zaakgegevens 497732 \ CV EXPL 07-3398 \ 282fh
uitspraak van 14 december 2007
[werknemer]
wonende te Wijchen
eisende partij in conventie
verwerende partij in reconventie
gemachtigde mr. C. van Vlooten (ARAG Nederland)
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [werkgever]
gevestigd te Venray, en kantoorhoudende te Beuningen
gedaagde partij in conventie
eisende partij in reconventie
gemachtigde mr. C.J.H. Voncken-Crijns (Stichting Rechtsbijstand)
Partijen worden hierna [werknemer] en [werkgever] genoemd.
Het verloop van de procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 7 juni 2007 met producties;
- de conclusie van antwoord in conventie tevens houdende eis in reconventie met producties;
- de conclusie van repliek in conventie / conclusie van antwoord in reconventie met producties;
- de conclusie van dupliek in conventie tevens conclusie van repliek in reconventie;
- de conclusie van dupliek in reconventie.
1. De feiten in conventie en in reconventie
1.1. Partijen hebben op 8 juli 2005 een arbeidsovereenkomst gesloten. De overeenkomst houdt in dat [werknemer] met ingang van 16 september 2004 voor een periode van twee jaar in dienst treedt bij [werkgever] in de functie van medewerker technische dienst.
1.2. In de arbeidsovereenkomst, waarin [werknemer] wordt aangeduid als “werknemer” en [werkgever] als “werkgever”, zijn onder meer de volgende bepalingen en bedingen opgenomen:
“Artikel 3:
3.1
De overeenkomst wordt aangegaan op fulltimer basis, voor 37,5 uur per week waarbij er 1 schoolgaand dag bestaande uit een dag/avond (…)
Artikel 5:
Werktijden worden als volgt vastgesteld:
Maandag t/m woensdag vrijdag: 7.30 uur tot 16.45 uur
Donderdag 7.30 uur tot 11.45 uur
Donderdag 11.45 uur School
Muv schoolvakantie deze dagen mocht deze op een schooldag vallen wordt je verwacht op het bedrijf mits anders aangevraagd
Artikel 9
(Studie kosten regeling)
9.1
Werknemer heeft gedurende de dienstbetrekking recht op vergoeding van de door hem verschuldigde cursus - en examengelden met betrekking tot opleidingen welke door hem met toestemming van de werkgever worden gevolgd.
Daar in tegen staat wel dat de school tijden zonder ongeoorloofd weg blijven niet wordt geaccepteerd en deze in rekening wordt gebracht, inhoudelijk betekend dit dat het op de verlof uren in wordt gekort
9.2
De hiervóór onder 9.1 bedoelde vergoedingen, door de werknemer genoten in het jaar van en in de drie jaren voorafgaande. Aan het einde van het dienstverband, dienen aan de werkgever te worden terugbetaald, te weten bij beëindiging van dienstverband, en of het niet behalen of voortijdig eindigen van de cursus
100% van de verkregen vergoedingen in het jaar van het eindigen van het
75% van de verkregen vergoedingen in het 1e daaraan voorafgaande jaar;
50% van de verkregen vergoedingen in het 2e daaraan voorafgaande jaar;
25% van de verkregen vergoedingen in het 3e daaraan voorafgaande jaar;
Het als gevolg hiervan terug te betalen bedrag wordt zover mogelijk verrekend met het salaris over het laatste loontijdvak en de eventueel nog te ontvangen (gedeeltelijke) vakantietoeslag. Een eventueel restant is op de datum van het eindigen van het dienstverband onmiddellijk opeisbaar.”
1.3. De arbeidsovereenkomst vindt mede haar bestaansgrond in de op 11 november 2004 tussen [werknemer] en de Stichting Regionaal Opleidingen Centrum Nijmegen te Nijmegen gesloten praktijkovereenkomst voor beroepsopleidingen als bedoeld in artikel 7.2.8 Wet educatie en beroepsonderwijs. [werkgever] is het bedrijf dat de beroepspraktijkvorming verzorgt als in dat artikel bedoeld.
