ECLI:NL:RBARN:2007:BB2014
Rechtbank Arnhem
- Raadkamer
- E.H. Köhne-Hoegen
- C.M. Vinck
- J. Barrau
- Rechtspraak.nl
Bezwaarschrift tegen het bepalen en verwerken van het DNA-profiel van een jeugdige veroordeelde
In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 8 mei 2007 uitspraak gedaan in een bezwaarschrift tegen het bepalen en verwerken van het DNA-profiel van een jeugdige veroordeelde. De veroordeelde was eerder op 28 september 2006 veroordeeld voor diefstal met geweld, gepleegd in vereniging, en kreeg een leerstraf van 25 uren en een werkstraf van 55 uren. Het bezwaarschrift werd ingediend op 19 december 2006, maar de rechtbank oordeelde dat dit prematuur was, aangezien de afname van het DNA-materiaal pas op 20 december 2006 had plaatsgevonden. De rechtbank oordeelde dat de raadsman van de veroordeelde er vanuit mocht gaan dat de afname op 6 december 2006 had plaatsgevonden, zoals in het bevel was vermeld, en verklaarde het bezwaarschrift ontvankelijk.
De raadsman voerde aan dat de veroordeelde's aandeel in het delict als zeer gering moest worden beschouwd, gezien de opgelegde straffen en het feit dat er geen eerdere contacten met justitie waren. De rechtbank overwoog echter dat, ondanks de geringe straf, het gepleegde feit ernstig was en dat er een relevant recidivegevaar kon worden aangenomen. De rechtbank concludeerde dat het bepalen en verwerken van het DNA-profiel van de veroordeelde niet disproportioneel was en dat er voldoende opsporingsbelang was.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het bezwaarschrift ongegrond, met de overweging dat het DNA-onderzoek gerechtvaardigd was in het kader van de wet DNA-onderzoek bij veroordeelden. De beschikking werd ondertekend door de kinderrechter C.M. Vinck, aangezien de voorzitter, E.H. Köhne-Hoegen, niet in staat was om te ondertekenen.