Registratienummer: AWB 07/203
Uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen:
[X], eiser,
wonende te [woonplaats], vertegenwoordigd door mr. M.F. van Willigen, advocaat te Arnhem,
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV), verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 29 november 2006, uitgereikt door het UWV te Arnhem.
Bij besluit van 4 december 2001 heeft verweerder geweigerd aan eiser per 4 januari 2002, zijnde datum einde wachttijd, een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toe te kennen, omdat hij per die datum minder dan 15% arbeidsongeschikt werd geacht.
Bij besluit van 2 juli 2002 heeft verweerder het tegen het besluit van 4 december 2001 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en het laatstgenoemde besluit gehandhaafd.
Bij uitspraak van deze rechtbank van 9 januari 2004, met registratienummer 02/1647 WAO, is het tegen het besluit van 2 juli 2002 ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 31 januari 2006, met registratienummer 04/1027 WAO, heeft de Centrale Raad van Beroep (CRvB) het tegen de uitspraak van deze rechtbank van 9 januari 2004 ingestelde hoger beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank alsmede verweerders besluit van 2 juli 2002 vernietigd en bepaald dat verweerder een nieuw besluit op bezwaar moet nemen met inachtneming van de uitspraak.
Bij het thans bestreden besluit heeft verweerder, ter uitvoering van de uitspraak van de CRvB, het tegen het besluit van 4 december 2001 gemaakte bezwaar gegrond verklaard, dit besluit herroepen en bepaald dat aan eiser per 4 januari 2002 een WAO-uitkering wordt toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%.
Tegen dit besluit is beroep ingesteld. Door verweerder is een verweerschrift ingediend.
Naar deze en de overige door partijen ingebrachte stukken wordt hier kortheidshalve verwezen.
Het beroep is behandeld ter zitting van de meervoudige kamer van de rechtbank van 6 november 2007. Eiser is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door mr. M.J.G. Voets, advocaat te Arnhem, en A. [naam], tolk. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door J. van den Elsaker, werkzaam bij het UWV te Arnhem.
Arbeidsongeschikt in de zin van de WAO is, kort weergegeven, degene die op medische gronden naar objectieve maatstaven gemeten niet in staat is om met algemeen geaccepteerde arbeid meer dan 85% te verdienen van het inkomen dat een met hem of haar wat betreft opleiding en arbeidservaring vergelijkbare gezonde persoon (de maatman) kan verwerven.
Eerst dient te worden vastgesteld welke medische beperkingen betrokkene heeft en welke algemeen geaccepteerde arbeid betrokkene, rekening houdend met die beperkingen, kan verrichten. Om de mate van arbeidsongeschiktheid te bepalen moet vervolgens een vergelijking worden gemaakt tussen het inkomen dat de betrokkene met algemeen geaccepteerde arbeid kan verdienen en het maatgevende inkomen.
De rechtbank stelt vast dat het beroep van eiser zich niet richt tegen de medische grondslag van het bestreden besluit. Van de zijde van eiser zijn hiertegen geen grieven naar voren gebracht. Het ten aanzien van eiser door bezwaarverzekeringsarts F.J.J. van Gulick op 8 juni 2006 opgestelde belastbaarheidspatroon (BLP) vormt derhalve het uitgangspunt voor de voor hem bestaande arbeidsmogelijkheden.
Het geschil beperkt zich tot de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit.
In het kader van het arbeidskundig onderzoek zijn functies geduid die aan het bestreden besluit ten grondslag zijn gelegd, te weten Ophanger, opsteker (fb-code 7283), Soldeerder (fb-code 8723) en Chauffeur klein groepsvervoer (fb-code 9858). Verder is de functie Melkgift-monsternemer (fb-code 6211) als reservefunctie geduid. Deze functies zijn te beschouwen als algemeen geaccepteerde arbeid.
Eiser heeft aangevoerd dat onvoldoende is gemotiveerd dat voormelde functies, gelet op zijn beperkingen, passend zijn te achten.
Ten aanzien van de functie behorende tot fb-code 7283, Ophanger, opsteker, wordt er door eiser in dat verband op gewezen dat hij, volgens de verwoording functiebelasting, in deze functie gedurende vrijwel de gehele werkdag een kwartier aaneengesloten moet staan. Blijkens de verkorte functieomschrijving is het doel van deze functie het aan haken hangen van voorwerpen die door middel van spuiten een oppervlaktebehandeling ondergaan en het afnemen van de behandelde voorwerpen. Het ophangen/afhalen beslaat circa 65% van de werkzaamheden en het aanvoeren, haken wisselen en afvoeren van het product beslaat circa 20% van de werkzaamheden. Blijkens het BLP is eiser op het aspect staan als volgt beperkt bevonden: “Staan gedurende 4 uur per werkdag een half uur aaneengesloten”. Bezwaararbeidsdeskundige T.E.A. de Groot heeft in haar rapportage van 12 juni 2006 deze overschrijding als volgt gemotiveerd: “Nu echter de duur van het staan is beperkt tot een kwartier aaneengesloten, levert dit geen bezwaar op”.