1.4. [werkgever] heeft [werknemer] bij brief van 9 februari 2006 officieel gewaarschuwd wegens, kort gezegd, voor haar onaanvaardbaar gedrag op de werkvloer op 17 en 20 januari 2006 als in die brief nader omschreven. Op dezelfde dag is ook een tweede officiële waarschuwing aan [werknemer] verzonden in verband met de ontvreemding van een conceptbrief uit het directiekantoor.
1.5. [werknemer] heeft bij brief van 29 maart 2006 aan [werkgever] meegedeeld dat hij “per omgaande” (bedoeld zal zijn: met onmiddellijke ingang) ontslag neemt, en verzocht de vrije dagen te verrekenen.
1.6. [werkgever] antwoordt bij brief van 31 maart 2006:
“Ik heb uw brief d.d. 28 maart 2006 inzake verzoek tot ontslagname met onmiddellijke ingang ontvangen. Hierbij neemt u geen opzegtermijn van 1 maand in acht.
Hierbij kan ik u meedelen dat ik akkoord ga met uw voorstel mits er aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
? [werkgever] [volledige naam werkgever] heeft recht op vergoeding van 100% van de studiegelden van het lopende leerjaar en 75% van het voorgaande leerjaar, zoals opgenomen in uw arbeidsovereenkomst. Voor u komt dit neer op een vordering van ê 4.280,41.
? [werkgever] [volledige naam werkgever] zal alle tegoeden die er nog zijn, zoals uitbetaling van vakantiedagen en gereserveerd vakantiegeld, verrekenen met de te vorderen studiegelden op grond van het Burgerlijk Wetboek Boek 7 artikel 632.
? U gaat akkoord met stornering (= terugbetaling) van uw salaris van de maand maart ter verrekening met uw studiegelden.
? Er worden gegarandeerde afspraken gemaakt omtrent de terugbetaling van het restant van de studiegelden, zodanig dat gerechtelijke stappen worden voorkomen. Ook uw ouders kunnen aansprakelijk gesteld worden voor de resterende schuld.
? U heeft niets meer te vorderen van [werkgever] [volledige naam werkgever].
Wel teken ik van mijn kant hierbij aan dat u geacht wordt zich vanaf heden en ook na het beëindigen van het dienstverband op geen enkele wijze negatief uit te laten over [werkgever] [volledige naam werkgever], haar activiteiten of haar medewerkers. Mochten er zich problemen voordoen dan zou ik u hiervoor aansprakelijk kunnen en mogen stellen. [werkgever] [volledige naam werkgever] zal zich vanaf heden onthouden van enig commentaar tegenover derden, omtrent de omstandigheden van deze ontslagname.
Ondanks de omstandigheden dank ik u hartelijk voor de aan [werkgever] [volledige naam werkgever] geleverde werkzaamheden en wens u een succesvolle toekomst.”
2. De vordering en het verweer in conventie
2.1. [werknemer] vordert dat [werkgever] bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad te verklaren, zal worden veroordeeld om aan hem tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen:
1. € 500,00 netto vanwege loon over de maand maart 2006;
2. € 792,05 bruto vanwege loon over de maand april 2006;
3. € 752,18 bruto vanwege niet betaalde overuren;
4. € 639,61 bruto wegens vakantietoeslag;
5. € 473,66 bruto wegens vergoeding van niet genoten vakantiedagen;
6. € 1.328,75 bruto en € 250,00 netto wegens de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW, te weten 50% van het gevorderde onder 1, 2, 3, 4 en 5;
7. de wettelijke rente over de sub 1, 2, 3, 4 en 5 vermelde posten, vanaf 1 mei 2006;
8. € 714,00 zijnde de door eiser gemaakte buitengerechtelijke incassokosten;
9. de kosten van dit geding, het salaris van de gemachtigde daaronder begrepen.
2.2. De vordering is - tegen de achtergrond van de hiervoor weergegeven feiten - gegrond op de stelling, samengevat, dat [werkgever] ten onrechte een vordering ter zake van studiekosten heeft verrekend met het hem toekomende loon. [werkgever] moet de wettelijke rente over het voor hoofdsom gevorderde bedrag vergoeden, alsook een bedrag van € 714,- voor buitengerechtelijke incassokosten.
