zaaknummer / rolnummer: 156916 / KG ZA 07-352
Vonnis in kort geding van 9 juli 2007
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DE VEREENIGING B.V.,
gevestigd te Nijmegen,
eiseres,
procureur mr. F.J. Boom,
advocaat mr. M.H. Kemna en mr. M. Mulder te Arnhem,
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde] HORECA EXPLOITATIE B.V.,
gevestigd te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. W.A.A. van Kuijk te Tilburg.
Partijen zullen hierna De Vereeniging en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de mondelinge behandeling
- de pleitnota van [gedaagde].
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. De N.V. Maatschappij tot Exploitatie van de Nijmeegse Schouwburg en Concertzaal Mensec Nijmegen (hierna: Mensec) houdt zich bezig met de instandhouding en exploitatie van de Stadsschouwburg Nijmegen (hierna: de schouwburg) en Concertgebouw De Vereeniging (hierna: het concertgebouw).
2.2. Mensec laat de exploitatie van horeca-aangelegenheden in de beide gebouwen over aan De Vereeniging.
2.3. Op 28 februari 2002 heeft De Vereeniging een overeenkomst gesloten met [gedaagde] (hierna: de overeenkomst). In de considerans van de overeenkomst is onder meer het volgende bepaald.
(…) dat Vereeniging bereid is om de openbare vertrekken van Schouwburg en Concertgebouw aan [gedaagde] ter beschikking te stellen voor het in die vertrekken houden van recepties, diners en ontvangsten van welke aard dan ook en [gedaagde] bereid is tot het in die vertrekken organiseren van recepties, diners en ontvangsten van welke aard dan ook, welke activiteiten [gedaagde] volledig voor eigen rekening en risico zal overnemen. (…)
dat partijen de bedoeling hebben om [gedaagde] ook ondersteunende horeca-activiteiten te laten verrichten ten behoeve van niet door [gedaagde] georganiseerde (culturele) programma’s die plaatsvinden in de Schouwburg en het Concertgebouw (...).
2.4. Voorts zijn in de overeenkomst onder meer de volgende bepalingen opgenomen.
Artikel 3 Contractperiode en ontbindende voorwaarden
1. Deze overeenkomst is door partijen aangegaan voor een periode van vijf jaar, ingaande op 1 april 2002 aldus eindigend op 31 maart 2007.
2. Na het verstrijken van de in lid 1 genoemde periode van vijf jaren wordt de overeenkomst van rechtswege verlengd voor een periode van opnieuw vijf jaar, tenzij één van de partijen bij aangetekende brief met ontvangstbevestiging de overeenkomst heeft opgezegd met inachtneming van een periode van tenminste twaalf maanden voordat de overeengekomen vijf jaar is verstreken. (…)
Artikel 5 Vergoedingen en financiële rapportage
1. Voor het door Vereeniging aan [gedaagde] voor het organiseren van evenementen ter beschikking stellen van de lokaliteiten is [gedaagde] aan Vereeniging de volgende vergoedingen verschuldigd:
a. Per gebruikte ruimte betaalt [gedaagde] Vereeniging een vergoeding per dag of per dagdeel (huurprijs) overeenkomstig de prijslijst die als bijlage 3 aan deze overeenkomst wordt gehecht.
b. Naast het vaste tarief per ruimte als hiervoor sub A bedoeld, betaalt [gedaagde] aan Vereeniging een variabele vergoeding van 15% van de totale omzet door [gedaagde] gerealiseerde cateringomzet (zogenaamde Food & Beverage omzet inclusief bereiding en bediening) exclusief BTW in de lokaliteiten met uitzondering van de “a la carte” omzet in het restaurant “De Vereeniging”. (…)
Artikel 6 Uitgangspunten samenwerking
(…) 11. Bij het inplannen van de te organiseren evenementen zal [gedaagde] rekening houden met de kerntaak van zowel Mensec als Vereeniging, zijnde de horeca(exploitatie) van een theater en concertgebouw in de lokaliteiten. Het overzicht van voorstellingen en concerten die door (Mensec en) Vereeniging geprogrammeerd zijn, zal op ieder jaar voor 1 juli aan [gedaagde] bekend worden gemaakt. Het overige agendabeheer wordt door Vereeniging en [gedaagde] gezamenlijk gevoerd. In het kader van agendabeheer zal ook aandacht worden besteed aan het verlenen en vervallen van opties betreffende data waarop evenementen zouden kunnen plaatsvinden. Bestaat met betrekking tot het agendabeheer respectievelijk het verlenen en vervallen van opties onduidelijkheid, dan zullen Vereeniging en [gedaagde] met elkander overleg plegen. (…)
2.5. De Vereeniging heeft de overeenkomst bij aangetekende brief van 2 januari 2006 opgezegd per 1 april 2007. In diezelfde brief schrijft zij dat zij de intentie heeft om de samenwerking tussen partijen, in gewijzigde vorm, voort te zetten vanaf 1 april 2007. Zij verzoekt [gedaagde] het initiatief te nemen voor besprekingen die moeten leiden tot een nieuwe samenwerkingsovereenkomst.
2.6. In 2006 hebben partijen diverse keren gesproken over een mogelijke voortzetting van de samenwerking. Uiteindelijk laat de heer A. Krielen van De Vereeniging in een e-mail van 13 februari 2007 aan [gedaagde] weten dat de samenwerking tussen partijen niet zal worden verlengd.
2.7. In een brief 14 februari 2007 schrijft de advocaat van [gedaagde], mr. Van Kuijk, aan De Vereeniging:
Cliënte is het niet eens met de gestelde beëindiging van de overeenkomst en zal de door haar gebruikte ruimtes (en faciliteiten) ook niet verlaten. Zij maakt aanspraak op de ongestoorde en ongewijzigde voortzetting van de overeenkomst welke tussen partijen bestaat sinds 1 april 2002. De overeenkomst zoals die tussen partijen bestaat is naar zijn aard een huurovereenkomst, meer in het bijzonder een huurovereenkomst betreffende bedrijfsruimte ex artikel 7:290 BW. (…) hetgeen betekent dat aan cliënte de huurbescherming toekomt van artikel 7:295 eerste lid BW. Deze houdt in dat ook na opzegging de huurovereenkomst van rechtswege van kracht blijft, tot door een rechter een vordering van de verhuurder is vastgesteld wanneer de huurovereenkomst zal eindigen.
2.8. De Vereeniging is voornemens met La Vie B.V. een overeenkomst aan te gaan voor het verzorgen van horeca-activiteiten in de schouwburg en in het concertgebouw.
2.9. [gedaagde] heeft haar activiteiten in de schouwburg en het concertgebouw tot op heden voortgezet.
3.1. De Vereeniging vordert samengevat - dat de voorzieningenrechter [gedaagde], bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
1. zal verbieden om binnen 24 uur na betekening van dit vonnis, of een andere door de voorzieningenrechter te bepalen termijn, uitvoering te geven aan de op 1 april 2007 geëindigde overeenkomst, een en ander op straffe van een dwangsom;
2. zal veroordelen om binnen een week na betekening van dit vonnis, of een andere door voorzieningenrechter te bepalen termijn, de schouwburg en het concertgebouw met iedereen en alles wat zich daar namens haar bevindt te ontruimen en ontruimd te houden.
Ten aanzien van de tweede vordering verzoekt zij ook een machtiging om zonodig zelf de ontruiming ter hand te nemen met behulp van de sterke arm van politie en justitie, dit op kosten van [gedaagde], waarbij zij vordert dat [gedaagde] wordt opgedragen deze kosten aan De Vereeniging te voldoen. De Vereeniging vordert ten slotte dat [gedaagde] in de proceskosten wordt veroordeeld.
