ECLI:NL:RBARN:2007:BB6162

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
11 september 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06/3258
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beleid van UWV inzake arbeidsongeschiktheid en discriminatieverbod

In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 11 september 2007 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de Raad van bestuur van het uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Eiseres, geboren op 13 juni 1959, ontving een WAO-uitkering die was gebaseerd op een arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Echter, bij besluit van 12 september 2005 heeft het UWV haar meegedeeld dat haar uitkering per 10 november 2005 zou worden ingetrokken, omdat zij minder dan 15% arbeidsongeschikt zou zijn. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard door het UWV. Hierop heeft eiseres beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft vastgesteld dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen en heeft de medische gegevens van eiseres beoordeeld, waaronder rapporten van de verzekeringsarts en bezwaarverzekeringsarts. De rechtbank oordeelde dat er geen redenen waren om te twijfelen aan de door het UWV vastgestelde belastbaarheid van eiseres per 10 november 2005. Eiseres had betoogd dat de selectie van functies voor haar herbeoordeling had moeten plaatsvinden op basis van het oude Schattingsbesluit, maar de rechtbank oordeelde dat het UWV op goede gronden het nieuwe Schattingsbesluit had toegepast.

De rechtbank heeft echter ook vastgesteld dat het UWV onvoldoende inzicht had gegeven in de geschiktheid van de geduide functies en dat het bestreden besluit om die reden vernietigd moest worden. De rechtbank heeft het UWV opgedragen om een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen, waarbij ook aandacht moet worden besteed aan de vraag van schadevergoeding. Eiseres heeft recht op vergoeding van haar proceskosten, die zijn begroot op € 334,50, en het UWV moet het door eiseres betaalde griffierecht van € 38,- aan haar vergoeden. De rechtbank heeft het verzoek om schadevergoeding afgewezen.