2.3. [werkgever] voert gemotiveerd verweer. Zij betoogt, hier verkort weergegeven, dat de opzegging door [werknemer] onregelmatig is zodat hij schadeplichtig is, dat hij over de laatste drie dagen van het dienstverband geen recht heeft op loon wegens ongeoorloofde afwezigheid, dat hij krachtens het bepaalde in de arbeidsovereenkomst gehouden is tot gedeeltelijke terugbetaling van de door [werkgever] gedragen studiekosten en dat het hem toekomende loon hiermee is verrekend. [werkgever] is van mening op deze gronden een bedrag van € 3.826,74 te mogen verrekenen met het nog verschuldigde loon over maart en april 2006 ad € 1.422,26 bruto (€ 1.170,21 netto).
3. De vordering en het verweer in reconventie
3.1. [werkgever] doet haar verweer in conventie uitmonden in een vordering in reconventie, strekkende tot veroordeling van [werknemer] tot betaling van € 3.826,74 netto, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van het te wijzen vonnis tot aan die der algehele voldoening; verder vordert [werkgever] dat hij zal worden veroordeeld in de kosten van deze procedure, te voldoen binnen veertien dagen na het te wijzen vonnis en - voor het geval voldoening niet binnen die termijn plaatsvindt - te vermeerderen met de wettelijke rente van die vervaldatum alsmede met nakosten, door de kantonrechter te begroten.
3.2. [werknemer] voert op zijn beurt gemotiveerd verweer tegen deze vordering.
4. De beoordeling van het geschil in conventie en in reconventie
4.1. Omdat de vorderingen in conventie en in reconventie nauw met elkaar samenhangen, bespreekt de kantonrechter ze gezamenlijk. In de beoordeling en de beslissing zal worden uitgegaan van brutobedragen.
4.2. Partijen verschillen niet van mening over het moeizame karakter van hun arbeidsverhouding en ook niet over het ontbreken van de mogelijkheid van tussentijdse opzegging van de arbeidsovereenkomst, die gesloten was voor de duur van twee jaar. De opzegging door [werknemer] op 29 maart 2006 heeft niettemin effect; artikel 7:677 lid 2 Burgerlijk wetboek (BW) bepaalt voor deze situatie dat de partij die opzegt tegen een eerdere dag dan tussen partijen geldt, schadeplichtig is. Hierop gaat [werkgever] in haar brief aan [werknemer] van 31 maart 2006 verder niet in; zij deelt mee onder een vijftal voorwaarden akkoord te gaan met het “voorstel” van [werknemer].
4.3. Vast staat dat [werknemer] in april 2006 nog voor [werkgever] heeft gewerkt, zodat het ervoor moet worden gehouden dat partijen een aanvullende arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd hebben gesloten, die op 30 april 2006 is geëindigd. Voor zover [werkgever] in reconventie bedoeld heeft schadevergoeding te vorderen als bedoeld in artikel 7:677 leden 2 en 4 Burgerlijk wetboek (BW) gelezen in samenhang met artikel 7:680 BW, komt die vordering niet voor toewijzing in aanmerking.
4.4. [werkgever] heeft niet betwist het bedrag van € 639,61 bruto voor vakantietoeslag aan [werknemer] schuldig te zijn.
4.5. [werknemer] heeft niet betwist dat hij na 28 april 2006 geen werkzaamheden meer voor [werkgever] heeft verricht, maar stelt op die datum afwezig te zijn geweest wegens tandartsbezoek. Hij laat echter in het midden of hij dit vooraf aan [werkgever] heeft gemeld. Zijn stellingen over de planning van het tijdstip van het tandartsbezoek zijn onvoldoende concreet om het verweer van [werkgever] te ontzenuwen dat hij afwezig was zonder dat sprake was van een omstandigheid die recht geeft op doorbetaling van loon als bedoeld in artikel 7:628e.v. BW. Het verweer van [werkgever] treft dan ook in zoverre doel, dat [werknemer] voor de resterende dagen van die maand geen recht heeft op loon. [werknemer] wijst er terecht op dat een maandloon van € 792,05 per maand is overeengekomen (artikel 3 van de arbeidsovereenkomst). Waarom [werkgever] het loon over april 2006 op € 782,65 heeft bepaald, heeft zij niet toegelicht, zodat in zoverre aan het verweer voorbijgegaan moet worden. Op het maandloon over april 2006 komt 3/30 x € 792,05 = € 79,21 bruto in mindering.
