door verweerder is een verweerschrift ingediend. Naar deze en de overige door partijen ingebrachte stukken wordt hier kortheidshalve verwezen.
Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank van 5 april 2007. Eiser is aldaar verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. A. Klok.
3. Overwegingen
Gebleken is als volgt.
Eiser ontvangt sinds 1 februari 2005 een bijstandsuitkering. Bij Randstad Rentree volgde hij sinds 19 januari 2006 een reïntegratietraject. In het kader van dit traject is eiser op
24 mei 2006 een dag mee geweest als bijrijder bij koeriersdienst Rieki. Op 1 juni 2006 is hij op basis van een proefplaatsing voor dit bedrijf als koerier aan slag gegaan bij opdrachtgever TNT. Halverwege de eerste dag heeft eiser zijn werkzaamheden gestaakt.
Verweerder heeft zich in het bestreden besluit aangesloten bij het advies van de Commissie voor de Bezwaarschriften van 7 november 2006. Daarmee is aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat eiser, door ontslag te nemen bij Rieki op 1 juni 2006, algemeen geaccepteerde arbeid heeft verloren. Op grond van de artikelen 7 en 8 van de Maatregelenverordening WWB heeft verweerder een maatregel opgelegd van 100% voor de duur van een maand, ingaande 1 juni 2006. De problemen die eiser op
1 juni 2006 ondervond maken de ontslagname niet minder verwijtbaar, aldus verweerder, aangezien eiser bij problemen, vooraleer zijn werkzaamheden te staken, contact had moeten opnemen met zijn begeleidster bij Randstad Rentree.
Eiser heeft de juistheid van het bestreden besluit gemotiveerd betwist. Op zijn stellingen zal de rechtbank hierna, voor zover nodig, nader ingaan.
De rechtbank overweegt als volgt.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de (op artikel 8 van de WWB gebaseerde) Maatregelenverordening WWB van de gemeente Ede (verder: de Verordening) wordt, indien de belanghebbende de uit de wet voortvloeiende verplichtingen niet of onvoldoende nakomt, overeenkomstig deze verordening een maatregel opgelegd.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel wordt een maatregel afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate waarin de belanghebbende de gedraging kan worden verweten en de omstandigheden waarin hij verkeert.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de Verordening wordt de maatregel opgelegd met ingang van de eerstvolgende kalendermaand, volgend op de datum waarop het besluit tot het opleggen van de maatregel aan de belanghebbende is bekendgemaakt.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel kan de maatregel, in afwijking van het eerste lid, worden opgelegd vanaf de maand van de gedraging, voor zover de bijstand nog niet is uitbetaald.
Ingevolge artikel 7, aanhef en onder 3, sub b, van de Verordening wordt onder een gedraging van de derde categorie verstaan het door eigen toedoen niet behouden van algemeen geaccepteerde arbeid.
Ingevolge artikel 8, eerste lid, aanhef en sub c, van de Verordening wordt de maatregel vastgesteld op honderd procent van de bijstandsnorm gedurende een maand bij gedragingen van de derde categorie.
De rechtbank zal eerst het standpunt van eiser bespreken, dat het werk bij Rieki geen algemeen geaccepteerde arbeid betrof. Hij heeft in dit verband onder meer de volgende feiten en omstandigheden aangevoerd met betrekking tot het werk bij Rieki:
- Hij moest handelen in strijd met de wet, aangezien hij moest parkeren c.q. laden en lossen waar dat niet was toegestaan (zo dicht mogelijk bij het adres van de ontvanger van postpakketten);
- kosten van mobiele telefoongesprekken, koffie en parkeerboetes waren voor eigen rekening;
- het werk kwam neer op twaalf uur per dag onbezoldigd werken;
- hij moest in het weekend (zaterdag 3 juni 2005) werken;
- hij moest handelen in strijd met de voorschriften van opdrachtgever TNT door (onder rembours verzonden) pakketten bij buren af te geven;
- hij moest pakketten brengen naar -ook bij TNT-medewerkers deels- onbekende bestemmingen in het centrum van Veenendaal c.q. een route rijden door een zwaar rayon;
- zijn taken moest hij verrichten in strijd met de Arbo-regelgeving, omdat er geen noodzakelijk steekwagentje beschikbaar was gesteld;
- er was geen uitzicht op verbetering of het op een behoorlijke wijze kunnen uitvoeren van taken.
