zaaknummer / rolnummer: 163062 / KG ZA 07-728
Vonnis in kort geding van 21 november 2007
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
FORTAPAK PRODUCTION B.V.,
gevestigd te Nijmegen,
eiseres,
procureur mr. J.A.M.P. Keijser,
advocaat mr. A.J.H. Rutten te Nijmegen,
1. de rechtspersoonlijkheid bezittende vereniging
FNV KUNSTEN INFORMATIE EN MEDIA,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
advocaat mr. M.C. Hendrikse te Amsterdam,
2. de rechtspersoonlijkheid bezittende vereniging
CNV DIENSTENBOND,
gevestigd te Hoofddorp,
gedaagde,
advocaat mr. A.F.A.M. Schellart te Utrecht.
Partijen zullen hierna afzonderlijk respectievelijk Fortapak, FNV en CNV genoemd worden. Gezamenlijk zullen gedaagden hierna de bonden worden genoemd.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding(en)
- de vrijwillige verschijning van CNV
- de mondelinge behandeling en de ter zitting verminderde eis,
- de pleitnota van Fortapak
- de pleitnota van FNV.
1.2. Ter zitting heeft de voorzieningenrechter bij wege van een ordemaatregel CNV verboden om tot aan de uitspraak van dit vonnis over te gaan tot een of meer acties die leiden tot wezenlijke onderbrekingen van het productieproces bij Fortapak, omdat CNV,
in tegenstelling tot FNV, ter zitting niet heeft toegezegd dat de op 19 november 2007 bij Fortapak geplande voorlichtingsbijeenkomst niet zal leiden tot een wezenlijke onderbreking van het productieproces bij Fortapak.
1.3. In verband met de spoedeisendheid van de zaak is op 21 november 2007 vonnis bepaald. De motivering waarop de in dat vonnis gegeven beslissing steunt, wordt hierna vastgelegd.
2. De feiten
2.1. Fortapak produceert in haar fabriek in Nijmegen kartonnen verpakkingen. Bij brief van 13 juni 2007 heeft Fortapak aan de bonden medegedeeld dat zij mogelijk genoodzaakt is per september 2008 over te gaan tot een reorganisatie, waarbij werkgelegenheid zal kunnen verdwijnen. De noodzaak van reorganisatie is – zoals in de brief wordt aangegeven – afhankelijk van de uitslag van een juridische procedure die Fortapak heeft aangespannen tegen een zakelijke partner, Elopak, die wil afzien van een volgens Fortapak contractuele verplichting om een groot deel van haar productie bij Fortapak onder te brengen. Voorafgaand aan de brief van 13 juni 2007 had Fortapak haar werknemers en ondernemingsraad ingelicht over deze mogelijke ontwikkelingen. In de brief staat voorts dat Fortapak voornemens is om bij de eventuele reorganisatie voor de betrokken werknemers op positieve wijze af te wijken van de geldende in de Grafimedia CAO opgenomen reorganisatieregeling.
2.2. Naar aanleiding van de brief van 13 juni 2007 hebben Fortapak en de bonden onderhandelingen gevoerd over een aanvulling op de reorganisatieregeling.
2.3. Bij brief van 11 oktober 2007 heeft Fortapak in vervolg op een gesprek dat zij
op 4 oktober 2007 met de bonden heeft gevoerd, een voorstel aan de bonden gepresenteerd dat zij in de brief aanduidt als haar uiterste voorstel.
2.4. CNV heeft bij brief van 9 november 2007 aan Fortapak bericht dat zij niet akkoord kan gaan met het uiterste voorstel van Fortapak. Voorts staat in de brief dat CNV Fortapak een ultimatum stelt, inhoudende dat Fortapak alsnog akkoord moet gaan met het voorstel dat CNV op 4 oktober 2007 aan Fortapak heeft gedaan en dat Fortapak rekening moet houden met uit te roepen en te organiseren acties waarbij werkonderbrekingen en stakingen niet uit te sluiten zijn, als CNV niet uiterlijk op 15 november 2007 een schriftelijke reactie van Fortapak heeft ontvangen waaruit blijkt dat Fortapak instemt met het voorstel van CNV.
