ECLI:NL:RBARN:2007:BB9228

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
20 november 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
161766
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige daad van de Beroepscommissie Woonruimteverdeling Stadsregio Arnhem Nijmegen inzake urgentieverklaring voor zelfstandige woonruimte

In deze zaak staat centraal of de Beroepscommissie Woonruimteverdeling Stadsregio Arnhem Nijmegen onrechtmatig heeft gehandeld door een urgentieverklaring voor zelfstandige woonruimte aan eiseres te weigeren. Eiseres, die op 21 december 2006 beviel van een dochter, heeft in het verleden een verzoek tot urgentie ingediend, maar dit werd afgewezen door de urgentiecommissie. De Beroepscommissie heeft het beroep van eiseres tegen deze afwijzing ongegrond verklaard, met de overweging dat er geen noodsituatie was en dat eiseres in staat moest worden geacht om zelf een oplossing te vinden voor haar woonprobleem.

De voorzieningenrechter heeft in deze kort geding procedure de bevoegdheid om te oordelen over het onrechtmatig handelen van de Beroepscommissie. De rechter heeft vastgesteld dat de Beroepscommissie de belangen van eiseres heeft meegewogen, maar dat er geen evident onredelijk besluit is genomen. De rechter heeft daarbij de eerdere beslissingen van de urgentiecommissie en de Beroepscommissie in aanmerking genomen, die beiden hebben geoordeeld dat eiseres niet in aanmerking komt voor een urgentieverklaring.

De voorzieningenrechter concludeert dat de Beroepscommissie niet onrechtmatig heeft gehandeld door de aanvraag van eiseres af te wijzen. De vordering van eiseres wordt afgewezen en zij wordt veroordeeld in de proceskosten van de Beroepscommissie, die zijn begroot op € 1.067,--. Dit vonnis is uitgesproken op 20 november 2007 door mr. J.D.A. den Tonkelaar.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 161766 / KG ZA 07-657
Vonnis in kort geding van 20 november 2007
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
procureur mr. J.E. Kremer,
tegen
DE BEROEPSCOMMISSIE WOONRUIMTEVERDELING STADSREGIO ARNHEM NIJMEGEN,
gevestigd te Elst,
gedaagde,
gemachtigde: mevrouw mr. A.M. Bleeker-van Velzen.
Partijen zullen hierna [eiseres] en de Beroepscommissie genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met bijbehorende producties
- de mondelinge behandeling
- de pleitnota van de Beroepscommissie.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. [eiseres], thans [leeftijd] jaar oud, is op 21 december 2006 bevallen van een dochter, [naam] genaamd. Op verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming te Arnhem heeft de kinderrechter in deze rechtbank bij beschikking van 27 december 2006 [naam] voorlopig onder toezicht gesteld voor de duur van drie maanden met benoeming van de stichting Bureau Jeugdzorg Gelderland tot gezinsvoogdes. Daarnaast heeft de kinderrechter bij diezelfde beschikking een machtiging tot uithuisplaatsing van [naam] verleend in een voorziening voor pleegzorg met ingang van 27 december 2006 voor de duur van vier weken.
Die machtiging is bij beschikking van 17 januari 2007 door de kinderrechter verlengd met ingang van 19 januari 2007 tot uiterlijk 22 maart 2007.
2.2. Bij beschikking van de kinderrechter van 21 maart 2007 is de minderjarige [naam] definitief onder toezicht gesteld van de stichting Bureau Jeugdzorg Gelderland,
die de uitvoering daarvan heeft opgedragen aan de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Reclassering te Amsterdam, voor de duur van negen maanden, ingaande op 21 maart 2007. Bij die beschikking heeft de kinderrechter tevens machtiging verleend tot plaatsing van [naam] in een voorziening voor pleegzorg met ingang van 21 maart 2007 tot uiterlijk 22 december 2007.
2.3. Op 3 mei 2007 heeft [eiseres] bij Talis Woondiensten, vestiging Wezenlaan Nijmegen, een urgentieaanvraag ingediend voor het verkrijgen van zelfstandige woonruimte voor haarzelf en [naam]. Nadat [eiseres] door de Urgentiecommissie Woonruimteverdeling Stadsregio Arnhem [woonplaats] (hierna de urgentiecommissie genoemd) in de gelegenheid was gesteld te reageren op het haar toegezonden urgentierapport en [eiseres] van die gelegenheid gebruik had gemaakt, heeft de urgentiecommissie bij besluit van 5 juni 2007 de aanvraag van [eiseres] afgewezen. Als reden voor die afwijzing wordt in het besluit genoemd dat [eiseres], die op dat moment bij haar vader woonde, niet voldeed aan de drie criteria, genoemd in (artikel 10.2 van) de Regionale Huisvestingsverordening Stadsregio Arnhem [woonplaats], die er samengevat op neerkomen dat een huishouden – om in aanmerking te komen voor een urgentieverklaring – zich in een woonnoodsituatie moet bevinden die men niet zelf heeft veroorzaakt en/of heeft kunnen voorkomen en die men niet zelf kan oplossen.