Verweerder heeft in het verweerschrift in twijfel getrokken of inderdaad sprake zou zijn van het laden en lossen in strijd met een parkeerverbod, maar heeft de overige door eiser gestelde feiten en omstandigheden niet weersproken. Volgens verweerder is echter ook bij die feiten en omstandigheden nog altijd sprake van algemeen geaccepteerde arbeid.
De rechtbank deelt dit standpunt van verweerder, en overweegt daartoe dat genoemde feiten en omstandigheden zien op de condities waaronder het werk bij Rieki moest worden verricht en niet op de aard van het werk. Koerierswerk moet op zich als algemeen geaccepteerde arbeid worden aangemerkt. Dit wordt niet anders doordat de condities waaronder deze arbeid moet worden verricht discutabel zijn. Het ligt in dat geval op de weg van de werknemer om zijn werkgever hierop aan te spreken en te verzoeken om aanpassing.
Door verweerder is het relaas van eiser over wat die dag is voorgevallen niet betwist. Hoewel was toegezegd dat hij de eerste maand samen met een collega een hele route zou rijden, is hij alleen de eerste anderhalf uur begeleid door een medewerker van Rieki en moest hij de (hele) route verder alleen doen. In totaal was hij vervolgens vier uur bezig met het laden van de bus, en ook toen nog kon hij zijn route niet starten. Reeds hiervoor is genoemd dat hij pakketten moest rondbrengen in een zwaar rayon, hij adressen niet kon vinden en TNT-medewerkers hem slechts ten dele behulpzaam konden zijn. Rieki was voor eiser, ondanks herhaalde pogingen, telefonisch niet bereikbaar. Uiteindelijk heeft eiser de bus en de pakketten overgedragen aan TNT-medewerkers en is hij naar huis gegaan.
Verweerder heeft op zich wel begrip voor de moeilijke situatie van eiser op de eerste werkdag, maar verwijt eiser dat hij zijn werk heeft neergelegd zonder eerst contact op te nemen met [X] van Randstad Rentree.
De rechtbank onderschrijft dit standpunt en overweegt daartoe dat het inderdaad op de weg van eiser had gelegen om, vooraleer de werkzaamheden te staken, contact op te nemen met [X] voornoemd. Zij had eiser immers geplaatst bij Rieki en had, indien eiser vanaf de werkplek had gebeld, op dat moment nog, met meer kans op succes dan in de situatie dat eiser zijn werk al heeft neergelegd, kunnen proberen om de problemen op te lossen en daarmee het definitief afbreken van de proefplaatsing te voorkomen. Door dit na te laten heeft eiser naar het oordeel van de rechtbank door eigen toedoen algemeen geaccepteerde arbeid niet behouden. Verweerder was dan ook bevoegd een maatregel op te leggen.
De rechtbank is evenwel van oordeel dat de gedraging van eiser verminderd verwijtbaar is op grond van het volgende.
Onder de hiervoor geschetste omstandigheden, waaronder de omstandigheid dat eiser in weerwil van eerder gemaakte afspraken zonder enige begeleiding een volledige route bleek te moeten rijden, acht de rechtbank het niet verwonderlijk dat eiser zijn werkzaamheden op de eerste werkdag niet meer overzag. Eiser heeft vervolgens ook niet ‘zomaar’ het werk neergelegd, maar heeft pogingen ondernomen om Rieki te bereiken en heeft bij thuiskomst contact opgenomen met [X]. Ook heeft hij op een verantwoordelijke manier zijn werk overgedragen aan medewerkers van TNT.
De rechtbank acht voorts aannemelijk dat eiser, ook na de eerste werkdag, nog altijd bereid was om bij Rieki aan de slag te gaan, mits er voldoende begeleiding zou zijn. Hetgeen in de rapportage van 2 juni 2006 van [X] is opgetekend uit de mond van eiser omtrent de beëindiging van de werkzaamheden bij Rieki, te weten dat hij het werk niet langer wilde doen en dat koerierswerk geen baan voor hem zou zijn, acht de rechtbank in dit verband niet doorslaggevend. Niet is uitgesloten dat er een verkeerde lezing is gegeven van eisers uitlatingen, die moeten worden geplaatst in het licht van wat zich op zijn eerste werkdag bij Rieki heeft afgespeeld, en dat hij in feite heeft bedoeld aan te geven onder de hiervoor genoemde omstandigheden niet bereid te zijn nog langer bij Rieki te werken.