De uitspraak is van belang voor de beoordeling van het beleid van het UWV en de toepassing van het Schattingsbesluit in relatie tot discriminatieverboden. De rechtbank heeft benadrukt dat het beleid van het UWV, dat na het bestreden besluit is vastgesteld, niet van invloed is op de ex tunc toetsing van de zaak.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht
Registratienummer: AWB 06/3258 WAO
Uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen:
[eiseres], eiseres,
wonende te [woonplaats], vertegenwoordigd door mr. M. Vaessen,
en
de Raad van bestuur van het uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 30 januari 2006, uitgereikt door UWV te Leiden.
2. Procesverloop
Bij besluit van 12 september 2005 heeft verweerder aan eiseres meegedeeld dat haar uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), die op dat moment werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, alsmede haar uitkering ingevolge de Toeslagenwet (TW), per 10 november 2005 wordt ingetrokken, omdat zij minder dan 15% arbeidsongeschikt is.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het door eiseres gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en het eerder genoemde besluit van 12 september 2005 gehandhaafd.
Tegen het bestreden besluit is door eiseres beroep ingesteld en door verweerder is een verweerschrift ingediend. Naar deze en de overige door partijen ingebrachte stukken wordt hier kortheidshalve verwezen.
Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank van 14 augustus 2007. Eiseres is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door mr. Vaessen voornoemd. Verweerder is met kennisgeving vooraf niet ter zitting verschenen.
3. Overwegingen
Vooropgesteld dient te worden dat de rechtbank Arnhem ingevolge artikel 8:7, tweede lid, van de Awb juncto artikel 5, tweede lid van de Wet op de rechterlijke indeling bevoegd is nu eiseres woonachtig is te [woonplaats].
Eiseres is geboren op 13 juni 1959. Eiseres is wegens psychische overbelasting en gewrichtsklachten op 21 december 2000 uitgevallen voor het verrichten van haar werkzaamheden als verkoopster. Sinds het einde van haar wachttijd ontvangt eiseres een WAO-uitkering die gebaseerd is op een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Bij het in rubriek 2 vermelde besluit van 12 september 2005 is eiseres meegedeeld dat haar WAO-uitkering alsmede haar uitkering ingevolge de TW met ingang van 10 november 2005 worden ingetrokken omdat geen sprake (meer) is van arbeidsongeschiktheid.
Arbeidsongeschikt in de zin van de WAO is, kort weergegeven, degene die op medische gronden naar objectieve maatstaven gemeten niet in staat is om met algemeen geaccepteerde arbeid meer dan 85% te verdienen van het inkomen dat een met hem of haar wat betreft opleiding en arbeidservaring vergelijkbare gezonde persoon (de maatman) kan verwerven.
Eerst dient te worden vastgesteld welke medische beperkingen betrokkene heeft en welke algemeen geaccepteerde arbeid betrokkene, rekening houdend met die beperkingen, kan verrichten. Om de mate van arbeidsongeschiktheid te bepalen moet vervolgens een vergelijking worden gemaakt tussen het inkomen dat de betrokkene met algemeen geaccepteerde arbeid kan verdienen en het maatgevende inkomen.
Gelet op de beschikbare medische gegevens, waaronder (met name) het rapport van de verzekeringsarts J.T.M. Schneijdenberg van 10 augustus 2005 en het rapport van de bezwaarverzekeringsarts E.H. Groenewegen van 25 januari 2006, is de rechtbank, zoals hieronder nader zal worden toegelicht, van oordeel dat er geen redenen zijn om te twijfelen aan de juistheid van de door verweerder vastgestelde belastbaarheid van eiseres per 10 november 2005.
Door eiseres is aangevoerd dat onvoldoende rekening is gehouden met haar klachten aan handen en polsen, in welk verband eiseres in beroep heeft verwezen naar een brief van 15 augustus 2006 van reumatoloog K.J. Korff alsmede een brief van radioloog T. Weits van 4 september 2006. Aan deze informatie kan echter niet die waarde worden toegekend die eiseres daaraan wenst toegekend te zien, reeds omdat de informatie geen betrekking heeft op de gezondheidssituatie van eiseres op de in dit geding van belang zijnde datum.
Ook de stelling van eiseres dat zij verdergaand beperkt is als gevolg van haar psychische klachten, kan door de rechtbank niet worden onderschreven nu eiseres haar standpunt niet heeft onderbouwd met relevante medische informatie. Uit de stukken blijkt bovendien dat de verzekeringsarts bij het vaststellen van de belastbaarheid van eiseres rekening heeft gehouden met een mogelijk lichte posttraumatische stressstoornis die thans blijkens de namens eiseres ingediende aanvullende gronden ook door de behandelend psycholoog drs. C.J. van Proosdij, is vastgesteld. De grond van eiseres dat gezien haar psychische klachten ten onrechte geen medische urenbeperking is aangenomen faalt eveneens. De bezwaarverzekeringsarts heeft naar oordeel van de rechtbank in voormelde rapportage in voldoende mate gemotiveerd waarom een medische urenbeperking op de in geding zijnde datum niet meer kan worden aangenomen. Aan het feit dat eerder een urenbeperking is aangenomen komt onvoldoende gewicht toe nu in voormelde rapportages blijkt dat op de in geding zijnde datum geen duidelijk depressief beeld meer naar voren komt.
Geoordeeld moet worden dat eiseres op de in geding zijnde datum in staat moest worden geacht arbeid te verrichten die in overeenstemming is met de voor haar vastgestelde belastbaarheid.
In het kader van het arbeidskundig onderzoek zijn functies geduid die aan het bestreden besluit ten grondslag zijn gelegd, te weten kassamedewerker, caissière (sbc-code 317030), schadecorrespondent (sbc-code 516080) en telefonist, receptionist, typist (sbc-code 315120). Deze functies zijn te beschouwen als algemeen geaccepteerde arbeid als bedoeld in artikel 9, onder a van het per 1 oktober 2004 aangepaste Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (aSB).
Eiseres heeft betoogd dat de selectie van functies daarentegen, gezien de uitwerkingen van het Coalitieakkoord van 7 februari 2007, had moeten plaatsvinden op basis van het oude Schattingsbesluit (oSB) van voor 1 oktober 2004. Niet in geschil is dat eiseres gezien haar geboortedatum niet onder de werkingssfeer van het (ten tijde in geding geldende) overgangsrecht valt (artikel 12a, eerste lid, van het aSB). Dientengevolge heeft verweerder destijds op goede gronden het aSB aan de schatting ten grondslag gelegd (artikel 12a, derde lid van het aSB). Inmiddels hanteert verweerder het op het coalitieakkoord gebaseerde beleid om diegenen uit de leeftijdsgroep van (op 1 juli 2004) 45-50 jarigen die zijn herbeoordeeld aan de hand van het aSB, opnieuw te herbeoordelen maar dan aan de hand van het oSB. Deze herbeoordeling zal plaatsvinden per 22 februari 2007, te weten datum aantreden van het huidige kabinet. Eiseres meent dat als gevolg van dat beleid sprake is van een ongeoorloofd onderscheid binnen voormelde leeftijdsgroep en daarmee van strijd met artikel 26 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten en artikel 1 van de Grondwet, aangezien dientengevolge slechts een deel van die groep op basis van het aSB zal zijn herbeoordeeld. Eiseres is van mening dat om die reden de onderhavige schatting op basis van het aSB in rechte geen stand (meer) kan houden. De rechtbank is van oordeel dat dit betoog gelet op de ex tunc toetsing geen doel treft nu verweerders beleid dateert van na het bestreden besluit.
De rechtbank stelt vast dat verweerder met het rapport van de arbeidsdeskundige K. de Vrijer van 9 september 2005, gelet op vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep, de geschiktheid van de geduide functies op meerdere aspecten onvoldoende heeft toegelicht. Nu met dit rapport onvoldoende inzicht is geboden in (en onvoldoende mogelijkheid tot toetsing is verschaft van) de grondslag van verweerders conclusie dat de geduide functies als passend kunnen worden aangemerkt, ziet de rechtbank aanleiding om het bestreden besluit te vernietigen wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb. Verweerder zal, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen, een nieuwe beslissing op bezwaar moeten nemen.
Aangezien verweerder een nieuw besluit op bezwaar moet nemen en nog niet vaststaat hoe dit nieuwe besluit zal gaan luiden, ligt het thans niet op de weg van de rechtbank om zich over mogelijke vergoeding van schade, zoals door eiseres verzocht, uit te spreken. De rechtbank merkt in dit verband op dat verweerder bij het nieuw te nemen besluit tevens aandacht zal moeten besteden aan de vraag in hoeverre er aanleiding is om schade te vergoeden.
De rechtbank acht termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb en verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten, welke zijn begroot op € 322,- aan kosten van verleende rechtsbijstand en € 12,50 aan reiskosten, op basis van het openbaar vervoer. Van andere kosten in dit verband is de rechtbank niet gebleken.
Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank, mede gelet op artikel 8:74 van de Awb, tot de volgende beslissing.
4. Beslissing
De rechtbank
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit;
bepaalt dat verweerder een nieuwe beslissing op bezwaar neemt met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten ten bedrage van
€ 334,50 en wijst het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden;
bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen het door eiseres betaalde griffierecht ten bedrage van € 38,- aan haar vergoedt;
wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus gegeven door mr. M.J.P. Heijmans, rechter, in tegenwoordigheid van
mr. P.A.C. Modderman, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 11 september 2007.
De griffier, De rechter,
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Verzonden op: 11 september 2007