4.6. De vordering van € 500,- netto voor loon over maart 2006 komt verderop ter sprake bij de studiekostenregeling.
4.7. Het in conventie voor overuren gevorderde bedrag komt niet voor toewijzing in aanmerking. [werknemer] heeft zijn stellingen op dit punt onvoldoende feitelijk toegelicht en niet met bescheiden gestaafd. De enkele omstandigheid dat de arbeidsovereenkomst voorziet in het verrichten van overwerk, is niet voldoende om ervan uit te gaan dat hij daadwerkelijk overuren heeft gemaakt. Een voldoende concreet bewijsaanbod ontbreekt.
4.8. Wat de vakantiedagen betreft volgt uit hetgeen hiervoor onder 4.3 is overwogen, dat het verweer van [werkgever] dat de eventueel nog verschuldigde vakantiedagen verrekend zijn met de onregelmatige opzegging - wat de kantonrechter begrijpt als: de schadevergoeding verschuldigd op grond van de onregelmatige opzegging - niet kan slagen. Het hiervoor gevorderde bedrag van € 473,66 bruto is dan ook toewijsbaar.
4.9. Het in beginsel in conventie toe te wijzen bedrag komt hiermee op (€ 792,05 – € 79,21 + € 639,61 + € 473,66 =) € 1.826,06.
4.10. De overeengekomen studiekostenregeling houdt blijkens artikel 9 lid 1 van de arbeidsovereenkomst vooreerst in dat [werknemer] recht heeft op vergoeding van de door hem verschuldigde cursus- en examengelden met betrekking tot opleidingen die door hem met toestemming van [werkgever] worden gevolgd. Dat ook andere kosten, zoals die voor boeken, voor vergoeding in aanmerking komen, blijkt niet uit die bepalingen. [werknemer] heeft geen feiten of omstandigheden gesteld die tot het oordeel kunnen leiden dat hij daar niettemin van uit mocht gaan of dat partijen dat naderhand alsnog zijn overeengekomen. De conclusie van repliek bevat op dit punt tegenstrijdige stellingen.
4.11. Verder bevat de studiekostenregeling in lid 2 van genoemd artikel 9 een terugbetalingsverplichting “(a)an het einde van het dienstverband, (…) te weten bij beëindiging van dienstverband, en of het niet behalen of voortijdig eindigen van de cursus”.
4.12. In het midden kan blijven hoe deze terugbetalingsregeling zich verhoudt tot de omstandigheid dat de arbeidsovereenkomst voor de duur van twee jaar is aangegaan, met andere woorden of de regeling al dan niet geldt, als de dienstbetrekking door verloop van twee jaar van rechtswege eindigt. Uit de toevoeging “en of het niet behalen of voortijdig eindigen van de cursus” blijkt genoegzaam dat de regeling in ieder geval geldt, indien de arbeidsovereenkomst eindigt door een omstandigheid die in de risicosfeer van [werknemer] ligt. Het feit dat het dienstverband niet de overeengekomen twee jaren heeft geduurd, dat zijn oorzaak vindt in de opzegging door [werknemer], is zo’n omstandigheid. De regeling behoort voor dit geval in redelijkheid aldus te worden uitgelegd, dat alle vergoedingen die [werknemer] heeft verkregen in 2006 (het jaar waarin de dienstbetrekking eindigt) geheel moeten worden terugbetaald, van de in 2005 verkregen vergoedingen 75% en van de in 2004 verkregen vergoedingen 50%.