De rechtbank vermag verder ook zonder meer niet in te zien dat [X], zoals zij blijkens het rapport van 14 juni 2006 van consulente [Y] heeft laten weten, in het geheel niets meer voor eiser kon doen toen hij zijn werk al had neergelegd.
Naar het oordeel van de rechtbank had verweerder in het voorgaande aanleiding moeten zien om gebruik te maken van de in artikel 2, tweede lid, van de Verordening neergelegde bevoegdheid om de maatregel te matigen.
Wat betreft de ingangsdatum van de maatregel merkt de rechtbank tot slot nog het volgende op.
Eiser heeft in dit verband nog aangevoerd dat de maatregel niet in stand kan blijven omdat deze al ten uitvoer was gelegd nog voor dat een besluit was genomen, te weten op 21 juli 2006. Verder heeft eiser gewezen op het voorschrift van artikel 5, eerste lid, van de Verordening.
Aan eiser kan worden toegegeven dat het besluit tot oplegging van een maatregel niet is genomen op 14 juni 2006, maar eerst op 21 juli 2006. Uit de gedingstukken komt naar voren dat er op 14 juni 2006 nog slechts sprake was van een rapport van
[Y], waarin zij adviseert om aan eiser een maatregel op te leggen van 100% gedurende een maand. Dit rapport/advies is vervolgens ter parafering voorgelegd aan meerdere medewerkers van de afdeling Werk Inkomen en Zorg, waarna het besluit op
21 juli 2006 is genomen door de -zo heeft verweerders gemachtigde ter zitting bevestigd- daartoe bevoegde persoon (het hoofd Handhaving en Financiën).
De rechtbank volgt eiser echter niet in zijn stelling dat de maatregel toen al ten uitvoer was gelegd. Dat de uitkering over juni 2006 nog niet was uitbetaald was geen gevolg van de ten uitvoerlegging van een (nog op te leggen) maatregel, maar van de blokkering van de uitbetaling van eisers uitkering, waartegen hij zich op grond van artikel 79 van de WWB kon verzetten.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder, nu de uitkering nog niet was uitbetaald en nu eiser half juni 2006 al bekend was met de omstandigheid dat een maatregel zou worden opgelegd, gebruik kunnen maken van de in artikel 5, tweede lid, van de Verordening neergelegde bevoegdheid om de maatregel te laten ingaan op 1 juni 2006.
De rechtbank komt tot de slotsom dat het bestreden besluit in rechte geen stand kan houden. Het daartegen gerichte beroep is dan ook gegrond. Het bestreden besluit zal worden vernietigd en verweerder zal worden opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Met het oog daarop overweegt de rechtbank ten overvloede dat een korting op eisers bijstandsuitkering van 50% gedurende één maand (ingaande 1 juni 2006) de rechterlijke toets wel zou kunnen doorstaan.
Ten aanzien van het in bezwaar gedane verzoek van eiser om vergoeding van de kosten die eiser in verband met de behandeling van het bezwaar heeft moeten maken, merkt de rechtbank op dat verweerder bij het nieuw te nemen besluit op bezwaar daarover dient te beslissen.
De rechtbank acht wel termen aanwezig om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten in beroep, welke overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht zijn begroot op € 644,- aan kosten van door mr. P. E. Vos beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Hetgeen eiser heeft aangevoerd biedt geen basis voor afwijking van het limitatieve en forfaitaire karakter van proceskostenregeling, zoals die is neergelegd in het Besluit proceskosten bestuursrecht. Van andere kosten is de rechtbank niet gebleken.
Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank, mede gelet op artikel 8:74 van de Awb, tot de volgende beslissing.
4. Beslissing
De rechtbank
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit en bepaalt dat verweerder een nieuw besluit op bezwaar dient te nemen, met inachtneming van het in de uitspraak overwogene;
veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten ten bedrage van € 644,- en wijst de gemeente Ede aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden;
bepaalt voorts dat de gemeente Ede het door eiser betaalde griffierecht ten bedrage van
€ 38,- aan hem vergoedt.
Aldus gegeven door mr. K.A.M. van Hoof, rechter, in tegenwoordigheid van mr. G. Christiaanse, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 24 mei 2007.
De griffier, De rechter,
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Verzonden op: