ECLI:NL:RBARN:2007:BB2014

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
8 mei 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05/760441-06
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift tegen het bepalen en verwerken van het DNA-profiel van een jeugdige veroordeelde

In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 8 mei 2007 uitspraak gedaan in een bezwaarschrift tegen het bepalen en verwerken van het DNA-profiel van een jeugdige veroordeelde. De veroordeelde was eerder op 28 september 2006 veroordeeld voor diefstal met geweld, gepleegd in vereniging, en kreeg een leerstraf van 25 uren en een werkstraf van 55 uren. Het bezwaarschrift werd ingediend op 19 december 2006, maar de rechtbank oordeelde dat dit prematuur was, aangezien de afname van het DNA-materiaal pas op 20 december 2006 had plaatsgevonden. De rechtbank oordeelde dat de raadsman van de veroordeelde er vanuit mocht gaan dat de afname op 6 december 2006 had plaatsgevonden, zoals in het bevel was vermeld, en verklaarde het bezwaarschrift ontvankelijk.

De raadsman voerde aan dat de veroordeelde's aandeel in het delict als zeer gering moest worden beschouwd, gezien de opgelegde straffen en het feit dat er geen eerdere contacten met justitie waren. De rechtbank overwoog echter dat, ondanks de geringe straf, het gepleegde feit ernstig was en dat er een relevant recidivegevaar kon worden aangenomen. De rechtbank concludeerde dat het bepalen en verwerken van het DNA-profiel van de veroordeelde niet disproportioneel was en dat er voldoende opsporingsbelang was.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het bezwaarschrift ongegrond, met de overweging dat het DNA-onderzoek gerechtvaardigd was in het kader van de wet DNA-onderzoek bij veroordeelden. De beschikking werd ondertekend door de kinderrechter C.M. Vinck, aangezien de voorzitter, E.H. Köhne-Hoegen, niet in staat was om te ondertekenen.