2.5. Fortapak heeft ook van FNV een ultimatum gekregen. In reactie daarop heeft Fortapak bij e-mail van 13 november 2007 aan FNV bericht dat zij in overleg is getreden met haar holding over het ultimatum, maar dat het haar niet lukt om voor het verstrijken van het ultimatum inhoudelijk een schriftelijke reactie te geven. In antwoord daarop heeft FNV aan Fortapak op 15 november 2007 een e-mail gestuurd waarin staat dat het gestelde ultimatum op die dag om 12.00 uur is afgelopen en dat de e-mail van Fortapak van 13 november 2007 geen aanleiding geeft om het standpunt te herzien, zodat Fortapak met acties rekening moet houden.
2.6. CNV heeft op 15 november 2007 een demonstratieve lunchbijeenkomst aangekondigd op 19 november 2007 te houden voor het personeel van Fortapak.
2.7. De raadsman van Fortapak heeft bij brief van 15 november 2007 aan de bonden geschreven dat het voortbestaan van de fabriek in Nijmegen in gevaar komt als er acties gevoerd worden die leiden tot onderbreking van het productieproces bij Fortapak, dit vooral omdat zij vreest dat Elopak de werkonderbrekingen in de tussen haar en Fortapak gevoerde procedure zal aangrijpen als reden om nog minder productie uit te besteden aan Fortapak.
In de brief staat voorts dat de aangekondigde acties niet als ultimum remedium kunnen worden aangemerkt, omdat er nog geen voorgenomen besluit tot reorganisatie of sluiting genomen is en dat Fortapak op korte termijn een gesprek met de bonden wil om te bezien of er een voor alle partijen aanvaardbare oplossing mogelijk is. In de brief wordt de bonden gevraagd te bevestigen dat zij de aangekondigde acties geen doorgang zullen laten vinden. De bonden hebben die bevestiging niet gegeven en willen die niet geven.
3. Het geschil
3.1. Na vermindering van eis vordert Fortapak – samengevat – dat bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis aan de bonden een verbod wordt opgelegd om over te gaan tot enigerlei vorm van actie(s) jegens Fortapak, welke actie(s) zal/zullen leiden tot wezenlijke onderbreking van het productieproces bij Fortapak, dit tot het moment dat er sprake zal zijn van een voorgenomen besluit in de zin van artikel 25 WOR, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom en met veroordeling van de bonden in de proceskosten.
3.2. Fortapak legt aan de vorderingen ten grondslag dat (de aangekondigde) acties jegens haar onrechtmatig zijn omdat acties thans niet als uiterste middel kunnen worden aangemerkt en omdat de acties ook onredelijk zijn. Fortapak voert daarvoor aan dat er nog geen voorgenomen besluit is tot reorganisatie of sluiting. Voor een dergelijk besluit is de uitslag van de procedure tegen Elopak beslissend. Fortapak vreest dat Elopak het voeren van acties zal aangrijpen als reden om nog minder productie onder te brengen bij Fortapak, terwijl Fortopak, zoals zij stelt, het financieel al moeilijk heeft. Fortapak stelt dat acties daarom vrijwel zeker zullen leiden tot sluiting van de fabriek.
3.3. De bonden voeren verweer tegen de vorderingen. Voor zover nodig zal hierna worden ingegaan op de stellingen van partijen.
4. De motivering van de beslissing
4.1. Het spoedeisend belang van Fortapak bij de gevraagde voorzieningen blijkt voldoende uit haar stellingen.
4.2. Uitgangspunt is dat collectieve acties die leiden tot werkonderbreking kunnen worden gedekt worden door artikel 6 aanhef en onder 4 ESH (Europees Sociaal Handvest), in welke bepalingen werknemers in beginsel het recht wordt toegekend op dergelijke collectieve acties, waaronder stakingen of acties die tot wezenlijke onderbrekingen van het productieproces leiden (hierna aan te duiden als: acties), in geval van belangengeschillen.
De eerste vraag is dan ook of het onderliggende geschil tussen de bonden (die optreden namen de werknemers) en Fortapak over de inhoud van een vergoeding die komt boven de in de CAO overeengekomen regeling kan worden aangemerkt als een belangengeschil. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is dat het geval. Het bereiken van een akkoord over deze aanvullende regeling is zowel voor Fortapak als de werknemers van groot belang.