4.13. Uit artikel 9 van de arbeidsovereenkomst volgt niet dat, voor zover [werkgever] andere studiekosten voor [werknemer] heeft voldaan dan cursus- en examengelden, die kosten niet door [werknemer] behoeven te worden terugbetaald (zie ook hiervoor onder 4.10). Indien hij bedoelt dit standpunt in te nemen, volgt de kantonrechter hem niet. Er wordt van uitgegaan dat betaling van die andere kosten door [werkgever] als voorschot ten gunste van [werknemer] heeft te gelden, dat op grond van het bepaalde in artikel 6:150 aanhef en onder d BW op hem kan worden verhaald. Omdat niet steeds duidelijk is dat [werkgever] hem aan zijn verplichting tot terugbetaling van die kosten heeft gehouden, dan wel hem heeft aangemaand, komt het de kantonrechter evenwel billijk voor in reconventie het voor die kosten gevorderde bedrag op dezelfde voet als de cursus- en examengelden toe te wijzen.
4.14. Niet betwist is dat [werkgever] een nota ad € 501,- van [bedrijf A] voor boeken van [werknemer] heeft voldaan. Nu de arbeidsovereenkomst is geëindigd, mag [werkgever] dit bedrag dan ook verrekenen met het loon over maart 2006. De loonvordering in conventie zal in zoverre worden afgewezen. De boeken behoren vanzelfsprekend toe aan [werknemer].
4.15. [werkgever] heeft facturen overgelegd van door haar betaalde studiekosten voor een totaal bedrag van € 3.826,74. Op basis van de hiervoor weergegeven terugbetalingsregeling wordt het in reconventie toe te wijzen bedrag als volgt berekend:
erkend: kolom 1 boeken: kolom 2
2004 € 169,00 € 302,00
€ 235,06
€ 950,00
€ 1.354,06 waarvan 50% = € 677,03 € 302,00 waarvan 50% = € 151,00
2005 € 127,00 € 506,28
€ 154,00
€ 518,44
€ 525,60
€ 1.325,04 waarvan 75% = € 993,78 € 506,28 waarvan 75% = € 379,71
€ 530,71
reeds verrekend – € 501,00
€ 1.670,81 € 29,71
Totaal kolom 1 en kolom 2: € 1.670,81 + € 29,71 = € 1.700.52.
4.16. Voor het overige heeft [werknemer] de facturen betwist met het betoog dat, aangezien zijn naam daar niet op vermeld is, niet blijkt dat het gaat om kosten die hem persoonlijk betreffen.
4.17. [werkgever] heeft dit verweer onvoldoende gemotiveerd bestreden. De enkele stelling dat [werknemer] geen inzage heeft in haar administratie kan haar niet baten. Daaruit volgt immers niet dat deze kosten ten laste van [werknemer] kunnen worden gebracht. In zoverre komt de vordering in reconventie niet voor toewijzing in aanmerking.
4.18. Het voorgaande leidt tot de slotsom dat, nu het door [werkgever] aan [werknemer] verschuldigde bedrag (€ 1.826,06) het door [werknemer] aan [werkgever] verschuldigde bedrag (€ 1.700,52) met € 125,54 te boven gaat, het verrekeningsverweer van [werkgever] in zoverre faalt. De vordering in conventie zal voor dit bedrag worden toegewezen en de vordering in reconventie zal worden afgewezen.
4.19. Uit hetgeen hiervoor onder 4.3 is overwogen volgt, dat de arbeidsovereenkomst niet onregelmatig is geëindigd. Het verweer van [werkgever] tegen de gevorderde wettelijke verhoging gaat dan ook niet op. Het in conventie toe te wijzen bedrag behoort dan ook te worden vermeerderd met de wettelijke verhoging en de verder niet betwiste wettelijke rente. Voor matiging van de wettelijke verhoging zijn geen termen aanwezig.
4.20. Partijen zijn zowel in conventie als in reconventie ieder op enkele punten in het ongelijk gesteld. De kantonrechter zal daarom de proceskosten tussen hen compenseren op de wijze als hierna zal worden vermeld.
- veroordeelt [werkgever] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [werknemer] te betalen € 125,54, vermeerderd met de verhoging ex artikel 7:625 lid 1 BW en met wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf de datum van dit vonnis tot aan de dag der algehele voldoening;
- verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst het meer of anders gevorderde af;
in conventie en in reconventie voorts
- compenseert de kosten van het geding, aldus dat partijen ieder de eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr. M.F. Gielissen en in het openbaar uitgesproken op 14 december 2007.