2.4. Op 12 juli 2007 heeft [eiseres] via haar toenmalige advocaat een beroepschrift tegen voormeld besluit van de urgentiecommissie ingediend bij de Beroepscommissie.
Op 7 augustus 2007 heeft een hoorzitting plaatsgevonden, waarbij [eiseres], haar toenmalige advocaat en een vertegenwoordiger van de urgentiecommissie zijn gehoord.
Nadat bij brief van 10 augustus 2007 namens de Beroepscommissie een zogenaamde ‘vooraankondiging besluit op beroepschrift’ aan [eiseres] was gezonden waarin werd kenbaar gemaakt dat het beroep ongegrond zal worden verklaard, heeft de Beroepscommissie op 27 augustus 2007 bij gemotiveerd besluit geconcludeerd dat [eiseres] niet voldoet aan de voorwaarden voor urgentieverlening en het beroepschrift ongegrond verklaard.
De Beroepscommissie heeft daarbij onder meer overwogen dat van een noodsituatie bij [eiseres] op het moment van de urgentieaanvraag geen sprake was en dat een dergelijke situatie ook niet binnen de komende vier maanden zal ontstaan, omdat [eiseres] in elk geval tot begin 2008 bij haar vader zou kunnen blijven wonen en zij bovendien in staat moet worden geacht in de door haar vermeende noodsituatie verandering te brengen door het betrekken van een onzelfstandige woning. Daarnaast achtte de Beroepscommissie niet aannemelijk (het betoog van [eiseres]) dat het hebben van zelfstandige woonruimte zou leiden tot terugplaatsing van [naam] bij [eiseres].
De Beroepscommissie heeft in voormeld besluit tot slot aangegeven dat daartegen geen rechtsmiddel open staat.
3. Het geschil
3.1. [eiseres] heeft zich allereerst formeel op het standpunt gesteld dat het ontbreken van een beroepsmogelijkheid in de per 1 april 2007 in werking getreden en hier toepasselijke Regionale Huisvestingsverordening Stadsregio Arnhem Nijmegen 2007 – welke beroepsmogelijkheid voorheen wel bestond – tegen het onder 2.4. weergegeven besluit (hierna het besluit te noemen) in strijd is met de eisen die het Europese Hof voor de Rechten van de Mens stelt aan een effectieve rechtsgang.
De Beroepscommissie is van mening dat dit beroep moet worden verworpen, omdat het te vaag en onvoldoende onderbouwd is.
3.2. Inhoudelijk komt het betoog van [eiseres] er op neer dat het besluit van de Beroepscommissie apert onredelijk/onjuist is, omdat [eiseres] wel voldoet aan de criteria voor een urgentieverklaring. Door haar weigering om een urgentieverklaring aan [eiseres] te verstrekken handelt de Beroepscommissie in de visie van [eiseres] onrechtmatig jegens haar. [eiseres] heeft daarbij tevens aangevoerd dat de Beroepscommissie geen dan wel onvoldoende rekening heeft gehouden met de noodzaak van [eiseres] om over zelfstandige woonruimte te beschikken teneinde de mogelijkheid te vergroten dat haar dochter [naam] bij [eiseres] wordt teruggeplaatst. In dat verband heeft [eiseres] gewezen op de vicieuze cirkel die is ontstaan doordat de kinderrechter van oordeel is dat [naam] niet bij [eiseres] wordt teruggeplaatst zolang [eiseres] niet over eigen, zelfstandige woonruimte beschikt en de urgentiecommissie stelt dat [eiseres] niet voor een urgentieverklaring in aanmerking komt zolang [naam] niet bij haar wordt teruggeplaatst.
3.3. Op grond van het voorgaande vordert [eiseres] de Beroepscommissie te veroordelen om aan [eiseres] binnen 24 uur na het wijzen van dit vonnis een urgentieverklaring af te geven. Volgens [eiseres] is de voorzieningenrechter als restrechter en mede gelet op het grote belang dat voor [eiseres] op het spel staat, bevoegd om over dit geschil te oordelen.
[eiseres] stelt daarbij tevens een spoedeisend belang te hebben, omdat de volgende zitting bij de kinderrechter op korte termijn zal plaatsvinden, waarbij de woonruimteproblematiek van cruciaal belang zal zijn voor de verdere besluitvorming van de kinderrechter over de toekomst van [naam].
3.4. De Beroepscommissie voert verweer. Zij stelt zich – naar de voorzieningenrechter begrijpt primair – op het standpunt dat in het kader van dit kort geding geen plaats is voor een toetsing van het besluit op inhoudelijke gronden, omdat in dat geval via een omweg een beroepsmogelijkheid wordt gecreëerd die niet uit het wettelijk systeem voortvloeit.