De rechtbank is, gezien enerzijds de vermelde functieomschrijving en anderzijds de nadere uitleg die De Groot heeft gegeven, er niet van overtuigd geraakt dat de belasting op het aspect staan de belastbaarheid van eiser niet overschrijdt. Een halvering van de aaneengesloten duurbelasting kan naar het oordeel van de rechtbank niet zonder meer worden uitgewisseld tegen een verdubbeling van de totale duurbelasting per dag. Dit geldt te meer nu de functie voor een groot deel uit arbeid bestaat die staand moet worden verricht. Dat de bewaarverzekeringsarts de functie heeft geaccordeerd, leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel, nu dit een ontoelaatbare relativering van het BLP met zich brengt. Gelet op het vorenstaande is deze functie dan ook niet passend voor eiser.
Ten aanzien van de functie behorende tot fb-code 9858, Chauffeur klein groepsvervoer, stelt eiser zich op het standpunt dat deze niet geschikt is, omdat zijn beheersing van de Nederlandse taal slecht is. Eiser heeft enkel basisonderwijs gevolgd in Bulgarije en is daar onderwezen in het cyrillisch schrift en kan om die reden geen Nederlands lezen en schrijven. Uit de arbeidsmogelijkhedenlijst (AML) volgt dat voor deze functie goed Nederlands kunnen lezen en spreken vereist is. Bezwaararbeidsdeskundige H.A.M. Eekhoudt heeft in haar rapportage van 6 juni 2007 dienaangaande opgemerkt dat voor zover er sprake is van “eenvoudig groepsvervoer” het niet vereist is dat men foutloos Nederlands spreekt en/of schrijft. Verweerders gemachtigde heeft ter zitting daarnaast opgemerkt dat aangezien het hier een functie op opleidingsniveau 1 betreft, daarbij niet past dat bovenstaande eis van goed Nederlands kunnen lezen en spreken wordt gesteld. Aldus staat volgens hem dit vereiste abusievelijk in de AML vermeld en is de functie passend te achten voor eiser. In dit verband wordt door verweerders gemachtigde gewezen op de uitspraak van de Centrale Raad van beroep (CRvB) van 11 augustus 1999, LJN: AL1045 (RSV 1999, 241).
Naar het oordeel van de rechtbank faalt het beroep op die uitspraak van de CRvB in dit geding. Immers, uit die uitspraak blijkt niet dat het in de AML genoemde vereiste zich niet verdraagt met opleidingsniveau 1. Voorts blijkt uit die uitspraak niet dat de CRvB de in die zaak geduide functies – ondanks een vereiste betreffende de kennis van de Nederlandse taal als het bovenstaande en de beperkte kennis van de Nederlandse taal van betrokkene – passend heeft geacht. De rechtbank is van oordeel dat als uitgangspunt heeft te gelden dat, indien in het Functie Informatie Systeem is vastgelegd dat voor een functie een bepaald vereiste geldt, dit een juiste weergave is van de door de werkgever vereiste opleiding, diploma of ervaring voor die functie. Nu eisers beheersing van de Nederlandse taal door arbeidsdeskundige R.A. van Walt van Praag, blijkens zijn rapportage van 28 november 2001, als matig is beoordeeld, beschikt eiser naar het oordeel van de rechtbank over onvoldoende bekwaamheden voor deze functie. Om die reden is de functie niet passend.
De rechtbank komt tot de conclusie dat van de vier geselecteerde functies niet meer dan twee overblijven. Daarmee staat vast dat de schatting op een ontoereikende arbeidskundige grondslag berust. De rechtbank is derhalve van oordeel dat het bestreden besluit genomen is in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb en zal het om die reden vernietigen. De overige beroepsgronden behoeven thans geen bespreking meer. Verweerder zal, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen, een nieuwe beslissing op bezwaar moeten nemen.
Aangezien verweerder een nieuw besluit op bezwaar moet nemen en nog niet vaststaat hoe dit nieuwe besluit zal gaan luiden, ligt het thans niet op de weg van de rechtbank om zich over mogelijke vergoeding van de schade, zoals door eiser verzocht, uit te spreken. De rechtbank merkt in dit verband op dat verweerder bij het nieuw te nemen besluit tevens aandacht zal moeten besteden aan de vraag in hoeverre er aanleiding is om de schade te vergoeden.
De rechtbank acht wel termen aanwezig om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten in beroep, welke zijn begroot op € 644,- aan kosten van verleende rechtsbijstand. Van andere kosten in dit verband is de rechtbank niet gebleken. De genoemde kosten dienen, aangezien eiser met een toevoeging ingevolge de Wet op de rechtsbijstand heeft geprocedeerd, ingevolge artikel 8:75, tweede lid, van de Awb te worden voldaan door betaling aan de griffier van deze rechtbank.
Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank, mede gelet op artikel 8:74 van de Awb, tot de volgende beslissing.
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit;
draagt verweerder op om opnieuw op het bezwaar te beslissen met in achtneming van deze uitspraak;
wijst het verzoek om schadevergoeding af;
veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten ten bedrage van € 644,- en wijst het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden;
bepaalt dat de betaling van deze kosten dient te worden gedaan op bankrekening 1923.25.752 ten name van DS 533 arrondissement Arnhem, onder vermelding van het registratienummer AWB 07/203;
bepaalt voorts dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen het door eiser betaalde griffierecht ten bedrage van € 38,- aan hem vergoedt.
Aldus gegeven door mr. M.J.P. Heijmans, als voorzitter, mrs. W.F. Bijloo en D.J. Post, als rechters, in tegenwoordigheid van J.M.A. Koster, griffier. Door de voorzitter in het openbaar uitgesproken op 13 december 2007 in tegenwoordigheid van de griffier, voornoemd.
De griffier, De voorzitter,
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Verzonden op: 13 december 2007