Voor Fortapak omdat een akkoord haar de zekerheid biedt dat haar productieproces niet (verder) in gevaar komt door een vroegtijdig vertrek van werknemers en voor de werknemers omdat zij reeds nu weten welke vergoeding zij ontvangen wanneer zij tot september 2008 in dienst van Fortapak blijven, zodat zij in staat zijn een beslissing over voorzetting van hun dienstverband met Fortapak te nemen. De acties hebben dan ook een eigen functie. Zonder acties als machtsmiddel van de werknemers zou Fortapak betrekkelijk eenvoudig de eisen van de werknemers naast zich neer kunnen leggen.
4.3. Het voorgaande brengt mee dat acties van de bonden in beginsel door Fortapak moeten worden geduld als een rechtmatige uitoefening van een in het ESH erkend grondrecht, ondanks de met de acties beoogde en op de koop toe te nemen schadelijke gevolgen. Slechts wanneer geoordeeld moet worden dat acties op grond van de bedreiging van de in artikel 31 ESH vermelde belangen als onrechtmatig moeten worden aangemerkt, is een verbod als gevorderd aan de orde. Dit is het geval indien zwaarwegende procedureregels zijn verontachtzaamd dan wel indien mede gelet op de door artikel 31 ESH gestelde beperkingen de bonden in redelijkheid niet tot acties kunnen komen. Hieronder valt de vraag of acties als uiterste middel worden toegepast. Deze laatste vraag dient de rechter met terughoudendheid te beantwoorden. Daarnaast heeft te gelden dat als er een ultimatum is gesteld dat tot een patstelling heeft geleid, niet gezegd moet kunnen worden dat er te snel naar het actiemiddel is gegrepen. Niet vereist is dat de bonden moeten aangeven in welke vorm acties zullen plaatsvinden en op welk tijdstip. Daarentegen blijft een tijdige aanzegging van de acties nodig om de werkgever in staat te stellen het geschil alsnog op te lossen door nieuwe voorstellen te doen. Immers, het voeren van acties kan voorbarig zijn zolang het nog zinvol is om te onderhandelen. Bij de beoordeling dient verder als uitgangspunt genomen te worden dat de rechter in beginsel niet mag treden in de merites van de wederzijdse ingenomen standpunten ter zake van het aan de acties ten grondslag liggende belangengeschil en is tevens een afweging aan de orde van de verhouding tussen enerzijds het met de acties gediende belang en anderzijds de schade die de acties tot gevolg kunnen hebben (vgl. HR 21 maart 1997, JAR 1997,70).
4.4. Een beoordeling op grond van het vorenstaande leidt tot de vraag of de bonden onrechtmatig jegens Fortapak handelen door onder de gegeven omstandigheden acties op korte termijn niet uit te sluiten. In dat kader wordt het volgende overwogen.
4.5. Enerzijds heeft de voorzieningenrechter terughoudendheid te betrachten en kan niet te snel worden aangenomen dat collectieve acties prematuur zijn, omdat het aan de bonden is om te bepalen of zij zijn uitonderhandeld en heeft bovendien te gelden de werknemers thans reeds, vóórdat een besluit over reorganisatie of sluiting is genomen, belang hebben bij het drukmiddel van de collectieve actie om overeenstemming over een aanvullende uitkering te bereiken, maar anderzijds kan het voorbarig zijn om naar het middel van de staking te grijpen als het nog zinvol is om door te onderhandelen als de gevolgen van acties voor Fortapak onevenredig groot zijn.
4.6. Ter zitting is gebleken dat in ieder geval aan de zijde FNV, ondanks het ultimatum nog bereidheid bestaat om te onderhandelen met Fortpak over een aanvullend akkoord.
