ECLI:NL:RBARN:2007:BB8109
Rechtbank Arnhem
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- B.P.M. Weusten
- Rechtspraak.nl
Proefplaatsing van werknemer bij horeca-onderneming met instemming UWV en behoud van WW-uitkering
In deze zaak gaat het om de proefplaatsing van een werknemer bij een horeca-onderneming, waarbij de werknemer met instemming van het UWV zijn WW-uitkering behoudt. De werknemer heeft van 27 maart tot en met 25 juni 2006 gewerkt op een onbetaalde proefplaats bij de werkgever, die onder de naam '[naam café]' opereert. De werkgever heeft een schriftelijke intentieverklaring afgegeven waarin staat dat, bij gebleken geschiktheid, de werknemer na de proefplaatsing een arbeidsovereenkomst aangeboden zou krijgen. Na de proefplaatsing heeft de werknemer nog vijf weken doorgewerkt, maar de werkgever heeft hem geen arbeidsovereenkomst aangeboden, maar slechts werkzaamheden als oproepkracht via een payrollbedrijf. De werknemer vordert nu een verklaring voor recht dat er een arbeidsovereenkomst tot stand is gekomen en dat hij recht heeft op loonbetaling.
De kantonrechter oordeelt dat de werknemer onder de gegeven omstandigheden gerechtvaardigd vertrouwen mocht hebben dat er een arbeidsovereenkomst tot stand was gekomen, tenzij de werkgever hem uiterlijk aan het einde van de proefplaatsing had medegedeeld dat hij niet geschikt was en geen arbeidsovereenkomst zou krijgen. De werkgever is belast met het bewijs van deze mededeling. De kantonrechter heeft de werkgever de gelegenheid gegeven om bewijs te leveren en heeft de verdere beslissing aangehouden.
De zaak is van belang voor de rechtsverhouding tussen werkgevers en werknemers bij proefplaatsingen en de voorwaarden waaronder een arbeidsovereenkomst tot stand kan komen. De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke communicatie van de werkgever naar de werknemer over de uitkomst van de proefplaatsing en de gevolgen daarvan voor de arbeidsrelatie.