De Beroepscommissie bestrijdt (kennelijk subsidiair) dat het door haar genomen besluit apert onredelijk dan wel onjuist is. Zij stelt dat zij bij het nemen van het besluit het belang van [eiseres] wel degelijk heeft meegewogen, maar dat zij op grond van de beschikking van de kinderrechter van 21 maart 2007 en het onderliggende rapport van de Raad voor de Kinderbescherming in redelijkheid heeft kunnen concluderen dat geen enkel concreet vooruitzicht bestond op terugplaatsing van dochter [naam] bij [eiseres], nu het beschikken van [eiseres] over zelfstandige woonruimte slechts een van de factoren is die meespelen bij de beslissing van de kinderrechter met betrekking tot de terugplaatsing van [naam].
Ook anderszins is volgens de Beroepscommissie niet gebleken van een door haar gepleegde onrechtmatige daad, temeer niet nu [eiseres] onvoldoende heeft aangetoond waaruit deze zou bestaan.
3.5. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. De voorzieningenrechter acht zich op grond van het bepaalde in artikel 254, eerste lid Rv., bevoegd om van het onderhavige geschil kennis te nemen, nu [eiseres] zich beroept op een onrechtmatig handelen van de Beroepscommissie en voor haar geen andere met voldoende waarborgen omklede snelle rechtsgang openstaat waarin [eiseres] een met het kort geding vergelijkbaar resultaat kan bereiken.
4.2. De voorzieningenrechter is – evenals de Beroepscommissie meent – van oordeel dat dit kort geding zich niet leent voor het voeren van een fundamentele discussie over de rechtsgeldigheid van de onderhavige huisvestingsverordening. Die discussie hoort thuis in een eventuele bodemprocedure.
4.3. In dit kort geding staat de vraag centraal of de Beroepscommissie het onderhavige besluit evident in strijd met de redelijkheid heeft genomen en daardoor onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiseres]. Bij de beantwoording van die vraag zal slechts een marginale toetsing kunnen plaatsvinden, nu reeds door twee instanties, de urgentiecommissie en de Beroepscommissie, die ieder een eigen beoordelingsvrijheid hebben, is beslist dat [eiseres] niet in aanmerking komt voor een urgentieverklaring voor zelfstandige woonruimte.
Met inachtneming hiervan wordt als volgt overwogen.
4.4. Uit de onder 2.2. genoemde beschikking van de kinderrechter van 21 maart 2007 en het daaraan voorafgegane verzoek/rapport van de Raad voor de Kinderbescherming te Arnhem is voorshands voldoende gebleken dat de woonruimte van [eiseres] een belangrijke, zo niet doorslaggevende rol speelt bij de beantwoording van de vraag of [eiseres] begeleid kan worden in een traject waarin onderzocht wordt welke rol zij in het leven van haar dochter [naam] kan spelen. Indien ten behoeve van dat onderzoekstraject de aanwezigheid van zelfstandige woonruimte bij [eiseres] een doorslaggevende voorwaarde is, heeft de Beroepscommissie het in haar macht de vicieuze cirkel waarin [eiseres] zich – naar zij terecht stelt – bevindt, te doorbreken. Dat betekent dat de Beroepscommissie dan aan het belang van [eiseres] dat hierin ligt, een zeer groot gewicht zal moeten toekennen.
Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter blijkt uit voormelde beschikking en het onderliggende advies van de Raad voor de Kinderbescherming echter niet ondubbelzinnig dat de aanwezigheid van zelfstandige woonruimte bij [eiseres] zo’n doorslaggevende rol speelt. Weliswaar wordt die eigen woonruimte daarin genoemd, maar slechts als een van de factoren die ertoe kunnen bijdragen dat er voor [eiseres] een stabiele situatie ontstaat. Daarnaast dient [eiseres] volgens die beschikking en dat advies onder andere aan te tonen dat zij goed voor zichzelf kan zorgen en dient zij onder begeleiding aan haar eigen situatie te gaan werken.
Onder deze omstandigheden kan naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet gezegd worden dat de Beroepscommissie kennelijk onredelijk en dus onrechtmatig heeft gehandeld door het nemen van het onderhavige besluit waardoor de vicieuze cirkel niet is doorbroken. De vordering van [eiseres] moet daarom worden afgewezen.
4.5. [eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de Beroepscommissie worden begroot op:
- vast recht € 251,--
- salaris gemachtigde € 816,--
Totaal € 1.067,--
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1. weigert de gevorderde voorziening,
5.2. veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van de Beroepscommissie tot op heden begroot op € 1.067,--.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.D.A. den Tonkelaar en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier E.J. Wouters op 20 november 2007.