Die bereidheid bestaat zonder meer aan de zijde van Fortapak zoals blijkt uit de gevoerde correspondentie en het ter zitting verklaarde. Zoals is overwogen hebben beide partijen belang bij het bereiken van een aanvullend akkoord vóórdat een besluit over reorganisatie of sluiting genomen wordt. Er is daarvoor evenwel nog tijd omdat een eventuele reorganisatie of sluiting niet eerder dan per september 2008 een feit zal zijn. De bonden hebben niet, althans onvoldoende, weersproken dat Elopak collectieve acties kan aangrijpen om de toelevering van productie verder te verminderen en evenmin dat dit, mede door de moeilijke financiële positie van Fortapak, tot sluiting van de fabriek in Nijmegen kan leiden. Nu er nog (enige) bereidheid en zeker tijd is om door onderhandeling te komen tot een aanvullend akkoord waar beide partijen belang bij hebben, komt de voorzieningenrechter tot het oordeel dat de geschetste gevolgen van acties op dit moment voor Fortapak als onevenredig groot bestempeld moeten worden. Op grond hiervan kunnen de bonden thans in redelijkheid geen gebruikmaken van de bevoegdheid om acties te voeren.
4.7. Het bovenstaande leidt tot de vraag wanneer acties wel gerechtvaardigd kunnen worden, omdat de bonden op enig moment hun recht om actie te voeren effectief moeten kunnen hanteren.
4.8. Ofschoon het in beginsel niet aan de voorzieningenrechter is om te bepalen wanneer partijen werkelijk een grens hebben bereikt in het onderhandelingsproces, komt het de voorzieningenrechter juist voor te bepalen dat Fortapak in ieder geval tot 1 januari 2008 de mogelijkheid moet hebben om zonder de pressie van acties, waarmee bedoeld zijn acties die tot een wezenlijke onderbreking van het productieproces leiden, een akkoord met de bonden te bereiken. Deze termijn geeft enerzijds ruimte om verdere onderhandelingen te voeren om tot overeenstemming over een aanvullende regeling te komen terwijl onevenredig grote schade voor Fortapak wordt vermeden, en geeft anderzijds voldoende tijd om tijdig actie te voeren.
4.9. Voorts wordt overwogen dat voor acties een nadere aanzegging vereist is, dit niet alleen om Fortapak in de gelegenheid te stellen alsnog tot een vergelijk met de bonden te kunnen komen, maar ook om naar de omstandigheden van dat moment over de geoorloofdheid van die acties een oordeel aan de rechter te vragen. FNV heeft ter zitting verklaard acties vooraf aan te zeggen. CNV heeft aangegeven niet tot verdere aanzegging te zullen overgaan.
4.10. Een en ander leidt tot beperkte toewijzing van de vordering van Fortapak, op de manier zoals hierna is bepaald, waarbij de gevorderde dwangsom ambtshalve is beperkt.
4.11. Nu geen van partijen overwegend in het ongelijk is gesteld, zullen de proceskosten worden gecompenseerd tussen partijen, dusdanig dat iedere partij haar eigen kosten draagt.
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1. verbiedt de bonden om vóór 1 januari 2008 over te gaan tot enigerlei vorm van actie (s) jegens Fortapak welke actie(s) zal/zullen leiden tot een wezenlijke onderbreking van het productieproces bij Fortapak;
5.2. bepaalt dat voor iedere dag of gedeelte van een dag dat een genoemde bond in strijd handelt met het onder 5.1. bepaalde, die bond aan Fortapak een dwangsom verbeurt van € 100.000,00, dit tot een maximum van € 3.000.000,00;
5.3. verbiedt CNV om na 1 januari 2008 over te gaan tot enigerlei vorm van actie(s) jegens Fortapak welke actie(s) zal/zullen leiden tot een wezenlijke onderbreking van het productieproces bij Fortapak, tenzij CNF die actie(s) met een termijn van minimaal 48 uur heeft aangezegd aan Fortapak;
5.4. bepaalt dat CNV voor iedere dag of gedeelte daarvan dat zij in strijd handelt met het onder 5.3. bepaalde, aan Fortapak een dwangsom verbeurt van € 100.000,00, dit tot een maximum van € 3.000.000,00;
5.5. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.6. wijst het meer of anders gevorderde af;
5.7. compenseert de proceskosten tussen partijen zodanig dat iedere partij haar eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.L.J.C van Emden-Geenen en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. M.J. Daggenvoorde
op 21 november 2007. De motivering waar de beslissing op steunt is afzonderlijk op 29 november 2008 vastgelegd.