3.2. [gedaagde] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Anders dan [gedaagde] heeft betoogd is de voorzieningenrechter van oordeel dat De Vereeniging wel een spoedeisend belang heeft bij haar vorderingen. De Vereeniging heeft immers een rechtens te respecteren belang dat - aangenomen dat de overeenkomst is geëindigd - [gedaagde] op korte termijn ook de uitvoering van die overeenkomst staakt en de schouwburg en het concertgebouw ontruimt en ontruimd houdt. De Vereeniging heeft inmiddels een overeenkomst gesloten met een ander cateringbedrijf en heeft er belang bij - mede in verband met een aansprakelijkstelling door dat bedrijf - op korte termijn duidelijkheid te verkrijgen over de vraag in hoeverre zij de afspraak met dat bedrijf gestand kan doen.
4.2. Partijen verschillen van inzicht over de vraag hoe de rechtsverhouding tussen hen moet worden geduid.
4.3. De Vereeniging stelt dat sprake is van een onbenoemde overeenkomst en dat zij deze, met inachtneming van de bepalingen in de overeenkomst die de opzegging regelen, rechtsgeldig heeft opgezegd. Volgens [gedaagde] gaat het om een overeenkomst die zodanige elementen van huur van bedrijfsruimte als bedoeld in artikel 7:290 bevat, dat de wettelijke bepalingen omtrent huur op de gehele overeenkomst van toepassing zijn. Dit maakt, aldus [gedaagde], dat overeenkomst niet is beëindigd met de door De Vereeniging gedane opzegging, zodat deze nog steeds van kracht is. Subsidiair stelt [gedaagde] dat sprake is van een overeenkomst van huur voor overige bedrijfsruimte op de voet van artikel 7:230a BW en dat haar om die reden ontruimingsbescherming toekomt.
4.4. In de overeenkomst is bepaald dat [gedaagde] de horeca-aangelegenheden rondom toneel-, theater- en andere voorstellingen in de schouwburg en het concertgebouw verzorgt. Daarnaast zijn partijen overeengekomen dat De Vereeniging bereid is [gedaagde] op de momenten dat er geen voorstellingen zijn, de ruimten van de schouwburg en het concertgebouw ter beschikking te stellen, zodat [gedaagde] daar voor eigen rekening en risico evenementen van diverse aard kan organiseren.
4.5. De voorzieningenrechter is van oordeel dat voorzover de overeenkomst inhoudt dat De Vereeniging bereid is aan [gedaagde] bepaalde ruimten ter beschikking te stellen, voorshands niet aannemelijk is geworden is dat in dat opzicht van een overeenkomst van huur en verhuur kan worden gesproken. Daartoe overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
4.6. Mensec en De Vereeniging programmeren toneel-, theater- en andere (culturele) voorstellingen in de zalen van de schouwburg en het concertgebouw. Deze culturele activiteiten vormen de primaire bestemming van beide gebouwen. [gedaagde] heeft vervolgens de mogelijkheid om op de dagen of dagdelen dat geen voorstellingen of concerten zijn voorzien, de zalen van de schouwburg en het concertgebouw te gebruiken voor door haar ten behoeve van derden te organiseren evenementen. Eerst nadat een opdrachtgever te kennen heeft gegeven een evenement te willen houden in de schouwburg of het concertgebouw, reserveert [gedaagde] de benodigde ruimte(n) en organiseert zij het evenement. Het gebruik van de zalen geschiedt dus telkens uit hoofde van aanvragen van derden en op basis van beschikbaarheid.