Uitspraak

RECHTBANK Arnhem
Sector strafrecht
Meervoudige Kamer voor kinderstrafzaken
Parketnummer : 05/760441-06
Rbnummer : 06/891
Beslissing ex artikel 7 van de wet DNA-onderzoek bij veroordeelden
van de rechtbank Arnhem, raadkamer, naar aanleiding van het op 19 december 2006 ter griffie van deze rechtbank ingediende bezwaarschrift tegen het bepalen en verwerken van het DNA-profiel betreffende:
[veroordeelde]
geboren op : [geboortedatum]
adres : [adres]
woonplaats : [adres]
De procedure
De rechtbank heeft kennis genomen van de volgende stukken:
- het op 28 september 2006 tegen veroordeelde gewezen strafvonnis waarbij hij terzake van diefstal, voorafgegaan van geweld gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen, is veroordeeld tot een leerstraf van 25 uren subsidiair 12 dagen jeugddetentie en een werkstraf voor de duur van 55 uren subsidiair 27 dagen jeugddetentie;
- een bevel tot afname DNA-materiaal betreffende veroordeelde d.d. 16 oktober 2006 welk bevel op 10 november 2006 aan veroordeelde op de bij de wet bepaalde wijze is uitgereikt;
- de stukken waaruit blijkt dat van veroordeelde nog geen DNA-profiel beschikbaar is;
- de stukken waaruit blijkt dat de afname van het DNA-materiaal door een daartoe bevoegde persoon is uitgevoerd op 20 december 2006;
- de conclusie van het Openbaar Ministerie d.d. 8 februari 2007.
Tijdens de behandeling in raadkamer van 20 maart 2007 is veroordeelde niet
verschenen. Zijn raadsman mr. [gemachtigde], advocaat te Arnhem is wel verschenen.
Vervolgens is door de rechtbank de behandeling van de zaak aangehouden tot 24 april 2007, met bevel tot hernieuwde oproeping van veroordeelde.
Op 24 april 2007 verscheen wederom slechts de (niet uitdrukkelijk gemachtigde) raadsman.
Veroordeelde maakt bezwaar tegen het bepalen en verwerken van zijn DNA-profiel.
De officier van justitie heeft ter zitting gepersisteerd bij de inhoud van haar conclusie.
De beoordeling
De rechtbank stelt vast dat het bezwaarschrift van 19 december 2006 prematuur is aangezien de afname van het DNA op 20 december 2006 heeft plaatsgevonden. In het aan de raadsman toegezonden bevel staat echter als afnamedatum 6 december 2006 genoemd, zodat hij ervan uit mocht gaan dat de afname op dat tijdstip was geschied. Op grond hiervan acht de rechtbank het niet in acht nemen van de bij de wet gestelde termijn verschoonbaar.Het bezwaarschrift is derhalve ontvankelijk.
De raadsman heeft op diverse gronden bezwaar gemaakt tegen de opname van het DNA van de veroordeelde in de databank. Hij voert, zakelijk weergegeven, onder meer het volgende aan. Bezwaarde is veroordeeld voor diefstal met geweld in vereniging. Zoals ook blijkt uit de strafoplegging van enkel een leerstraf voor 25 uur voor genoemd strafbaar feit, is het gestelde aandeel van bezwaarde in het gebeurde als zeer gering beoordeeld.
Gelet op de geringe straf die aan veroordeelde op 28 september 2006 is opgelegd, is zijn aandeel in het gebeurde als zeer gering aan te merken. Tevens is er geen sprake van eerdere of latere contacten van veroordeelde met politie en/of justitie, zijn er geen tekenen die er op wijzen dat veroordeelde gewelddadig is en is dit delict volgens veroordeelde een eenmalig incident geweest. De bepaling en verwerking van het DNA-profiel van veroordeelde is dan ook een disproportionele maatregel en de officier van justitie zou op grond van artikel 2, eerste lid, aanhef en onder sub b van de wet DNA-onderzoek een andere afweging hebben moeten maken dan hij gedaan heeft.
Met betrekking tot het door de raadsman aangehaalde artikel 2, eerste lid, aanhef en onder b van de wet DNA-onderzoek (hierna: de Wet), overweegt de rechtbank als volgt.
Artikel 2, eerste lid, aanhef en onder b van de Wet bepaalt dat de officier van justitie bij de rechtbank die in eerste aanleg vonnis heeft gewezen, beveelt dat van een veroordeelde wegens een misdrijf als omschreven in artikel 67, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering, celmateriaal zal worden afgenomen ten behoeve van het bepalen en verwerken van zijn DNA-profiel.
De rechtbank stelt vast dat aan de formele vereisten die de wet aan het bevel stelt is voldaan.
Uit artikel 2, lid 1 sub b van de Wet volgt voorts dat bedoelde afname achterwege blijft indien redelijkerwijs aannemelijk is dat het bepalen en verwerken van het DNA-profiel gelet op de aard van het misdrijf of de bijzondere omstandigheden waaronder het misdrijf is gepleegd niet van betekenis zal kunnen zijn voor de voorkoming, opsporing, vervolging en berechting van strafbare feiten van de veroordeelde.
Uit de Memorie van Toelichting (T.K. 2002-2003, 28685, nr 3) op de totstandkoming van de wet blijkt het volgende.
Het geval kan zich voordoen dat ondanks dat sprake is van een veroordeling wegens een relevant misdrijf, DNA-onderzoek niet kan worden gerechtvaardigd.
Voor de beantwoording van de vraag of in een concreet geval sprake is van een uitzondering als hiervoor bedoeld, dient niet alleen te worden gekeken naar de aard van het misdrijf en de bijzondere omstandigheden waaronder het misdrijf is gepleegd, maar dient DNA-onderzoek ook achterwege te blijven wanneer aan de hand van objectief waardeerbare omstandigheden en de persoon van de veroordeelde komt vast te staan dat geen opsporingsbelang terzake van reeds gepleegde strafbare feiten of enig relevant recidivegevaar aanwezig is. Eén van de factoren die onder omstandigheden daarbij kunnen worden betrokken is de vraag of de veroordeelde voordien eerder met justitie in aanraking is geweest. In het wetsvoorstel ligt bij ernstige misdrijven een aanname van recidivegevaar besloten.
De rechtbank neemt hierbij de volgende omstandigheden in aanmerking.
Op 28 september 2006 is veroordeelde veroordeeld voor diefstal met geweld in vereniging gepleegd. Hierbij is 25 uur leerstraf en 55 uur werkstraf opgelegd, zodat de stelling van eiser dat gelet op de geringe strafoplegging van een leerstraf van 25 uur zijn aandeel in het gebeurde als zeer gering moet worden aangemerkt, niet opgaat. De rechtbank is van oordeel dat het hier gaat om een dusdanig ernstig feit dat een relevant recidivegevaar kan worden aangenomen.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat in dit geval niet kan worden geconcludeerd dat redelijkerwijs aannemelijk is dat het bepalen en verwerken van het DNA-profiel niet van betekenis zal kunnen zijn voor de voorkoming, opsporing, vervolging en berechting van strafbare feiten van de veroordeelde.
Het bezwaarschrift zal dan ook ongegrond worden verklaard.
BESLISSING:
Verklaart het bezwaarschrift ongegrond.
Deze beschikking is gegeven in raadkamer op 8 mei 2007 door
mr. E.H. Köhne-Hoegen als voorzitter, tevens kinderrechter,
mr. C.M Vinck, kinderrechter,
mr. J. Barrau, rechter-plaatsvervanger,
in tegenwoordigheid van mr. J.M.B. Moll van Charante, griffier.
Deze beschikking is ondertekend door mr. C.M. Vinck aangezien de voorzitter is buiten staat is deze beschikking te ondertekenen.