ECLI:NL:RBARN:2007:BC0263

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
22 november 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07/3413
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • L. van Gijn
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering toevoeging rechtsbijstand en verzoek om peiljaarverlegging

In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 22 november 2007 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de Raad voor Rechtsbijstand Arnhem. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een toevoeging op grond van de Wet op de rechtsbijstand (Wrb). De Raad voor Rechtsbijstand had op 14 december 2006 de aanvraag afgewezen, omdat het vermogen van eiseres over het peiljaar 2004 het heffingvrije vermogen overschreed. Eiseres verzocht om peiljaarverlegging naar 2006, omdat haar situatie na 2004 verslechterd was. De rechtbank oordeelde dat de brief van eiseres op 3 februari 2007 als een aanvraag om peiljaarverlegging moest worden beschouwd, ondanks dat het formulier niet was geretourneerd. De rechtbank stelde vast dat verweerder de aanvraag niet buiten behandeling had mogen stellen en dat het bestreden besluit niet voldoende gemotiveerd was. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en verklaarde het beroep gegrond. Verweerder werd opgedragen om een nieuwe beslissing te nemen, rekening houdend met de overwegingen van de rechtbank. Tevens werd bepaald dat het door eiseres betaalde griffierecht van € 39 aan haar moest worden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht
Registratienummer: AWB 07/3413
Uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen:
[naam], eiseres,
wonende te [woonplaats],
en
de Raad voor Rechtsbijstand Arnhem, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 12 juli 2007.
2. Procesverloop
Bij besluit van 14 december 2006 heeft verweerder de door eiseres ingediende aanvraag voor een toevoeging op grond van de Wet op de rechtbijstand (Wrb) afgewezen.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het ingediende bezwaar ongegrond verklaard en het eerder genoemde besluit gehandhaafd.
Tegen dit besluit is beroep ingesteld en door verweerder is een verweerschrift ingediend. Naar deze en de overige door partijen ingebrachte stukken wordt hier kortheidshalve verwezen.
Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank van 12 november 2007. Eiseres is aldaar niet verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. I.E.J. Weideveld-Buitenhuis.
3. Overwegingen
3.1 Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat het vermogen van eiseres over het peiljaar 2004 het heffingvrije vermogen overschreed, zodat zij ingevolge artikel 34, tweede lid, van de Wrb geen recht heeft op rechtbijstand overeenkomstig die wet.
3.2 Ingevolge artikel 34, tweede lid, van de Wrb wordt geen rechtsbijstand verleend, indien de rechtzoekende beschikt over een vermogen dat meer bedraagt dan het heffingvrij vermogen.
Ingevolge artikel 34c, eerste lid, van de Wrb neemt verweerder, indien in het jaar waarin de aanvraag om een toevoeging is gedaan sprake is van een terugval in het inkomen of vermogen, op aanvraag van de rechtzoekende een besluit dat is gebaseerd op het door verweerder geschatte inkomen of vermogen in het jaar waarin de aanvraag om een toevoeging is gedaan.
Artikel 34e, eerste lid, van de Wrb bepaalt, voor zover van belang, dat de beslissing op bezwaar tegen de beslissing op de aanvraag om een toevoeging wordt geacht mede betrekking te hebben op de beslissing op de aanvraag, bedoeld in artikel 34c, eerste lid, van de Wrb.
3.3 De rechtbank overweegt dat namens eiseres op 3 februari 2007 aan verweerder is verzocht de afwijzing van de aanvraag om een toevoeging te herzien en om te zetten naar een voorwaardelijke toevoeging, alsmede om het peiljaar te verleggen naar 2006, omdat de situatie voor eiseres na 2004 slechter is geworden.
Naar het oordeel van de rechtbank behelst deze brief een aanvraag om peiljaarverlegging, zoals neergelegd in artikel 34c, eerste lid, van de Wrb. Het standpunt van verweerder ter zitting dat er geen sprake is van een aanvraag aangezien niet gebleken is dat eiseres het daartoe opgestuurde formulier “Peiljaarverlegging” ingevuld heeft geretourneerd, volgt de rechtbank niet. Dat een aanvraag incompleet is, maakt niet dat er geen sprake is van een aanvraag waarop door verweerder beslist dient te worden. Niet gebleken is in dit verband dat verweerder de aanvraag onder toepassing van het bepaalde in artikel 4:5, eerste lid, van de Awb buiten behandeling heeft gesteld.
3.4 Nu er sprake is van een aanvraag om peiljaarverlegging, moet de thans bestreden beslissing, ingevolge artikel 34e, eerste lid, van de Wrb, mede worden geacht betrekking te hebben op de beslissing op die aanvraag. De rechtbank stelt evenwel vast dat de bestreden beslissing noch het daaraan ten grondslag liggende advies van de bezwaarcommissie overwegingen bevat over de aanvraag om peiljaarverlegging. Het besluit op die aanvraag is dan ook in strijd met het bepaalde in artikel 3:46 van de Awb niet voorzien van een deugdelijke motivering.
Reeds hierom komt het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking. Verweerder zal een nieuwe beslissing moeten nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
3.5 Aangezien niet gebleken is dat eiseres proceskosten heeft gemaakt die voor vergoeding in aanmerking komen, ziet de rechtbank geen aanleiding om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank, mede gelet op artikel 8:74 van de Awb, tot de volgende beslissing.
4. Beslissing
De rechtbank
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit;
bepaalt dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht ten bedrage van € 39 aan haar vergoedt.
Aldus gegeven door mr. L. van Gijn, rechter, in tegenwoordigheid van mr. C. Aalders, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 22 november 2007.
De griffier, De rechter,
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage.
Verzonden op :22 november 2007