4.7. Daarmee is op grond van de overeenkomst niet voldoende concreet bepaald welke zaal De Vereeniging [gedaagde] in gebruik verstrekt en voor welke tijdsduur. Om die reden kan niet van huur en verhuur van vastomschreven ruimtes worden gesproken. Het is immers niet zo dat [gedaagde] na de jaarlijkse vaststelling van het culturele programma, alle overige nog beschikbare ruimten of een vastomlijnd deel daarvan vastlegt bij De Vereeniging en dat zij deze ruimten huurt, ongeacht of zij aanvragen van derden krijgt. Veeleer heeft [gedaagde] niet meer dan de mogelijkheid om op incidentele basis alsdan beschikbare zaalruimte te huren. Dat [gedaagde], zoals zij stelt, op nagenoeg alle dagen van het jaar evenementen plant, verandert daaraan niets, nu in de gegeven omstandigheden het risico van eventuele leegstand bij De Vereeniging ligt.
4.8. Nu ook anderszins niet gesteld of gebleken is van in de overeenkomst vervatte elementen van huur, is de conclusie dat voorshands geen sprake is van een overeenkomst die wordt beheerst door de wettelijke bepalingen van huur en verhuur.
4.9. De Vereeniging heeft de overeenkomst met inachtneming van de toepasselijke bepalingen dan ook rechtsgeldig opgezegd. Die is daarmee per 1 april 2007 geëindigd. Dat partijen na de opzeggingsbrief nog met elkaar hebben gesproken over een voorzetting van de samenwerking onder nieuwe voorwaarden doet aan die beëindiging niet af.
4.10. [gedaagde] heeft nog betoogd dat zij verrast was door het bericht van De Vereeniging dat er geen nieuwe samenwerkingsovereenkomst tot stand zou komen. Zij stelt echter niet dat De Vereeniging het vertrouwen heeft gewekt dat al een nieuwe samenwerkingsovereenkomst was gesloten, terwijl zij evenmin aanvoert dat het De Vereeniging niet vrij stond de gesprekken af te breken. Aan deze stellingen van [gedaagde] komt in dit kort geding dus geen zelfstandige betekenis toe.
4.11. Uit het voorgaande volgt dat de vorderingen van De Vereeniging toewijsbaar zijn, met dien verstande dat de voorzieningenrechter een ruimere termijn zal bepalen voor de ontruiming en voor het verbod aan [gedaagde] zich te onthouden van uitvoering van de overeenkomst. De voorzieningenrechter acht een termijn van twee weken na betekening van dit vonnis redelijk. Voorts zal de gevorderde dwangsom aan een maximum worden verbonden.
4.12. [gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van De Vereeniging worden begroot op:
- dagvaarding EUR 84,31
- vast recht 251,00
- salaris procureur 816,00
Totaal EUR 1.151,31
5.1. veroordeelt [gedaagde] om binnen twee weken na betekening van dit vonnis de uitvoering van de per 1 april 2007 geëindigde overeenkomst van 28 februari 2002 te staken en gestaakt te houden,
5.2. bepaalt dat [gedaagde] voor iedere dag dat zij in strijd handelt met het onder 5.1 bepaalde, aan De Vereeniging een dwangsom verbeurt van EUR 10.000,00, tot een maximum van EUR 250.000,00,
5.3. veroordeelt [gedaagde] om binnen twee weken na de betekening van dit vonnis met al het hare en al de haren de Stadsschouwburg Nijmegen gevestigd aan Keizer Karelplein 32h en het Concertgebouw De Vereeniging gevestigd aan Keizer Karelplein 2d te Nijmegen, alsmede de bijbehorende terreinen, te ontruimen en ontruimd te houden,
5.4. machtigt De Vereeniging om met behulp van de sterke arm van justi¬tie en politie de tenuit¬voerlegging van dit vonnis te bewerkstel¬ligen, indien [gedaagde] in gebreke blijft aan het onder 5.3 bepaalde van dit vonnis te vol¬doen,
5.5. draagt [gedaagde] op, om voorzover het tot een ontruiming komt met behulp van de sterke arm als bedoeld in 5.4, de kosten daarvan aan De Vereeniging te voldoen,
5.6. veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van De Vereeniging tot op heden begroot op EUR 1.151,31,
5.7. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.8. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. G. Noordraven en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. W.R.H. Lutjes op 9 juli 2007.